Ruth 3: (Ver)losser in de nacht

morgendienst zondag 16 december  2012

 

votum en groet

zingen:     Ps. 89: 8,11,18

wet van de HEER

zingen:    Lied 126 (1,2,3)

gebed

Schriftlezing:  Ruth 3

zingen:    Lied 127: 1,3,4

verkondiging:  Ruth 3     (Ver)losser in de nacht

zingen:    Lied 127: 5,6,7

gebed

collecte

zingen:    Gz. 48: 1,4

zegen

amen:     Lied 122: 5

———————————————————————————————————————

Gemeente van Christus onze Heer,

‘Boer zoekt vrouw’.

Ik ben geen fan van dat programma, kijk  er eigenlijk nooit naar – u/jij misschien wel?

Toch moest ik bij het voorbereiden van deze dienst aan denken.

Ik las:     Het programma “Boer zoekt vrouw” trekt al seizoenen lang goede kijkcijfers. Waarom is het

programma zo populair? Het programma is gebaseerd op het gegeven, dat het voor veel

boeren   moeilijk is om een geschikte partner te vinden.  Het werk op de boerderij neemt

veel tijd in beslag. Dit schrikt potentiële partners af. Ook blijft daardoor weinig tijd over om

sociale contacten te onderhouden.

Vanuit die boeren gezien kun je je er iets bij voorstellen: alleen is maar alleen, je wilt graag een partner om samen met je op te trekken en er samen de schouders onder te zetten – en ja, er zal best ook de gedachte boven komen aan later: zou toch mooi zijn: kinderen, een opvolger voor later….

  ‘Vrouw zoekt boer’.

Dat zou je misschien boven dat verhaal  kunnen zetten over Ruth op die dorsvloer, stiekem ’s nachts.

Je kunt er makkelijk een erotisch getinte privé-story van maken: er zal wel meer gebeurd zijn daar op die dorsvloer dan wordt verteld, ze zal wel niet aan het voeteneind zijn blijven liggen – wat denk jij?

Maar het kan ook heel zakelijk blijven: ze wil gewoon een rijke boer aan de haak slaan en een kind van hem en liefst een zoon die later het bedrijf kan overnemen – meer berekening dan liefde dus.

We moeten maar eens beter gaan lezen en gaan luisteren, en vooral letten op dat ‘losser’  zijn.

Wat dicht aan ligt tegen ‘verlosser’ = redder en beschermer, de rode draad door dit hoofdstuk.

 

  (Ver)losser in de nacht

 

Wat meteen en als eerste opvalt, is dat anders dan tot nu toe Noömi de leiding neemt en zelfs

met een best riskant plannetje op de proppen komt om Ruth aan de man – aan Boaz – te helpen.

Uit hoe ze dat plannetje met Ruth bespreekt dat ze nu ineens kansen ziet die ze vroeger niet zag.

Denk nog even terug aan wat Noömi zei tegen Orpa en Ruth onderweg terug naar Bethlehem.

Gaan jullie nu maar allebei terug naar het huis van je moeder…. Moge de HEER ervoor zorgen

dat jullie allebei geborgenheid vinden in het huis van een man” ….ja, en die man en dat thuis hoeven we niet te verwachten daar in Bethlehem: “Kan ik soms nog zonen krijgen die jullie mannen zouden

worden? Ga toch terug, want ik ben te oud voor een man”.  Kansloos dus, meegaan met Noömi….

Maar nu lijkt alles anders en klinkt het anders: “Mijn dochter, zal ik niet een thuis voor je zoeken,

waar het je goed zal gaan?” – en dat thuis ziet Noömi voor Ruth mogelijk worden als het wat wordt

met Boaz: “Boaz bij wie je gewerkt hebt, is zoals je weet familie van ons“. Letterlijk: hij is de ‘losser‘.

 

Eerst nog even over dat ‘thuis’  dat Noömi Ruth toewenst en graag voor haar geregeld wil zien.

Het is hetzelfde woord dat in 1:9 met ‘geborgenheid’  wordt vertaald en letterlijk ‘rust’ betekent.

Die rust, die geborgenheid, dat thuis bij een eigen man en een eigen gezin zag Noömi eerst voor haar schoondochters niet zitten als ze met haar meegingen, nu ligt die wereld ineens toch open voor Ruth.

Dat is te danken aan de regelingen die God in de wet van Mozes had gegeven én aan het welwillende optreden van Boaz tegenover Ruth: als dat eens zou kunnen, als Boaz losser zou willen zijn…..maar ja, dan moet Ruth wel in actie komen en dan maar iets ongebruikelijks doen: Boaz ten huwelijk vragen.

 

Voordat we erg grote stappen maken door het verhaal, eerst even iets meer over wat een losser is.

Daarover staat in Leviticus 25 het volgende:  23 Land mag nooit verkocht worden, alleen verpand, want het land behoort mij toe en jullie zijn slechts vreemdelingen die bij mij te gast zijn. 24 In heel jullie land moet voor grond altijd het lossingsrecht blijven gelden. 25 Wanneer een van jullie tot armoede vervalt en een deel van zijn grond moet verpanden, kan zijn losser, zijn naaste verwant, zich aanmelden om het pand voor hem in te lossen”.  De bedoeling van deze regel was dat land niet door

armoede of overlijden van de man en kostwinner buiten de familie verkocht zou worden – in 4: 3 vv

blijkt dat Naomi nog wel grondbezit had maar dat zou moeten verlopen als niet iemand uit de familie

het van haar zou kopen – met het doel dat Naomi geld had om te leven,en het land in de familie bleef.

Ik las: “De losser in Israël is dus een verlosser, iemand die het doodgelopen leven van een arm familielid verlost. Zo’n losser doet dat uit familiesolidariteit”. Op die manier werkt het vandaag aan de dag niet meer, maar zorg voor elkaar binnen de familie blijft een grondregel vanuit liefde voor wie je het naast zijn – en ook binnen de gemeente als gezin van God geldt dat je er bent voor elkaar en wat je hebt samen deelt; daar ben je broers en zussen voor: aan elkaar gegeven om voor elkaar te zorgen.

Maar dan was er nog een probleem en dat was dat er geen zoon was om het bedrijft voort te zetten.

Stel dat het land in de familie bleef maar er was geen zoon en opvolger dan zou alsnog het leven van dat bepaalde gezin doodlopen en zou die tak van de familie afbreken – en wat had je dan aan land?

Vandaar dat er nog een belangrijke regel was in de wetten van Mozes, die van het ‘zwagerhuwelijk’.

Dat vinden we in Deuteronomium 25: 5 “Wanneer twee broers bij elkaar wonen en een van hen sterft zonder dat hij een zoon heeft, dan mag zijn weduwe niet de vrouw worden van iemand buiten de familie. Haar zwager moet met haar slapen; hij moet haar tot vrouw nemen en de zwagerplicht tegenover haar vervullen. 6 De eerste zoon die zij baart geldt dan als zoon van zijn gestorven broer, opdat diens naam onder het volk van Israël zal voortleven” Met die laatste zin wordt het doel van deze wonderlijke regeling aangegeven: een man die zonder zoon sterft dreigt voorgoed vergeten te worden, en dat mag niet gebeuren, daarom moet zijn broer trouwen met de weduwe en als er dan

een zoon geboren wordt, wordt die als het ware op naam van de overledene gezet en beschouwd

als zijn zoon – zodat de lijn van de generaties wordt voorgezet en ook de erfenis doorgegeven wordt.

 

Nou is deze regel in letterlijke zin niet op de situatie van Ruth en Naomi van toepassing want blijkbaar was er geen broer van Elimelech die met Noömi kon trouwen – Noömi zegt bovendien zelf dat zij te oud is om nog te trouwen en kinderen te krijgen – bovendien was Boaz geen broer en ook

dat andere familie dat als eerste in aanmerking kwam, was dat niet – en Ruth was een Moabietische.

Toch doen Noömi en Ruth en later ook Boaz zelf een beroep op dat zgn. leviraatshuwelijk om op die

maniet de naam van Elimelech en zijn twee overleden zoons niet in de vergetelheid te laten raken.

Blijkbaar kwam het vaker voor dat wat naar de letter van de wet niet hoefde toch geregeld werd

in de geest van de wet – om zo families voor uitsterven te behoeden en familiebezit te behouden.

Mooi dat op die manier invulling kreeg  wat God bedoelde: zijn trouw van geslacht tot geslacht.

 

Na dit hele verhaal weer terug naar Noömi die a.h.w. een list verzon om ervoor te zorgen dat Boaz

als losser zou optreden en vooral door met Ruth te  trouwen haar een thuis te geven en bovendien

de afgebroken en doodgelopen stamboom van de familie Elimelech opnieuw uit te laten lopen – ik

denk aan wat de profeet later zal aankondigen over de afgehakte boomstronk van Isaï – het huis van David dat doodgelopen was in de ballingschap: daaruit schiet een telg op, een scheut komt tot bloei.

Eerder had ik het over het voorstel van Noömi als een best riskant plannetje – want wat zou de reactie van Boaz zijn en stel dat de mensen het merkten als Ruth diep in de nacht rondspookte bij die dorsvloer – ja en wat wordt er later van gedacht als dit verhaal vastgelegd is nota bene in de bijbel.

Wat dat laatste betreft, je kunt voorspellen hoe dat vaak gaat: Ruth die die boer alleen probeerde

te verleiden door als hij met behoorlijk wat drank op ligt te slapen en dan ineens wakker wordt van een mooie vrouw in zijn slaapzak – en legden Noömi en Ruth het daar niet op aan – hoor die Noömi:

ga in bad, zorg dat je lekker ruikt, trek je mooiste kleren aan en ga als Boaz slaapt bij hem liggen….

en Ruth vindt het blijkbaar een prima idee wat ze gaat en doet precies wat Noömi had bedacht…..

Ja en als Boaz dan wakker wordt en Ruth dan zegt – letterlijk vertaald – “spreid uw vleugel uit over uw dienares” – zien veel uitleggers daar een seksueel getinte toespeling in: bedek me met uw deken….

Maar terecht wordt in een artikel dat deze manier van dit verhaal lezen en uitleggen erop gewezen dat deze eigentijdse westerse manier van kijken en uitleggen geen recht doet aan wat hier gebeurt.

Je kunt er zeker wel een verkapte huwelijksaanzoek in zien maar er is geen sprake van dat die twee

daar op die dorsvloer ‘met elkaar naar bed zijn geweest’  zoals we dat misschien denken of zeggen.

Het is zelfs de vraag of van verliefdheid sprake was, we kunnen dat niet uit dit verhaal afleiden – het gaat er om dat Ruth – op voorstel van Noömi – een beroep op Boaz om als beschermer op te treden

voor haar en voor Noömi – en Boaz stem daarin toe – en prijst het juist in Ruth dat ze niet doet wat je van een jonge vrouw zoals zij nog is zou verwachten: “je hebt niet omgekeken naar jongere mannen, arm of rijk” – ze is er niet op uit een rijke boer aan de haak te slaan en laat zich niet leiden door verliefdheid maar – zegt Boaz ook – “dit getuigt van nog meer trouw dan wat je voorheen al hebt gedaan” –  en ook Boaz respecteert de regelingen van de wet: “al is het waar dat ik jullie kan helpen, er is nog iemand anders voor wie dat geldt, en hij staat dichter bij jullie dan ik”  – het staat allemaal in dat kader van bescherming geven en hulp aan je familie en doen zoals dat is geregeld in de wetten.

Ja en ook doet Boaz er alles aan om de eer en goede naam van Ruth veilig te stellen, vandaar het advies om te blijven liggen op die dorsvloer – “aan zijn voeteneinde” staat er nadrukkelijk bij – en voordat het licht wordt naar huis te gaan, zodat niemand er achter zou komen waar ze was geweest.

En als ze dan weer naar huis gaat, gaat ze niet met lege handen maar krijgt ze ‘zes maten gerst’ mee naar huis, dat is omgerekend ruim vier kilo – ik las dat je daar samen een paar dagen brood van had.

Zou Noömi stiekem en met wat schaamte hebben teruggedacht aan wat ze gezegd had toen ze net terug waren in Bethlehem: “de HEER heeft mij met lege handen laten terugkomen”… toen Ruth haar vertelde  wat Boaz gezegd had:  “je moet niet met lege handen bij je schoonmoeder aankomen” (?)

 

Nou is het mooi dat het thema van deze zondag en voor dit hoofdstuk is. Verlosser in de nacht.

Daar zit natuurlijk wat achter, namelijk dat Boaz door ‘losser’  te zijn verlosser werd, de redder,

voor dit twee weduwen die als het van hen samen moest komen, weinig of geen uitweg zagen.

Maar die gaandeweg – en bijzonder dat Ruth daarin het voortouw nam en Noömi op sleeptouw nam – die gaandeweg ontdekten hoe er in de weg die God wees in en door zijn goede wetten, redding was.

Zie dus achter die losser Boaz de God van het verbond met zijn volk en dus ook met Noömi en Ruth,

als de eigenlijke en grote en defitieve Ver(losser), die in de nacht al licht doet dagen, licht =leven.

Ik kwam ergens een verwijzing tegen naar Spreuken 23: 11 waar God de Goël, de Redder van wezen genoemd wordt: “Verleg geen oude grenzen, schend de akkers van wezen niet,want hun beschermer is sterk, hij zal hun rechten tegen je verdedigen” – en later heet Jahwe de losser van zijn volk in nood.

Wie denkt dan niet door tot op de grote nakomeling van Boaz en Ruth, Koning Jezus die zijn leven wilde geven om de zijnen te redden, en daarvoor betaalde met het losgeld van zijn eigen leven – op wie je in de nood van je leven mag vertrouwen omdat Hij het opneemt voor wie Hem om hulp roept.

Ja en dan eindigt dit hoofdstuk met nog meer verwachting dan het vorige, verwachting die juist wordt verwoord door Noömi als Ruth thuiskomt met haar verhaal, en zij haar moed inspreekt:

“Blijf hier maar rustig wachten tot je weet hoe het afloopt, mijn dochter, want ik weet zeker dat deze man niet zal rusten voordat hij de zaak geregeld heeft”.

Spannend bleef het wel want hoe de zaak geregeld zou worden, moesten ze inderdaad afwachten.

Voor hetzelfde geld zou dat andere onbekende familielid het land kopen en willen trouwen met Ruth.

Wat onderstreept dat je hier niet te gauw een verhaal van twee smoorverliefde mensen van moet

maken die maar een ding willen en daar alles voor uit de kast halen: trouwen en een gezin vormen.

We willen dat er graag in lezen maar als je eerlijk leest wat er staat draait het vooral om waar die wetten van God via Mozes voor bedoeld waren: bescherming van wie geen helper hadden, een thuis voor wie alleen was komen te staan, en toekomst voor Elimelech en voor zijn familie – zijn nageslacht.

 

Of er ook liefde in het spel was of gekomen is, staat er niet met zoveel woorden, het zou mooi zijn.

Maar  misschien heeft de uitlegger wel gelijk dat Ruth niet trouwde omdat ze verliefd was maar omdat ze Gods weg wilde gaan – weet je nog:  “uw volk is mijn volk en uw God is mijn God“.  En ook richting Noömi:  “Waar u gaat zal ik gaan, waar u slaapt zal ik slapen, en waar u begraven wordt, zal ik begraven worden -alleen de dood zal mij van u scheiden, de HEER is mijn getuige”. Loyaal. Trouw.

Daarom probeerde ze niet een knappe jonge vent uit Bethlehem aan de haak te slaan maar durfde ze de stap te zetten van in zee gaan met wie de losser zou zijn – ze wist nog niet eens of dat Boaz wel zou zijn – en wij weten niet of Boaz vrijgezel was of weduwnaar – of misschien al getrouwd was – geen van die opties isb bij dat zgn zwagerhuwelijk uitgesloten – we zijn nog in het OT waar mannen met meer dan een vrouw geen uitzondering waren – misschien was dat huwelijk van Boaz en Ruth minder romantisch dan wij met onze westerse 21-eeuwse manier van denken en kijken te snel invullen – nog niet zo lang geleden waren ook in Nederland veel huwelijk vooral een deal tussen families, waarbij

grondbezit en de toekomst van het eigen bedrijf en de eigen familie een beslissende rol speelden.

Houd het er maar op dat Ruth niet uit was op allereerst haar eigen belang maar dat ze haar keus voor

haar schoonmoeder en daarin de familie van haar overleden echtgenoot en voor de God van Israël in de praktijk van haar leven en de keuzes die daarvoor nodig waren consequent heeft waar gemaakt,

en dat de HEER ervoor heeft gezorgd dat ze er niet bedrogen mee uitkwam maar zo is gezegend.

Ik zei: dit hoofdstuk eindigt vol verwachting – maar dat ging nu zonder eerst in spanning wachten.

Zoals ik las: “dat hoort bij geloven. niet zelf de touwtjes in handen houden, maar je leven aan God overgeven….we zijn niet onze eigen verlossers. Net als Ruth moeten we leren afhankelijk  te zijn van een andere losser….Je zult moeten wachten tot de dag dat God jou door Christus helemaal verlost”.

 

Zo is dat verhaal van Ruth en van Noömi en van Boaz vol van advent:  blijf maar rustig wachten.

We weten dat het wachten niet voor niets is geweest – er kwam een huwelijk, er kwam een zoon –

en uiteindelijk kwam de Zoon – de Verlosser – geboren in de nacht – om onze nacht te verjagen.

Nu wij nog in afwachting zijn van zijn komen en zijn dag – volhouden maar, het is niet voor niets!

amen

 

 

 

 

 

 

 

 

Ruth 2: Oogsten in het veld van Bethlehem

liturgie morgendienst zondag 9 december 2012

votum en groet

zingen:     Ps. 116: 1,2,3

wet van de HEER

zingen:    Lied 9: 9,10

gebed

Schriftlezing:   Ruth 2

zingen:     Ps. 146: 3,5,7

verkondiging: Ruth 2   ‘Oogsten in het veld van Bethlehem’

zingen:     Ps. 36: 2

gebed

collecte

zingen:     Ps. 72: 1,6,9

zegen

—————————————————————————————————————–

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,  broeders en zusters, jongens en meisjes,

 

Afgelopen week stond een opvallend bericht in de krant – tenminste: het viel ons op.

Als kop stond erboven:   ‘Weinig oog in theologie voor naastenliefde’.

Er werd doorgegeven wat tijdens een themadag over de liefde gezegd werd door een van de sprekers, namelijk dat in de christelijke theologie de nadruk altijd gelegen heeft op de leer, op het juiste denken en belijden, en dat goed doen voor de medemens erg onderbelicht is gebleven.

Als bewijs voor die bewering werd aangevoerd dat in veel dogmatische boeken, ook in de onlangs verschenen Christelijke Dogmatiek, maar weinig plek is voor de naaste en voor naastenliefde.

Wat niet perse hoeft te betekenen dat christenen ook in de praktijk geen oog zouden hebben

voor hun medemensen, maar het zou goed zijn daar ook eens kritisch naar te kijken.

Niet voor niets is er dat lied: geef dat niet de woorden breken op de daden van uw kerk.

 

Of wat in die lezing gezegd is over de christelijke theologie, kan ik niet goed beoordelen.

Nader onderzoek daarnaar zou boeiend en zinvol kunnen zijn – vooral ook naar de uitwerking

van zoiets als weinig aandacht voor de naaste in de christelijke theologie voor de praktijk.

Maar in elk geval kun je dat de Bijbel niet verwijten, is dat niet wat God ons vertelt en laat zien.

Denk alleen maar aan de toen geboden met die samenvatting van de Here Jezus die aangaf

dat het tweede gebod over de naaste liefhebben  en dienen, even belangrijk is als het eerste.

Nagevolgd door wat apostelen vaak schrijven: wie God liefheeft, heeft ook zijn naaste lief.

 

Dat ligt helemaal in de lijn van wat een rode draad is in het OT, en de wetten van Mozes

die allerlei heel concrete voorschriften hebben over omgang met elkaar en zorg voor elkaar,

vooral voor wie kwetsbaar zijn als vreemdelingen, weduwen, wezen, armen, verdrukten.

Vaak kwam daar ook toen veel te weinig van terecht, zodat leiders en profeten in soms scherpe woorden de mensen erop moesten aanspreken, lees b.v. Jesaja,  Jeremia, Hosea,  Amos.

We zagen al:  in de tijd van de Rechters was er afgoderij maar ook onderling geruzie en zelfs oorlog.

Pijnlijk werd zichtbaar dat zonder goede leiding ieder deed wat in eigen ogen goed was…

Ja maar zelfs in die moeilijke tijd waren er mensen die wel oog hadden voor de ander,

mensen die zich wel veel gelegen lieten aan die regel van hun Heer om Hem lief te hebben

en te eren, en van daaruit ook zorg te dragen voor wie gebrek leden en hulp nodig hadden.

Ook dat is een lichtstraal midden in die donkere periode in de geschiedenis van Israël en een

bewijs van de trouw van God die zijn plannen doorzet, via wat mensen besluiten en doen.

 

 Oogsten in het veld van Bethlehem

 

 Je zou wat dit hoofdstuk vertelt kunnen bekijken vanuit drie hoofdpersonen: Ruth, Boaz, Naomi.

Ze spelen allemaal hun eigen rol en worden elk op eigen manier ingeschakeld in het plan van de

HEER die achter de schermen bezig is als de grote Regisseur en de eigenlijke Hoofdrolspeler.

 

Als je kijkt naar wat mensen doen en wat hun inbreng is, dan ligt duidelijk het initiatief bij Ruth.

Dat is best bijzonder want Ruth is net binnengekomen als de buitenstaander, de vreemdelinge.

Ja en dat in een best lastige situatie want er stond wel weer koren op het land en het werd tijd om

te oogsten, maar Naomi had geen land – of misschien dat wel (we komen er op terug als hoofdstuk 3 en 4 aan de ore komen) maar in elk geval niet land dat was ingezaaid en waar koren op verbouwd was dat zij kon laten maaien – en dus voor hen geen koren op het land en geen brood en geen geld.

 

We krijgen de indruk dat Noömi niet wist wat ze ermee aan moest en weinig initiatief toonde.

Zij bleef maar steken in haar rol als slachtoffer van wat haar was overkomen: ik sta met lege handen.

Bijzonder dat Ruth het initiatief naar zich toetrok en bereid was de handen uit de mouwen te steken.

En dat door gebruik te maken van wat in de wetten van Mozes was geregeld uit zorg voor wie niet

zelf voor brood op de plank konden zorgen, omdat ze arm waren en zonder eigen land en inkomen, of als weduwe geen man hadden om als kostwinner in de behoeften van het gezin te voorzien,

of als vreemdeling geen eigen grond had in Israël en aangewezen was op de goedgeefsheid van

de inwoners van het land waar ze asiel had aangevraagd of tijdelijk woonde om er te werken.

Daarvoor golden bepalingen als in Leviticus 22 en Deuteronomium 25lees maar even met me mee.

                                                   

We zien er de zorg van onze goede God in voor juist die mensen die niet voor zichzelf konden zorgen.

De HEER wilde niet – staat ook in de wet – dat in het land dat Hij aan zijn volk gegeven had mensen

zouden verarmen en zouden verhongeren, daar moesten ze met elkaar voor zorgen. Wat nog altijd zo is, lees b.v. het formulier voor de bevestiging van diakenen: “De Heer roept ook nu op tot het betonen van gastvrijheid, offervaardigheid en barmhartigheid, om zwakken en hulpbehoevenden volop te laten delen in de blijdschap van Gods volk. In de gemeente van Christus mag niemand ongetroost leven in ziekte, eenzaamheid of armoede” –   daar zijn wij samen verantwoordelijk voor.

In alle voorzichtigheid mag je het ook doortrekken naar buiten de gemeente, naar de samenleving,

waar we als en voorzover we dat kunnen, solidariteit zullen tonen richting medeburgers die door

ziekte, arbeidsongeschiktheid, handicaps, werkloosheid, of als vluchteling, steun nodig hebben.

Dat is een taak van de overheid maar ook voor alle burgers, vandaar sociale wetten, WAO, bijstand.

 

Reken maar niet trouwens dat het zo makkelijk was voor Ruth, om de stap te zetten naar wat je vandaag de diaconie zou noemen of de bijstand: het was allereerst vernederend om je te melden

als iemand die het van de goedgeefsheid van anderen moet hebben, en genadebrood moet eten.

Ja en de wetten van God gaven je dan wel het recht om aren op te rapen achter de maaiers aan,

maar in die moeilijke tijd van de Rechters waren er blijkbaar ook boeren die het armen en weduwen van hun land wegjoegen – Ruth zegt: ik zoek een akker “om aren te lezen bij iemand die me dat toestaat– en er waren ook maaiers die vrouwen alleen die aren kwamen rapen, lastig vielen – niet voor niets waarschuwt Boaz zijn knechten om Ruth niet lastig te vallen maar haar ter wille te zijn.

 

En als je dan aren mocht rapen, was het hard werken in de brandende zon voor net genoeg

om weer een dag brood te hebben – je moest ook nog zelf het koren malen en brood bakken.

Dus niet naar elke maand een uitkering op je rekening zonder dat je er iets voor hebt hoeven doen, niet je hand ophouden bij het loket van een sociale dienst maar zelf de handen uit de mouwen steken en keihard sappelen om jouw graantje mee te pikken van de overvloed van anderen –

maar Ruth deed het graag, uit liefde voor haar schoonmoeder, en met een ijver en inzet die

iedereen opviel – ze liep niet de kantjes ervan af maar werkte van de vroege morgen tot de late avond – “ze is hier al de hele dag, en ze heeft maar even gezeten“, zegt de voorman van de maaiers.

 

Leerzaam denk ik voor hulpverlening vandaag die geen liefdadigheid moet zijn maar gebaseerd op Gods recht, die mensen ook niet afhankelijk moet maken of zielig moet laten zijn maar hen moet

steunen om zo veel mogelijk zichzelf te redden, om aan te sluiten bij wat iemand wel kan en zelf kan regelen – ook de sociale vangnetten van de overheid werken niet als mensen alleen maar op een loket zijn aangewezen en worden gereduceerd tot een nummer – veel beter is ieder waar dat maar kan in te schakelen en te stimuleren zich nuttig te maken – met waar nodig een steuntje in de rug.

Vanuit de grondgedachte dat deze aarde met alles wat erin zit en erop groeit, Gods eigendom is,

en bedoeld om het als zijn mensen samen te delen, en met wat we samen krijgen goed te doen.

 

Kijk, en dan is het ook niet om je te schamen als je het niet helemaal of helemaal niet redt alleen,

als je hulp nodig hebt of een beroep moet doen op de diakenen of de sociale dienst – zoals Ruth zich niet opdrong maar zich ook niet weg liet drukken, maar royaal gebruik maakte van de mogelijkheden die er waren – en vergeet nooit dat we allemaal genadebrood eten, als allemaal afhankelijk van God.

 

Ook Boaz besefte dat, ook al zat hij zouden we vandaag zeggen aan de goede kant van de streep.

Er staat in de NBV dat hij ‘een belangrijk man’  was, andere vertalingen hebben: ‘zeer vermogend’.

Het zal allebei waar zijn: een rijke hereboer, met veel land en veel knechten en dus veel invloed.

Maar dat maakte van Boaz niet een op eigenbelang gerichte kapitalist, alleen uit op winst, keihard tegenover zijn personeel, en iemand die desnoods over lijken ging om zijn eigen doelen te halen.

We krijgen uit wat we over Boaz lezen een positieve indruk, zowel van zijn omgang met de HEER, als van de verhoudingen die hij met en onder zijn personeel bevorderde, en ook uit demanier waarop hij de mensen bejegende die op zijn land hun graantjes van zijn oogst probeerden mee te pikken.

Je kunt denken dat hij Ruth bevoordeelde omdat hij al meteen een oogje op haar had – dat laatste is

de vraag, dat bevoordelen klopt zeker – maar ik ga ervan uit dat Boaz ook anderen die aren wilden

lezen achter de maaiers als echt zijn naasten behandelde, en daarin wilde doen naar Gods wetten.

 

Bijzonder ook hoe Boaz zijn personeel begroet: “De HEER zij met jullie” – en zij hem terug groeten:

“de HEER zegene u” – het klinkt als meer dan standaard – alleen al dat ze elkaar groeten! – wat getuigt van onderling respect en elkaar zien staan; als dat al op de werkvloer gebeurt, dan toch zeker in de kerk – hoe doen wij dat? toen we vanmorgen binnenkwamen en gingen zitten, straks na de dienst –

zien wij elkaar staan, hebben we oog voor die ander, ook voor wie niet in het vertrouwde kringetje van familie en vrienden past – denk aan Jezus: als je alleen je bekenden groet, wat doe je meer dan de wereld?  Jezus wil ons blikveld verruimen naar wie wij niet zo zien staan of zien zitten, naar hem

of haar met wie wij niks hebben of het helemaal gehad hebben – zelfs: heb je vijanden lief!

Ja,  en als je dat binnen de kerk geleerd hebt, gaat dat verder:  op het werk, op school, in de supermarkt, – en dan kan er zelfs op het sportveld en in het verkeer veel ten goede veranderen!

Als je het allemaal op je in laat werken, kun je Boaz zien als een vroeg voorbeeld wat we vandaag een christen-ondernemer zouden noemen: zakelijk maar met hart voor zijn werknemers en erop uit een goede werksfeer en goede omgangsvormen te bevorderen, met oog en hart voor wie in de problemen zijn en op hulp van wie sterker en beter bedeeld zijn, en ook alert op wat mis kan gaan.

We krijgen de indruk dat er ook ruig volk rondliep tussen de maaiers, en dat er ook misstanden voorkwamen, vandaar al van te voren waarschuwingen: denk erom dat je die vrouw niet lastigvalt en dat je haar geen verwijten maakt – dus niet haar nafluiten of racistische opmerkingen maken over zo’n Moabietische; laat staan dat die kerels handtastelijk zouden worden – kwam toen ook al voor!

Boaz wilde dat op zijn akkers absoluut niet hebben, en hij komt met zoveel woorden voor Ruth op.

 

Wat je ook merkt is dat Boaz niet karig precies langs de randjes van de wet loopt maar juist die wet

heel ruim uitlegt en toepast en veel guller is voor Ruth dan hij verplicht is: ze moeten haar ook tussen de schoven laten rapen en niet alleen langs de rand van het veld, en zelfs expres wat voor haar laten vallen, als ze dorst heeft mag ze drinken pakken,  en als het tussen de middag etenstijd voor het personeel is, mag ze met de maaiers en de vrouwen die het koren tot bundels maken, meeëten.

Waarom hij juist voor Ruth zo goed en zo gul is, komt er goed uit als zij hem daarnaar vraagt: omdat je zo goed bent voor je schoonmoeder, en alles in je eigen land hebt achtergelaten om met haar mee te gaan naar een land dat je vreemd is, en omdat je bescherming hebt gezocht bij de God van Israël.

Juist  op dat laatste valt de nadruk, met dat mooie beeld van het kuiken dat wegkruipt bij  vleugels van de moedervogel: “de God van Israël onder wiens vleugels je een toevlucht hebt gezocht”.

 

Terecht wijst een uitlegger erop dat Boaz dat maar niet als een vrome zin of een mooi compliment in de mond neemt maar daar zelf ook inhoud aan wil geven, dat hij als beschermer voor Ruth wil gaan optreden – we zullen in het volgende hoofdstuk diezelfde beeldspraak terugvinden, maar nu als een verzoek van Ruth aan het adres van Boaz: “spreid uw vleugel uit over uw dienstmaagd”  (3: 9 NBG-51)

Met als motief dat Boaz de ‘losser’  is, een familielid dat als beschermer en redder kan optreden….

wat in heel het optreden van Boaz als vanaf het eerste moment handen en voeten heeft gekregen.

Ook dat is leerzaam – die uitlegger ziet hoe Boaz praat en doet, als voorbeeld van bidden en werken:

“bidden is niet makkelijk iets op Gods bord leggen en dan zelf in je luie stoel gaan zitten afwachten”;

we worden zelf ingeschakeld om mee te werken met het plan dat God met ons en anderen heeft.

 

Weet u wat dan het mooie is – in dit verhaal maar ook vaker – dat goede initiatieven aanstekelijk werken, en dat als mensen het goede doen voor anderen dat veel meer goeds op gang kan brengen.

Dat gebeurt in dit verhaal met Noömi: je ziet haar langzaam maar zeker ontdooien en opbloeien.

Eerst zat ze in elkaar gedoken in haar hoekje en was ze om zo te zeggen niet vooruit te branden,

en als Ruth zegt dat ze van plan is aren te gaan lezen, klinkt haar reactie als: je gaat je gang maar.

Maar als Ruth dan na een dag hard werken terugkomt met enthousiaste verhalen over hoe goed

het is gegaan en over die aardige boer Boaz,en ze ook nog een grote volle zak gerst meebrengt,

begint ook Noömi enthousiast te worden: waar ben je vandaag geweest, wat een geweldige man die Boaz: “Moge de HEER hem zegenen, want hij heeft trouw bewezen aan de levenden en de doden”.

Ja, en weet je Ruth: die Boaz is nog familie van ons, hij kan zelfs als losser voor ons gaan optreden.

Alsof haar nu pas dat lichtje opgaat, alsof dankzij Ruth en Boaz ze uit haar cocon tevoorschijnt  kruipt en ze verder gaat kijken dan haar verdrietige verleden en haar op het eerste gezicht uitzichtloze bestaan: misschien is er toch nog hoop, dankzij die goede wetten van God – en ja, er is nog familie!

 

  Hé, hoor je hoe ze het zegt: “Hij is een naaste verwant van ons…” . Ze zegt: van ons!

Na zo heel veel keren ‘ik’  en ‘mijn bittere lot’ – betrekt ze Ruth er helemaal bij, als een van de familie.

In een schets kwam ik de opmerking tegen: “voor het eerst geeft ze Ruth het gevoel er echt bij te horen, ziet ze Ruth staan – ja en ook, en nog meer: haar hart staat weer echt open voor God – God verandert mensen – ja en daar gebruikt God zoals zo vaak mensen voor – misschien u wel, en jou!

 

Waarmee we uitkomen bij wie in heel dit verhaal – en in elk mensenverhaal – de eigenlijke en grote Hoofdpersoon is: God zelf – God die bezig was en bezig is met zijn reddingsplan voor mensen.

Dat is waarom dit tweede hoofdstuk begint met al een beetje te verklappen waar het heen gaat:

“Nu was Noömi van de kant van haar echtgenoot Elimelech verwant aan een belangrijk man, die

Boaz heette” – in een goed verhaal doe je dat niet zo, dan haal je meteen al een stuk spanning weg.

Dus moet de schrijver van dit korte spannende verhaal er een bedoeling mee hebben het zo te doen.

Ik denk dat hij ermee wil zeggen dat wat op het menselijk vlak inderdaad toevallig is – Ruth wist van te voren niet op welke akker ze aren ging lezen, ze kende Boaz niet, en Noömi had ze niet die kant op gestuurd – ja maar God regisseert achter de schermen haar gaan en liet haar Boaz ontmoeten, en

was zo bezig aan zijn plan dat die twee elkaar zouden krijgen en samen voorouders van David zouden worden – noem het leiding, noem het Gods voorzienigheid – betrek het maar op die machtig wijze en goede God wat Noömi over Boaz zei: Hij-de HEER bewijst zijn trouw – aan de levenden en aan al overledenen – want Hij is de God van het eeuwige verbond die trouw is en blijft van generatie op

generatie – die nooit loslaat en opgeeft waaraan Hij ooit begonnen is – eeuwig duurt zijn trouw!

Daarom is het altijd weer goed bij deze God te schuilen, wie bij U woont HEER, heeft het goed!

                                                                            amen  

Ruth 1: Is er wel brood in Bethlehem?

liturgie morgendienst zondag 2 december 2012

votum (gezongen) en groet

zingen:      Gz. 47: 1,2,3 (tegenstem)

gebed

 

     bediening van de doop aan Isolde Chloe Veldman

doopsformulier

zingen (na doopvragen):

Gz. 124: 1a,2m,3v (R:allen)

zingen (na bediening van de doop):

Gz. 124: 4,5 (allen)

dankgebed

zingen:       Lied 335: 9

 

  bediening van het Woord

Schriftlezing:    Ruth 1

zingen:       Ps. 105: 5,8,19

verkondiging:   Ruth 1    ‘Is er wel brood in Bethlehem?’

zingen:       Ps. 144: 5,6

wet van de Heer

zingen:      Gz. 155: 4,5

gebed

collecte

zingen:      Gz. 47: 4,5,6 (tegenstem)

zegen

————————————————————————————————————————————–

 Beste David en Annemarie, kinderen, familie, andere gasten, u en jullie als samen Gods gemeente,

 

‘Ik vertrek’ –  dat is een TV programma over mensen die uit Nederland vertrekken, om ergens anders hun geluk te beproeven, omdat ze in eigen land zijn vastgelopen of het hier wel gezien hebben – ze kiezen ervoor ergens een camping te beginnen, een bedrijf over te nemen,een nieuw leven te leiden.

De één op de vlucht voor het keurslijf van de vaste baan of de vele regeltjes die ons kikkerlandje rijk is. De ander op zoek naar een rustiger leven en een altijd schijnende zon. (Aldus de website)

Soms hebben ze succes en blijven ze daar voor altijd,vaak lukt het moeilijk of niet en komen ze terug.

Daar weten jullie als gezin het een en ander van, Annemarie,van eerst weggaan en daarna teruggaan,

en daar zitten heel wat mooie maar ook moeilijke kanten aan en het blijft altijd een dubbel gevoel want je laat veel achter en vind je wel terug wat je dacht te missen… en je blijft heen- en weren…

 

‘Ik vertrek’ – zei zo’n drieduizend jaar geleden een man en vader tegen zijn vrouw, en hij nam die vrouw en hun twee nog jonge zoons mee, om te emigreren naar zo’n 150 km over de grens –

Voor ons besef is dat dichtbij huis maar toen was het meer dan een week lopen,  naar een waar wel een verwante taal gesproken werd maar een totaal andere cultuur en godsdienst gemeengoed was – qua afstand was het verhuizen naar Duitsland of België maar wat die cultuur en godsdienst betreft verder weg dan nu naar Canada of Australië – zoiets als naar Iran  of Saoedi-Arabië.

Moab was min of meer  vijandig gebied met een godsdienst waar zelfs kinderoffers gebracht werden.

 

Let wel:  de bijbel zegt van die emigratie geen woord kwaad, en dan moeten wij dat ook maar niet doen, en oppassen met veroordelingen als: wat deden ze in zo’n heidens land, weg uit de ware kerk.

Eerder kun je met die mensen te doen hebben want wat loopt het anders dan Elimelech en Noömi gedacht zullen hebben – later zegt zij bitter: “toen ik hier wegging had ik alles, maar de HEER heeft mij met lege handen laten terugkomen” –  een manier van zeggen die te denken geeft, met weinig

zelfreflectie en vooral zelfbeklag, en ook vertekening van de werkelijkheid want waarom waren ze ook al weer weggegaan – toch vanwege gebrek aan brood en toekomst – en was Ruth niet met haar meegekomen? – maar het is waar: in Moab had ze drie keer bij een graf gestaan, en dat is keihard!

Dus geen veroordeling van dat vertrek met zoveel woorden maar wel – las ik – veel gebroken dromen.

Na dat boek Rechters over een volk in nood zoomt Ruth 1 in op een gezin binnen dat volk, in nood.

Verarmd door mislukte of jaar na jaar weggeroofde oogsten, met elke dag de zorg om het dagelijks brood, werden ze economische vluchtelingen -zoals er in onze tijd wereldwijd vele miljoenen zijn….

 

Schrijnend dat in Bethlehem=broodhuis, voor kinderen van Vader in de hemel geen brood meer was!

Omdat de oogsten door droogte mislukte, of door roofzuchtige benden, het kwam allemaal voor….

In dit geval was het blijkbaar regionaal bepaald, want een paar honderd km. verder was wel brood.

Kun je het zien als een van die straffen waarmee God zijn volk in die Rechterstijd tot inkeer wilde brengen…misschien wel…in elk geval was het een van de rampen die Israël overkwam in die tijd.

Als er zelfs broodgebrek was in wat broodhuis heette – blijkbaar vruchtbaar gebied – dat is wel erg!

 

Namen worden tegenwoordig vaak gekozen omdat ouders ze mooi vinden, of om een van de ouders of een ander familielid te vernoemen,soms wordt de keus ook bepaald door wat een naam betekent.

Ik ben gewend als een kind gedoopt wordt, ook altijd even te kijken of een betekenis te vinden is.

Wat Chloe betreft blijkt dat niet zo moeilijk, het komt uit het Grieks en betekent: fris jong groen –

heel toepasselijk op een net geboren kind – Chloe was trouwens ook een naam voor de oogstgodin.

Hou het maar op iets als:  fris en fruitig – en geloof maar dat God ervoor zorgt dat je dochter zal opgroeien als een kind van Hem, en mag groeien in het geloof,  tot op de dag van Gods grote oogst.

Ja, en dan Isolde, dat is wat lastiger; even googelen levert maar liefst drie mogelijke betekenissen op

waarvan de eerste twee meteen aanspreken:  ‘mooi, knap’ – klopt helemaal natuurlijk!  – en ‘eerlijk’ –

daar hopen jullie en wij allemaal op natuurlijk, en daar gaan we ook vanuit dat ze zo zal zijn later –

en dan is er nog een mogelijke betekenis die wat spannender is: ‘van ijzer, heersend met vaste hand’

er staat jullie nog wat te wachten als ze een dame zal blijken te zijn met haar op de tanden-wie weet!

 

Nou, de namen van dat gezin waarop Ruth 1 inzoomt, dragen alle vier een boodschap met zich mee.

Neem de naam van de vader: Elimelech= ‘mijn God is koning’;  een mooie belijdenis maar wat zag je daarvan, en waarom lukte het dan niet samen Gods volk te zijn, en als Gods volk het samen goed te hebben, weet u nog van vorige week:   ‘in die dagen was er geen koning, ieder deed wat in zijn eigen ogen goed was’  – blijkbaar lukte het niet met alleen God als koning, moest er een aardse koning bij..

Noömi, nog zo’n prachtnaam: de liefelijke, de charmante – maar er was weinig liefelijks aan haar leven en de tegenslagen en het verdriet  hadden van haar een verbitterde vrouw gemaakt die zcih slachtoffer voelde van de omstandigheden en geslagen door God: noem mij maar Mara=de bittere.

De namen van de twee jongens leken profetisch (of zijn het later gegeven typerende bijnamen?) : Machlon=de zwakke en Kiljon=de ziekelijke, in elk geval stierven ze al jong en zonder kinderen, nadat vader Elimelech al eerder overleden was – je zou zeggen: te erg om waar te zijn, dat verzin je niet.

Je kunt je Noömi voorstellen:  wat doe ik hier nog, zonder man, zonder zoons, zonder toekomst?

 

Tot zover is het een wel heel menselijk verhaal, van gebrek en moeite, van keuzes en risico’s…..

Zoals wij elke dag onze keuzes moeten maken en beslissingen nemen, al naar de omstandigheden.

Zoals je soms ingrijpende beslissingen neemt waarvan je de gevolgen niet kan overzien en je pas

veel later merkt wat die beslissingen hebben opgeleverd, of het goed uitgepakt heeft, of toch niet.

Maar als het goed is weten we daarachter God die het leven van mensen leidt, en die zo vaak langs wat voor ons omwegen lijken of foute keuzes die wij gemaakt hebben en waar we spijt van hebben,

in staat is ongedachte oplossingen mogelijk te maken en zelfs fout en kwaad  goed te laten uitkomen.

Dat is dan ook de verrassing van wat het boekje Ruth wil vertellen – zoals ik las: “De schrijver van Ruth weet dat de mens in z’n leven afhankelijk is van Jahwe. Maar het indirecte getuigenis dat hij daarvan geef, laat de volle aandacht vallen op wat mensen overwegen en doen, al kunnen zij de gevolgen van hun handelingen niet overzien” – nou, en daarmee komt dit verhaal  heel dicht bij onze werkelijkheid.

Vraag jezelf gewoon maar eens af  als je bijbel leest:  maar wat zou ik in zo’n geval gedaan hebben?

En verwonder je maar over de zo vaak verrassende afloop die God mogelijk maakt: toen, en nu ook.

 

Ineens gaat er toch een lichtstraaltje doorbreken en blijkbaar gaat Noömi ook weer een  lichtje op:

“toen Noömi hoorde, dat de HEER zich het lot van zijn volk had aangetrokken en dat het weer te eten had, maakte ze zich samen met haat twee schoondochters gereed om Moab te verlaten en terug te keren”  -´dat lichtstraaltje zie ik vooral in dat zinnetje dat de Heer naar zijn volk had omgekeken.

Typerend voor wie de HEER is, ook typerend voor wat steeds weer in de tijd van de Rechters gebeurde: de Heer straft zijn volk – met vijanden, met droogte, met honger – maar laat het niet los en blijft trouw aan zijn verbond:  “Hoe dikwijls moest Hij hen kastijden. Hij gaf hen in des vijands macht, maar telkens kwam Hij hen bevrijden, daar Hij aan zijn verbond gedacht”.    Lees en zing Psalm 106!

 

We krijgen niet de indruk dat dat lichtstraaltje van God nog erg doordrong bij Noömi – die onderweg en terug in Bethlehem vooral uitstraalde hoe erg ze eraan toe was, en hoe zielig en slachtoffer van wat in haar ogen God haar had aangedaan – “toen ik hier wegging had ik alles, maar de HEER heeft mijmet lege handen laten terugkomen, de HEER heeft zich tegen mij gekeerd en mij kwaad gedaan” – en  die ook nog er alles aan doet haar schoondochters terug te sturen met argumenten als dat het met haar toch niks meer zal worden en dat er voor die jonge vrouwen geen toekomst in Bethlehem zal zijn: waarom zou je met mij mee gaan, ik kan jullie niet meer aan de man helpen, mijn lot is te bitter, ga maar liever terug naar jullie volk en de god van jullie volk – een schrijver zegt terecht  dat hier een ‘uitgebluste gelovige’ spreekt, zonder werfkracht, waar je als buitenstaander niet blij van wordt en niet op af zou komen – goed om ook zelf eens met de ogen van buitenstaanders te kijken:

wat laten we zien van ons geloof: is dat het mooie en blije of vooral het moeilijke, lastige, strenge..

stralen we iets uit van het licht dat wij en onze kinderen een geweldige Vader en een geweldige

Redder hebben, en een bijbel vol troost en wijsheid – of stoten we af door kritiek, zorg, geklaag…?

 

Kijk, maar de verrassende lichtstraal in dit hoofdstuk komt niet bij Noömi maar bij God vandaan,

bij die God die naar zijn volk omkeek door het weer brood te geven en dus weer leven en toekomst, door Noömi een schoondochter mee te geven die ondanks die verbitterde en cynische schoonma trouw wilde blijven aan haar – “waar u heengaat, ga ik met u mee, waar u slaapt zal ik slapen – uw volk is mijn volk” – en die nog meer een zuster in de HEER werd:  “en uw God is mijn God!”  – dat moet wel een keus van haar hart zijn geweest, een geloofskeus, niet omdat ze in Noömi om het eens wat eigentijds te zeggen zo’n aanstekelijk christen had leren kennen, maar omdat ze de God van Noömi en van Israël had leren kennen als ook haar God, de God van het verbond waar ook zij bij wilde horen.

 

Helaas, zelfs dan komt er geen blijheid los bij Noömi, niet zoiets als: wat fijn, dat je voor God kiest, en dat je zoveel voor mij over hebt dat je je eigen familie en je land en volk en je goden achter je laat…..

er staat alleen dat ze het er niet meer over heeft – er staat: ze hield op tot haar te spreken – en terug in Bethlehem zijn het weer alleen maar klachten en zelfs: de HEER laat me met lege handen staan –

zeker, ze had drie graven achter moeten laten in Moab, maar Ruth was toch mee gekomen……het is schrijnend te lezen na al die bittere klachten en zelfs aanklachten aan Gods adres: “zo kwamen ze

samen terug uit Moab” – voor Ruth heeft dat het er niet makkelijker op gemaakt dat Noömi zo was,

terwijl het al moeilijk genoeg was in dat voor haar vreemde land met al die mensen die haar in het begin scheef aankeken en over haar en over Noömi praatten: is dat Noömi, wat is die oud geworden, en waar is Elimelech en waar zijn die twee zoons – en wie is die meid die met haar is meegekomen, heb je het al gehoord: ze schijnt een Moabietische te zijn, wat doet die hier, zo’n allochtoonse……

 

Maar als je heel precies vertaalt valt juist op Ruth alle licht – is haar komen de Lichtstraal van God.

In het licht van het vervolg heeft God al die kromme stokken van een hongersnood en van die emigratie naar dat heidense Moab en al dat verdriet haar en de remigratie naar Bethlehem willen gebruiken om de rechte slag te slaan van Ruth bij zijn volk te brengen en straks te maken tot stammoeder van het huis van David en voorouder naar de mens gesproken van Jezus die zich het brood kan noemen dat echt leven brengt:  zo zal God helemaal en voorgoed zich het lot van zijn volk, van zijn wereld aantrekken, door in Bethlehem brood te geven – Jezus als zelf het levende Brood.

Het einde van dit hoofdstuk klinkt hoopvol:  ‘het begin van de gersteoogst’ =  Brood in Bethlehem!

 

Doorgetrokken naar vandaag toe en naar de doop van jullie dochter toe: zo bewees en bewijst

onze God en Vader zich de God die nooit loslaat wat zijn hand begon in haar/jullie/ons leven.

Prachtig die beloften van onze goede God, gedaan aan Isolde, aan jullie, en aan ons allemaal.

Laat ons gebed zijn dat zij als ze groot is het Ruth zal nazeggen: jullie God is ook mijn God, en

jullie volk – jullie gemeente – daar wil ik ook bij horen – en laten we ook als gemeente uitstralen, naar elkaar toe, naar onze kinderen en jongeren toe, en naar de mensen om ons heen toe, dat er brood in zit om God te kennen als je Vader, dat we een God hebben die naar mensen omkijkt en voor ze zorgt.

 

Dan mag elk kind van God – klein en groot, oud en jong – fris en groen blijven, een mooi mens in Gods ogen en in eigen ogen en in die van de mensen, en eerlijk, recht door zee, mens uit één stuk;

om eens met vaste hand te regeren, samen met haar en onze Heer, als heel de oogst binnen is.

 

 amen 

 

 

 

Rechters 21: 25: Was er maar een koning…dan…

liturgie morgendienst

votum en groet

zingen:      Ps. 130: 1,3

wet van de HEER

zingen:      Ps. 130: 2,4

gebed

Schriftlezing:  Rechters 2

zingen:      Ps. 106: 16,18,22

verkondiging:  Rechters 21: 25

zingen:      Gz. 30: 1,2,3,7

gebed

collecte

slotzang:  Lied 125: 1,2,4

zegen

————————————————————————————————————————————

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, broers en zussen, u , jij,

 

Vandaag is wat we wel noemen de laatste zondag van het ‘kerkelijk jaar’.

Wie daar meer over wil lezen, er is net een prachtig boek uit van de voorzitter van deputaten

eredienst en kerkmuziek van onze kerken, ds. Harrie de Hullu – een boek dat hij genoemd heeft

‘Tijd voor het geheim van Christus. Het liturgisch jaar in de gereformeerde kerkdienst’ – aanbevolen!

 In dat boek wordt verteld wat het kerkelijk jaar inhoudt, hoe het ontstaan is, en wat je ermee kunt,

ook als gereformeerde kerken die daar wat minder mee vertrouwd zijn en het weer gaan ontdekken.

 

Je kunt uit dat boek leren dat het kerkelijk jaar begint met vier adventszondagen, waarop we

ons voorbereiden op het kerstfeest, de viering van het komen van Gods Zoon in onze wereld.

 

Ook dit jaar willen wij er als gemeente invulling aan geven, zowel in de diensten als in de kinderclub,

en het thema is dit jaar het boek Ruth: elke zondag een volgend hoofdstuk:   Brood in Bethlehem.

 

Vanmorgen nemen we daar een voorschot op: om de tijd waarin Ruth zich afspeelde, in beeld te krijgen – lees het eerste vers van het boekje Ruth : “in de tijd dat de rechters het volk leidden”

en te zien hoe wat verteld wordt in Ruth, eigenlijk al antwoord geeft op het probleem waarop het boek Rechters (Richteren in de vorige vertaling) uitloopt: “in die tijd was er geen koning in Israël”.

Met als toevoeging wat heel die tijd typeert:  “iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was”.

 

Meteen al maar even: dat is best herkenbaar, dat het ontbreken van goede leiding, centraal gezag,

heel vaak leidt tot chaos en ontwrichting, denk maar aan landen als Somalië, Afghanistan, Syrië – of – veel dichterbij – als een gezin uit elkaar ligt, als een bedrijf niet goed geleid wordt – ja maar, wat als er wél een strakke regie is zoals in China, als een dictator alle trouwtjes in handen heeft…wat dan?

 

Vanuit de tijd van de Rechters komt de verzuchting naar boven:  “was er maar een koning….dan…”

We gaan nog wat beter naar die verzuchting luisteren, en we kijken vooruit naar hoe het verhaal

van Naomi en Boaz en Ruth heen werkt naar de oplossing die God al bezig is voor te bereiden:

het boek Ruth begint in de tijd van de Rechters en loopt uit op een bekende naam:  David.

 

Was er maar een koning…dan…

 

1. een verlangen uit de nood geboren

2. een verlangen waaraan God gaat voldoen

3. een verlangen dat de wereld nog niet uit is

 

 

1. een verlangen uit de nood geboren

 

   “In die tijd was er geen koning in Israël. Iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was”.

Zo eindigt het boek Rechters, maar het staat ook al drie keer eerder in de hoofdstukken 17-21.

‘In die tijd’, dat is de tijd na het wegvallen van Jozua en de mensen die samen met Jozua leiding hadden gegeven aan het volk Israël toen dat het land Kanaän was binnengekomen en de twaalf

stammen waren begonnen  de gebieden die aan hen waren toegewezen te veroveren op de

oorspronkelijke bewoners de Kanaänieten – en ze nog als dat ene volk de HEER bleven dienen.

Maar dan komt de volgende generatie – “die niet vertrouwd was met de HEER en wat Hij voor Israël had gedaan”  (2:11) – en zoals dat vaker gaat: het eerste vuur gaat eruit en alles wordt anders.

 

   “In die tijd was er geen koning in Israël. Iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was”.

In het hoofdstuk dat we hebben gelezen wordt verteld hoe de Israëlieten steeds meer zich

lieten beïnvloeden door de cultuur en de godsdienst van de Kanaänieten waar ze midden tussen

woonden, wat de proef op de som was, er staat dat de HEER “wilde zien of de Israëlieten zich

net als hun voorouders zouden houden aan de weg die Hij hun had gewezen, of niet“…helaas

bleek al gauw dat Jozua in zijn afscheidstoespraak gelijk had gekregen toen hij waarschuwde:

“Jullie zullen niet in staat zijn de HEER te dienen…en als jullie de HEER verlaten en andere

goden gaan dienen, zal Hij zich tegen jullie keren en jullie niet langer goed doen maar kwaad”

Nou, precies dat laat de tijd van de Rechters zien:  zonden tegen de goede geboden van God

met allerlei kwalijke gevolgen waarover dit boek vertelt, met ook veel schade aan de onderlinge verhoudingen en de onderlinge gemeenschap, zeg maar zonden tegen het eerste deel van de wet dat gaat over de relatie tot God en dan ook het tweede deel over hoe je als mensen met elkaar omgaat.

 

Daar doen met name die latere hoofdstukken – 17-21 – die waarschijnlijk zich juist in de eerste

periode van de Richterentijd afspelen – een onthullend boekje over open:  een zekere Micha die een eigen heiligdommetje opzette met een beeld erin en een leviet die hij had ingehuurd als huispriester;

daarna dat een gewapende bende vanuit de stam Dan het huis van Micha overviel en alles inclusief de levietische priester meeroofde en weer hun eigen tempeltje stichtte; onderweg overvielen die Danieten ook nog eens een stad, doodden de inwoners en staken daarna de hele stad in brand;

een ander voorval is een verkrachting van een jonge vrouw, en de wraak daarvoor tegen de stad

Gibea en de stam Benjamin, en daarna weer de roof van jonge meisjes om op die manier  het voortbestaan van dat uitgedunde Benjamin te verzekeren – kortom: ruzie, oorlog, en complete chaos.

 

Ik zei al even: het boek Rechters vertelt over de zonden van mensen maar ook over Gods trouw.

Nou die trouw komt daarin uit dat als de nood hoog is, de HEER mensen inzet om de vijanden te

bestrijden maar vooral om zijn volk weer bij Hem terug te brengen, denk aan leiders als Gideon,

Debora, Jefta, Simsom – ook mensen met hun zonden en gebreken maar toch instrumenten in de

handen van de HEER om redding te brengen en te voorkomen dat alles steeds verder kapot gaat.

Probleem is wel dat de meeste rechters leider van een of meer stammen zijn en niet van het hele volk en dat elke stam al te vaak een eigen weg gaat, los van de rest van het volk of er tegenin.

Ook daar slaat het op: iedereen deed wat in eigen ogen goed was – niet samen maar ieder voor zich.

Wat je ook trouwens tegenkomt in onze eigen vaderlandse geschiedenis, met eeuwenlang steden en provincies die gingen voor eigen zaak, totdat pas in 1813 Nederland een koning kreeg en 1 land werd.

 

In de tijd van de Rechters zie je af en toe al de wens opduiken om net als de volken om Israël heen een koning te hebben, een man met gezag die al die stammen weer tot een eenheid kon smeden,

kon zorgen voor orde en rust, en ook land en volk kon beschermen tegen indringers van buiten.

Zo wilden ze Gideon tot koning maken maar Gideon bedankte voor de eer: “ik zal uw heerser niet

zijn, en mijn zoon zal uw heerser niet zijn, want de HEER is uw heerser” – wat mooi en vroom klonk

maar helaas werd overschaduwd doordat Gideon goud van de mensen vroeg en daarmee een heilig voorwerp maakte dat de mensen als een soort afgod kwamen vereren – weer: je eigen weg gaan.

Zijn zoon Abimelech maakte het nog erger: hij doodde bijna al zijn broers en liet zich koning maken

maar het liep op een burgeroorlog uit en uiteindelijk kostte dat ook Abimelech het leven. 

Een afschrikwekkend voorbeeld van een leider die een dictator wordt in plaats van dienstbaar te zijn.

 

Het maakt allemaal de verzuchting sterker en  het verlanger intenser:  naar een koning, een goede

leider die niet erop uit is zichzelf te verrijken en zich te laten dienen, maar om zijn volk te dienen,

om het kwaad te stoppen en het goede te versterken, en om een verscheurd volk te verenigen.

Dat slotvers van Rechters is meer dan een trieste constatering, het is waar we deze dienst mee zijn begonnen: “Uit diepte van ellende roepen wij tot U, o Heer, tot U die alleen echt hulp kunt zenden!”

Dan mag er vertrouwen zijn en uitzicht: “Is Israël in nood, er zal – vast en zeker  -verlossing komen” – en daarom: ” blijf de HEER verwac hten; wacht sterker op de HEER dan wachters op de morgen”.

 

2. een verlangen waaraan God gaat voldoen.

 

De tijd van de Rechters is wel eens vergeleken met de Middeleeuwen in de geschiedenis van Europa.

Maar net als die Middeleeuwen was de tijd van de Rechters niet alleen maar donker en vol ellende.

Het is waar: het was een moeilijke chaotische tijd was, een teruggang na de tijd van Mozes en Jozua.

Maar het is te kort door de bocht om ernaar te kijken als alleen een spiraal naar beneden, vanuit de

idee van een hellend vlak waarin alles van kwaad tot steeds erger gaat, met heimwee naar vroeger.

Dat klopt niet want de bijbel vertelt  heel veel over zonde en straf in de tijd van de woestijn, en in de tijd van de Rechters waren ook steeds perioden van bekering tot de HEER, van redding en herstel.

Dat was niet maar een lijn naar beneden maar meer een kringloop: afval – straf – bekering – herstel.

Wat niet te danken is aan mensen die leren en het beter doen maar aan Gods geduld en zijn trouw.

 

Dat geduld en die trouw van de HEER kun je ook herkennen in wat over die Rechters verteld wordt.

Als je onze morele maatstaven op hun leven en hun doen en laten loslaat, valt er veel negatiefs over te zeggen, en zouden wij vast niet mannen als b.v. Gideon en Jefta en Simson als b.v. ouderlingen kiezen, want er zitten in hun levensverhaal nogal wat donkere passages, maar toch heeft de HEER

hen ingeschakeld om zijn volk te redden van buitenlandse vijanden en van binnenlandse chaos.

En in Heb. 11 staat ook van richters als Gideon en Barak, Simson en Jefta dat ze ‘door hun geloof’

koninkrijken hebben overwonnen, recht hebben gesproken en gedaan, en vijanden hebben verjaagd.

Ik las dat we moeten oppassen harder te oordelen dan God zelf, en moeten bedenken dat dit nog

het oude verbond is, waarin Gods volk nog onderweg is en als een kind opvoeding nodig heeft.

Dan is beter je te verbazen over Gods geduld dan vanuit de hoogte te oordelen over mensen alsof

wij zoveel wijzer en beter en geloviger zijn dan zij – Heb. 11 eindigt anders,meer hoopvol:  “al deze mensen hebben de belofte niet in vervulling zien gaan, omdat God voor ons iets beters had voorzien”

 

Ja en als je eerlijk ernaar kijkt, zie je zelfs meer een lijn naar boven, want de laatste leider in de rij

is Samuël, die Israël terugriep en terugbracht bij het dienen van de HEER volgens goede wetten –

en Samuël mocht namens de HEER de eerste koningen kiezen en zalven: Saul, en daarna David.

Dat kleurt in waar dit twee punt over gaat: God gaat aan dat verlangen naar een koning voldoen.

De boeken die naar Samuël zijn genoemd vertellen over Gods oplossing voor die nood en dat gemis

dat ze geen koning hadden om goede leiding te geven, en ieder deed wat in eigen ogen goed was.

Zodat dat refrein niet meer terugkomt in de boeken die na Rechters volgen: Samuël en Koningen.

Zodat gezongen kan worden:  U zelf hebt ons een koning naar uw wil, een schild van heil gegeven.

 

Maar dan weten we ook dat het niet meteen goed was en eerst met horten en stoten ging.

Op zich was dat verlangen naar een koning niet verkeerd, de wet van Mozes voorzag er al in.

Laten we even met elkaar kijken naar wat Mozes namens God moest zeggen in Deut. 17 –

Daarin vallen een paar dingen op als het gaat over vereisten voor een koning in Israël

1.   het moest iemand zijn uit het eigen volk, niet een buitenlander die andere goden zou

vereren en vreemde religies zou binnenhalen.

2.   hij mocht niet veel vrouwen hebben en niet schatten aan goud en zilver opstapelen

3.   hij moest zich in zijn beleid houden aan de wetten die God zijn volk gegeven had – met

als belangrijk motief: dan zal hij zich niet inbeelden dat hij meer is dan anderen en dat

hij in enig opzicht boven de wet staat – een koning moet niet heersen maar dienen,

komt daaruit naar voren – en we zien al de trekken van wat Jezus later ons leert over het

koninkrijk dat Hij preekt en zal brengen- het is ook leerzaam en voorbeeldig voor wie een

goede leider wil zijn, in zijn gezin, in de kerk, in een bedrijf, en zeker ook in de politiek.

 

Nou, we weten hoe dat is gegaan met de eerste koning die Israël heeft gekregen: Saul.

Goed begonnen, verzandde zijn regeren in steeds meer doen wat goed was in zijn eigen ogen

met steeds minder oog voor wat God goed vindt en wat goed is voor het land en de mensen.

Ik heb daarom ook als thema genomen: was er maar een koning….en dan…..ja wat dan….de

regering van Saul laat zien dat op zich een koning, een sterke leider, niet als vanzelf garantie is

voor succes, laat staan op zichzelf al een zegen is, en een bewijs is dat Gods zegen erin mee komt.

Er zijn ontelbaar veel bewijzen – ook uit de latere geschiedenis – en uit onze eigen tijd – dat macht

tot misbruik kan leiden en tot corruptie, en als de dictator weg is ontstaat vaak eerst nieuwe chaos,

wetteloosheid, onzekerheid, stammentwist, burgeroorlog – denk aan Arabische landen als Egypte en

Syrië, aan een land als Mexico waar drugsbendes elkaar en de bevolking terroriseren, maar ook in ons eigen land zie je dat veel mensen losgeraakt zijn van keuzes uit een vaste levensovertuiging

en dan achter elke keer weer andere voorgangers aanlopen op grond van wat die hun beloven, met al te vaak daarna weer de teleurstelling van gebroken beloften en onhaalbare verwachtingen – waar

de les achter wegkomt van die psalm: “vertrouw niet op mensen met macht, op een sterveling bij

wie geen redding is”  en die andere psalm: “beter te schuilen bij de HEER dan te vertrouwen op mannen met macht” – ook dat is een les van de tijd van de Rechters en daarna van de tijd van Saul.

 

Kijk, maar dan is het mooie van het verhaal van Ruth dat de komende zondagen onze aandacht vraagt dat daarin de rode draad is dat God langs een onverwachte en ongedachte weg al aan het antwoord werkt op dat verlangen: was er maar een goede koning die erop uit is om te dienen.

We weten dat David die koning is geworden, en dat hij weer de voorloper is van Jezus onze Koning.

Prachtig om met de schrijvers van Richteren en Ruth terug te kijken op dat mooie program van God.

 Om de wegwijzers van de HEER te volgen via Juda en Bethlehem naar Gods rijk van vrede.

 

 3. een verlangen dat de wereld nog niet uit is

 

Ik bedoel dat verlangen naar vrede, naar een wereld waarin onrecht, moord, geweld, haat, honger en dood, voorgoed verdwenen zijn: dat alle tyrannie verleden tijd zal zijn, en alle tranen opdrogen.

Eeuwenlang verlangden gelovige Israëlieten naar de grote goede koning in de lijn van David – meer en beter dan David zelfs want ook die man naar Gods hart kon geen blijvend vrederijk stichten, is

ook meer dan eens de weg kwijt geweest en de mist ingegaan – het gemis bleef knagen en het verlangen bleef leven: was er maar een koning die bevrijdend heil verwezenlijkt en bindend recht,

die uitmaakt wat goed en kwaad is, die blijvende vrede bewerkt en het kwaad voorgoed uitbant.

 

Wij mogen geloven dat die Koning gekomen is, op Gods tijd, Jezus als Koning op Davids troon.  

Van wie we Zacharias mogen nazingen: “reddende kracht..in het huis van David, zijn dienaar“.

Ja maar juist dat verdiept nog het verlangen en doet het gemis sterker voelen van de uiteindelijke overwinning en de definitieve oplossing van dat: kwam Hij maar bij terug, eens voor Goed, om alles

echt en helemaal en voor altijd goed te maken: laat komen Heer uw rijk, Messias, uw gezag.

 

Het is maar niet vier weken in december advent,  maar als het goed is elke dag, tot op dé Dag.

Want advent is verlangen dat de Koning komt om nooit meer weg te gaan, die koning bij de gratie

Gods die onrecht breekt en alle volken en alle mensen terecht brengt – zodat iedereen alleen nog maar doet wat goed is en blij maakt.  Koning Jezus, kom maar gauw, we wachten al zo lang!

 

                                                                                amen

 

 

 

1 Samuël 17: 45: David, een jongen met lef!

liturgie morgendienst  

votum en groet

zingen:               Ps. 108: 1,2,3 DNP
Gods leefregels
zingen:              
gebed
Schriftlezing:    1 Sam. 17: 1-16 en 26-54
zingen:              Ps. 18: 8,9,10 GK
verkondiging:   1 Sam. 17: 45
zingen:              Opwekking 124: Ik bouw op U
gebed
collecte
kinderlied
zegen

——————————————————————————————– ———————- ————–Gemeente van onze Heer Jezus Christus, broeders en zusters, jongens en meisjes,

Gemeente, broers en zussen, broertjes, zusjes..

Ben jij een held,  hebt u lef?
Als je dat aan mij vraagt: bent u een held, dan zeg ik eerlijk: niet echt, soms eerder een bange wezel.
In elk geval  voor bepaalde dingen die ik eng vindt: de tandarts, ziekte, een achtbaan,
terwijl ik van angsten van anderen weinig last heb: het verkeer, vreemde culturen, of spinnen……
het ligt dus nogal persoonlijk verschillend: wat de een doodeng vindt, is voor de andere peanuts.

We hebben ook zomaar een scheef beeld van wat echte helden zijn, van wat moed is, lef hebben .
Ik las al wat langer geleden een mooi stukje op internet dat ik in grote lijnen even doorgeef, het gaat zo.
“Wanneer is iemand een echte held? Wij denken bij een held vaak aan iemand die nooit bang is, die alles aandurft.
Maar is dat wel zo? Als iemand nooit ergens bang voor is, is die persoon dan een held….of is zo iemand eigenlijk
overmoedig en roekeloos?  Ik heb iemand wel eens het volgende horen zeggen:  ‘Een echte held is iemand die bang is,
iemand die eigenlijk niet durft, maar ondanks de angst toch gaat”….”moed is een keuze om door te gaan, ondanks de angst,
en soms dwars door de angst heen”….en dat “is een keuze, om door je angst heen te gaan.. dat kan!”

Kijk, en dan ga ik de bijbel lezen en kom ik veel mensen tegen die op die manier een held werden.
Mensen die eerlijk zijn over hun angst, hun niet durven, hun als een berg opzien tegen wat van ze
werd gevraagd:  Mozes die op zijn tachtigste naar de Farao moest: stuur toch een ander, Heer!
Gideon die de opdracht kreeg de vijand het land uit te jagen: ik durf niet, ik ben te jong;  
David die zo vaak in zijn psalmen zijn angst uitschreeuwde;
zelfs Jezus van wie we lezen dat hij vlak voor zijn arrestatie en sterven doodsangsten heeft doorgemaakt
en die tot God zijn Vader bad:  laat deze beker Mij voorbijgaan!
En de Bijbel vertelt ook hoe ze toch moed vatten en deden wat ze zelf niet durfden en niet konden.
Zoals het refrein in Heb. 11: door het geloof.. hebben ze…..en dan volgt een lijst van heldendaden,
of liever: dan volgt wat de door de kracht van hun geloof toch hebben gedaan, ondanks hun angst.
Het waren mensen met lef.
Lef, weet u wat dat letterlijk betekent?  Lev is hebreeuws en het betekent hart:
Lef hebben, dat is hart hebben voor God, voor de naaste, voor de wereld…hart voor Loenen en omgeving

David – een jongen met lef!
1.   als voorvechter – voor God
2.   als voorloper – van Jezus
3.   als voorbeeld – voor ons

1 David – een jongen met lef! –   als voorvechter – voor God

Het was weer eens oorlog.
Ik bedoel:  oorlog tussen Israël en de Filistijnen – niet te verwarren met de Palestijnen, al doet wat
je over die twee van toen soms wel wat denken aan de situatie in het Midden- Oosten van nu en ook aan
die uitzichtlozer oorlog tussen Oekraine en Rusland, wat doet denken aan David en Goliath.
Al voor Saul als de eerste koning van Israël was aangesteld, waren er steeds grensconflicten….en
Saul en zijn zoon Jonathan hadden  al een paar keer oorlog met ze gevoerd en dapper gevochten.
In 14: 52 staat: “Tijdens de hele regering van Saul werd er fel tegen de Filistijnen gestreden”.
En elke keer wonnen de Israëlieten en moesten de Filistijnen het veld ruimen – datzelfde vers gaat verder: 
Daarom keek Saul steeds uit naar  heldhaftige en moedige mannen en nam die in dienst”.
Maar dan begin je te lezen in 1 Sam 17, en dan lijkt het allemaal anders: waar zijn die heldhaftige
en moedige mannen gebleven, en wat is er met die stoere dappere koning Saul gebeurd, dat we moeten lezen
in 17: 11 datSaul en het leger van Israël verlamd van schrik staan, en verderop wordt verteld
dat ze zelfs angstig weghollen bij het zien van die superheld van de Filistijnen met zijn grote mond?

Nou, denk je, logisch, je zult maar zo’n kerel van bijna drie meter op je af zien komen, dan wil je
wel lopen..blijkbaar werkte dat nieuwe wapen dat de Filistijnen hadden ingezet perfect……
de schrik sloeg al die soldaten van Israël in de benen: daar valt niet tegen te vechten, wegwezen!

Ja, maar toch kan dat het niet wezen, want je kunt toch met een heel bewapend leger wel één zo’n vechtjas aan…
als David er op z’n eentje, zonder pijl en boog, zonder zwaard, zonder harnas, in slaagt om die schreeuwende
en vloekende oorlogsmachine te vloeren, waarom durfde niemand van die grote kerels,
ook niet die oudere broers van David, en ook niet Saul met zijn oorlogservaring,
een eind te maken aan dat uitdagende gedrag van die Goliath – was David dan de enige met lef?

Weet u, er was wel degelijk iets heel ingrijpends veranderd in de loop van de jaren – en dat vind
ik terug in het vorige hoofdstuk, 1 Sam. 16: 13 en 14 – daar sta je op een keerpunt binnen Israël.
In vers 14 staat iets heel ergs over Saul en wel: “de Geest van de HEER had Saul verlaten” – en dat was
omdat Saul steeds meer zijn eigen weg ging en zijn eigen macht uit was, en niet langer op de HEER wilde vertrouwen
en niet meer luisterde naar wat de HEER bij monde van Samuël hem zei.
Dan kan het zover komen dat God je overlaat aan jezelf: je hebt Mij toch niet nodig, je kunt het
toch zelf zo goed en je weet het toch altijd beter, ga je gang maar, kijk hoever je komt zonder Mij.
Bij Saul is te zien wat er van komt: de moed zakt hem in de schoenen,  het gaat bergafwaarts,
tot  een roemloze zelfdoding op het slagveld –  wat zo mooi begon, eindigt  in een trieste mislukking.

Ja maar, in het vers er vlak voor kun je hoop putten voor de toekomst: “van toen af
(vanaf het moment dat David, toen nog de jongste thuis en een herdersjoch die nog voor geen meter meetelde,
in opdracht van God door Samuël tot koning werd gezalfd) was David doordrongen van de Geest van de HEER
– die Geest zorgde ervoor dat David een jongen was met lef = met hart voor de HEER.
Wat niemand snapte  toen David met eten van thuis zijn broers in het leger opzocht, 
en toen hij, geconfronteerd met dat geschreeuw en getreiter van die reusachtige Goliat, hem te lijf wilde.
Zijn broers en andere soldaten namen hem totaal niet serieus: wat doe je hier eigenlijk,
jij met altijd je neus vooraan, ga op de schapen passen – en Saul kon er ook niks mee:  ]
jij hebt helemaal geen ervaring met vechten, tegen die doorgewinterde vechtersbaas maak jij toch  geen schijn van kans.
Ze hadden allemaal gelijk natuurlijk, zo’n joch van hoogstens 16/17 jaar, ongewapend en ongetraind,
tegen zo’n boom van een kerel met soldatenpak van zo’n 80 kilo en een speer waarvan alleen de punt al 10 kilo woog –
Goliat bulderde van het lachen toen dat herdertje met zijn stokje en een paar steentjes op hem af kwam:
wou jij vechten, jochie, nou kom maar op, ik maak gehakt van je….

Wat denk je, zou David niet bang zijn geweest, was hij echt zo’n stoere bink, of een waaghals?
In elk geval maakte hij zelf heel duidelijk wat hem dreef en waar hij zoveel lef vandaan haalde.
Wat hem stak was niet dat ze allemaal zo laf waren of dat die reus zijn land en leger vernederde,
ook dat,  maar vooral: “wat denkt die onbesneden Filistijn wel, dat hij de gelederen van de levende God durft te beschimpen”
en even later: “De HEER, die mij gered heeft uit de klauwen van leeuwen en beren, zal me ook redden uit de handen van deze Filistijn”
– David kon het niet hebben dat zijn God werd beledigd en David wilde voor de eer van zijn God omkomen en vertrouwde op Gods hulp.

Dat was ook zijn antwoord op dat gebral van Goliat: ik daag jou uit in naam van de God van de
hemelse machten die jij hebt staan beschimpen, vandaag zal de HEER je aan mij uitleveren…
ja want de eer van de HEER staat op het spel en de HEER zal zelf voor zijn eer opkomen: ]
“zodat de hele wereld weet dat Israël een God heeft…en iedereen zal beseffen dat de HEER geen zwaard
of lans nodig heeft om te overwinnen, want Hij is Degene die de uitslag van de strijd bepaalt”.

Kijk, dan ben je een held, dat is lef hebben:  juist als ik zwak ben, ben ik op zijn sterkst –
heel veel later horen we Paulus dat zeggen, door de HEER geleerd: opdat niet ik maar God alle eer krijgt.
Dat is lef hebben: op God vertrouwen en in zijn kracht de strijd aangaan, het van Hem verwachten.
Zoals David ervan zong: “met U durf ik mij in de strijd te wagen, de legerbenden op de vlucht te jagen,
met U ga ik door water en door vuur, en met mijn God spring ik over een muur”.   Ps. 18.

Dus niet: ik kan alles aan, kijk eens wat ik durf – maar: ik ben niet bang, ik verlaat mij op de HEER.
Dat vertrouwen van David werd niet beschaamd en wat niemand voor mogelijk hield, gebeurde.

We kennen allemaal het vervolg: hoe David de reus tegemoet rende en een gladde scherp geslepen steen wegslingerde
zodat Goliat frontaal in het voorhoofd werd geraakt en met een harde dreun op de grond viel,
waarna David de gevreesde kampvechter met zijn eigen zwaard een kopje kleiner maakte –
waarna de Filistijnen panisch van schrik de benen namen en Saul en zijn soldaten ineens
weer moed kregen en hen achterna gingen:  het werd alsnog een klinkende overwinning – met dank aan David –
geen wonder dat Saul hem tot legeraanvoerder maakte en David volksheld nr. 1 werd.
Toch het is niet goed gezegd natuurlijk dat deze overwinning aan David te danken was.
Dat wist hij zelf wel beter en daar kwam hij openlijk voor uit: de HEER voor wiens eer David het had
opgenomen en op wie hij had vertrouwd, had hem gered uit handen van die Filistijnse vechtersbaas
en de HEER had zijn volk de overwinning Hij is de HEER, die hulp verschaft in nood,
mijn vaste burcht, ik hoef niet bang te wezen(wat David ook best wel was), Hij beveiligt voor de dood.

Kijk en daarmee had David zijn visitekaartje afgegeven, niet als die grote oorlogsheld of als die
succesvolle generaal, maar als de man naar Gods hart, als gelovige geleid door de Geest van God.
Door het geloof – het kan ook van David worden gezegd – kun je bergen verzetten en zelfs de sterkste tegenkrachten aan –
dan zal God door onze zwakheid en bangheid heen zijn kracht laten blijken.
Ik denk aan die belijdenis van Paulus – ook zo’n man met lef voor God – als hij schrijft over zoveel
dat tegen kan zijn en bang kan maken: tegenspoed, ellende, vervolging, honger of armoede, gevaar of het zwaard  –
maar dan naar boven kijkt:
wij zegevieren in dit alles glansrijk – wij zijn om zo te zeggen wereldkampioenen,
superhelden – niet van onszelf, maar: dankzij Hem die ons heeft liefgehad”.

2.   David – een jongen met lef!     –   als voorloper – van Jezus

Het was al met al een gênante en trieste vertoning geweest: een heel leger met aan het hoofd een ervaren koning
die talloze overwinningen had behaald – en dan komt er een zo’n grote schreeuwer
en die daagt je uit en staat te tieren en te vloeken en ook nog je God te beledigen – en het blijft
oorverdovend stil en allemaal staan ze aan de grond genageld en rennen zelfs van angst weg – tot
die ene herdersjongen die langskomt en dat niet kan hebben en die in actie komt: hoe durft hij…
en dan bedoel ik niet David maar dan herhaal ik wat David over die Goliath zegt: hoe durft hij mijn
God zo te beledigen, en de spot te drijven met de legers van de levende God, en met Gods volk?

Zijn wij daar nog wel door geschokt en verontwaardigd over, als lelijke dingen over God gezegd worden,
over de Here Jezus, over ons geloof en over de bijbel,of over Joodse mensen, over moslims, over mensen
met een andere geaardheid of een andere mening en leefwijze dan wijzelf, en als onder het mom van vrijheid
van meningsuiting alles maar moet worden kunnen gezegd, ook over de overheid, over medemensen – hoe reageren we dan…
We moeten dan oppassen voor twee verkeerde reacties, twee uitersten: aan de ene kant dat we het maar allemaal laten
voor wat het is, er misschien al zo aan gewend zijn dat het ons niet eens meer raakt –
aan de andere kant dat we in dezelfde fout vervallen en op onze beurt gaan terugschelden,
de ene belediging beantwoorden met de andere, en doen waar de bijbel ons voor waarschuwt, dat
we kwaad met ander kwaad vergelden, of dat ze in de kramp schieten en onszelf gaan verdedigen
in plaats van eerlijk het gesprek aan te gaan en de ander laten nadenken en voelen waar hij of zij
mee bezig is – en dat we zoals Paulus schrijft vechten met eerlijke, met geestelijke wapens.

Kijk maar weer naar David die niks kon en wilde met die wapens die Saul hem wilde laten aantrekken en hanteren,
en tegen die Filistijn zei: “jij daagt me uit met je zwaard en je lans en je kromzwaard,
ik daag jou uit in de naam van de HEER van de hemelse machten, die God… die jij hebt beschimpt”.
Daarmee zien we in hoe David erin staat, op God vertrouwt, en de vijand van de HEER bestrijdt,
al de trekken van zijn grote zoon Jezus, die kwam, zei Hij zelf, om het werk van satan af te breken.

Het gaat veel te ver om iemand als Goliath satanische trekjes toe te dichten –
wat moet je dan als over Saul staat dat de Geest van de Heer van hem geweken was
en dat een boze geest hem aanstuurde- maar we weten wel dat satan als de aartsvijand van God
er alles aan deed het werk van God af te breken en het volk van God schade te doen –
maar ook gelukkig dat God dwars erdoor heen zijn plan wil doorzetten,
en daar wordt David bij ingeschakeld en eeuwen later Davids zoon die de zoon van God is: Jezus.
Jezus die meer is en ons verder helpt dan David deed en kon…David die kind was van zijn tijd
en er niet voor terugschrok zijn vijanden met een zwaard letterlijk een kopje kleiner te maken.
Bij Jezus zie je wat  Paulus schrijft dat de strijd niet gaat tegen mensen van vlees en bloed
maar tegen kwade machten die actief zijn en die erop uit zijn om Gods redding van de wereld
onmogelijk en ongedaan te maken – Gods uiterste wapen is de inzet van zijn eigen enige Zoon.
Denk dan aan Jezus al meteen in het begin, als satan hem probeert te verleiden tot ontrouw ]
aan zijn Vader en aan zijn opdracht, en hoe Jezus dan steeds dat ene wapen inzet: maar Vader heeft gezegd,
maar in de Bijbel staat – en daar kan zijn tegenstander niet tegen op: hij moet de aftocht blazen –
het begin van wat al vlak na de zondeval beloofd is: er komt een nakomeling van de vrouw, van
Eva, die de slang, die oude verleider en kapotmaker, eens uiteindelijk de kop zal kosten – wat is
gebeurd aan het kruis toen de zoon van David satan overwon door te lijden en te sterven en zo
de diepste oorzaak van alle ellende, de zonde, heeft overwonnen: het is volbracht –
ik lees in mijn Bijbel: Hij heeft door zijn dood definitief afgerekend met de heerser over de dood, de duivel.
Wat op Pasen aan het licht kwam toen Hij uit de dood opstond en Hij overwon, die sterke Held.
Ja en dat juist door zwak te willen zijn, door te lijden, door de dood in te gaan – door te winnen niet
door zijn tegenstanders de dood in te jagen te nemen maar door zijn eigen leven te geven:
zijn weg is de weg van kribbe via kruis door het graf heen naar de overwinning en Gods nieuwe wereld

3.   David – een jongen met l-  als voorbeeld voor ons.

Ben jij een held,  hebt u lef?
Daarmee bedoel ik dus niet of je allerlei waagstukken aandurft, of dat u nergens bang voor bent.
De vraag is of u en jij en ik ervoor durven uitkomen dat we in God geloven en Jezus volgen.
Of we echt hart hebben voor God, voor elkaar, voor Loenen en omgeving, voor een wereld in nood.
En of we als christenen in ons land laten merken dat we iets geweldigs gekregen hebben en dat
met anderen willen delen, en dat zijn niet onze tradities of regels of ons gelijk, maar daar is
dat we een grote God hebben, die liefde is, en dat we Jezus kennen die de wereld wil redden.
Ik las eens een artikel over missionair gericht zijn, met als titel ‘Christenen mogen best wat meer lef’
hebben, en dan werd dat lef ook letterlijk bedoeld:  lev hebben= hart voor die ander hebben,
bidden voor je medemensen, het gesprek met de ander aangaan, die ander Gods liefde tonen.

Ja en als we uit die liefde leven en kracht putten uit wat onze Heer deed en doet voor ons,
kan dat geloof bergen verzetten – Jezus zei dat en belooft dat – dan kan geloof onze angsten overwinnen.
David zei. ik kom met niks van mezelf, niet met eigen wapens, maar in de naam van God mijn HEER.
Maak je maar eigen wat we nu gaan zingen: “Ik bouw op U, mijn Schild en mijn Verlosser,
niet eenzaam ga ik op de vijand aan; gelovend ga ik, eigen zwakheid voelend, en telkens meer
moet ik uw kracht verstaan, toch rijst in mij een lied van overwinning, ik bouw op U en ik ga in Uw naam”
Dankzij Hem die overwon, over wie we nu gaan zingen, als over de Held bij wie we veilig zijn.
amen