dia 1
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
“Geven jullie hun maar te eten”. Die opdracht gaf Jezus volgens de andere evangelieverhalen zijn leerlingen toen die zich bezorgd afvroegen hoe dat toch moest met die duizenden mensen die bij elkaar gekomen waren bij Jezus in een verlaten gebied waar in de verste verte geen bakker of supermarkt te bekennen was en het al donker begon te worden.
dia 2
Wat een opdracht: Meent u dat echt Heer, waar halen we het geld vandaan, en waar is brood te krijgen voor zoveel mensen, kunt u ze niet beter naar huis sturen om zelf eten te gaan kopen in de dorpen en bij de boeren in de buurt (zie Marcus 6: 35-37) Maar nee, zo kwamen ze er niet mee weg, luister maar naar de reactie van de Heer: “De mensen hoeven niet weg te gaan,jullie kunnen wel voor eten zorgen”(Matt.14:16).
Je kunt je voorstellen hoe ze er stonden, met lege handen en een mond vol tanden. Maar Johannes – die er ook bij was geweest – vertelt in zijn ooggetuigenverslag datde Heer zelf al lang van te voren hierover nagedacht had en hierop voorbereid was:
We hebben zijn vraag gehoord aan Filippus, afkomstig uit die streek en daar bekend: “Waar kunnen we eten kopen voor al deze mensen?” – een vraag die bedoeld was om te zien hoe Filippus daarop zou reageren: zou hij blijven steken in menselijke berekeningen en mogelijkheden of zou hij verder kijken en denken, gelet op Jezus? Dat viel toch nog wel tegen: “we hebben veel te weinig geld om voor al die mensen eten te kopen” – tweehonderd denarie, daar moest in die tijd een gewone werkman meer dan een half jaar voor werken, en zoveel zat lang niet in de gezamenlijke kas. En van de geplande rust zou al helemaal niets terecht komen: dit wordt stressen!
Als we de vier evangelisten naast elkaar leggen, moeten we aannemen dat tussen dat gesprekje van Jezus met Filippus in vers 7 – toen de mensen er allemaal aankwamen – en het resultaat van het navragen van Andreas onder de mensen naar wat aan voedsel aanwezig was – toen het al avond begon te worden – een behoorlijk aantal uren was verlopen, waarin Jezus de mensen onderwijs had gegeven. In Marc. 6 staat dat Hij hen ‘langdurig’ onderwees en er ‘veel tijd verstreken was’. Geen wonder dat de mensen honger begonnen te krijgen, en Jezus wilde hen niet met een lege maag wegsturen, dat doe je niet als goede gastheer, dat past niet bij Jezus die in alles lijkt op God zijn Vader over wie we net nog gezongen hebben: “U sterkt door spijs te allen tijd hun krachten. U doet uw hand wijd open op hun vragen”.
Wat al zo vaak was gebeurd in de geschiedenis van God met zijn volk, denk aan de woestijdtijd toen er manna was en vlees en water, en denk aan wat we lazen over Elisa die honderd profeten te eten gaf van twintig gerstebroodjes: “Iedereen at ervan en er bleef nog brood over ook. Precies zoals de Heer gezegd had”. En Jezus, Hij zal laten zien en laten proeven dat Hij meer is dan Mozes en Elisa.
dia 3 Ontvangen om te delen
1. Jezus leert te beginnen bij wat al voorhanden is;
2. door Jezus’ zegenende handen wordt het steeds meer;
3. via de handen van dienende mensen krijgt iedereen genoeg;
4 na verdeling blijkt er nog meer voorhanden dan er eerst was.
dia 4 1. Jezus leert te beginnen bij wat al voorhanden is
Het was weer op een berg, misschien diezelfde van die ontmoeting met de glorie van de hemel, en met Mozes en Elia, in elk geval in het noorden van het land, in de woeste streek aan de oostkant van het meer van Galilea, buiten Betsaïda. dia 5 En het leek ook wel iets van een tuin te hebben, in het voorjaar, en bijna weer Pasen. Je kunt het een beetje vergelijken met een alpenweide, onder een strak blauwe lucht.
Er staat dat er veel gras was, en plek genoeg om te zitten, voor een grootse picknick. Maar ja, wat doe je als niemand erop heeft gerekend een lunckpakket mee te nemen en ook de gastheren – Jezus en zijn leerlingen – niet in staat zijn daarvoor te zorgen?
Maar Jezus zou Jezus niet zijn geweest als Hij daar niet op had gerekend en als Hij geen mogelijkheden zou zien, er staat: “zelf wist Hij al wat Hij zou gaan doen”. Daar moesten Filippus en de anderen nog even op wachten, ik zei al dat uit andere evangeliën blijkt dat pas tegen de avond de Heer echt in actie gaan komen, als de mensen al uren geluisterd hebben en het al laat wordt en dus echt etenstijd.
Het is heel opvallend en ook voor ons leerzaam hoe Jezus het dan gaat aanpakken. Heel anders dan wij misschien wel verwacht hadden, voor wie weten van zijn macht. Had Hij niet als de zoon van God uit niets brood tevoorschijn kunnen halen/toveren?Dat was waar satan eerder in die woestijn Jezus toe had willen verleiden: “Jij bent toch de Zoon van God? Zeg dan dat deze stenen in brood moeten veranderen!”. Dat had Jezus toen geweigerd, niet omdat Hij dat niet kon maar omdat Hij het niet mocht, omdat het in strijd zou zijn met zijn opdracht: om te doen wat Vaders wil is. Maar als Zoon van God gold ook van Hem wat in een psalm staat over God en zijn scheppende kracht: “Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er” (Psalm 33).
Toch doet Jezus het niet zo, tovert Hij niet met een enkel woord of met een machtig gebaar eten tevoorschijn, maar sluit Hij aan bij wat er al is, bij wat mensen al hebben.
Op zijn vraag – die alleen Marcus vermeldt (als secretaris van Petrus die er bij was) wat er nog was aan brood, blijkt na onderzoek het resultaat mondjesmaat: “er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen” – maar wat moet je daar nou mee: “wat hebben we daar nou aan voor zoveel mensen?” – zelfs zij met z’n twaalven zouden er niet eens hun maag mee kunnen vullen: vijf bolletjes en een beetje beleg..
Een begrijpelijke reactie, herkenbaar toch: wees nuchter, dat is niks, dat gaat niet. Zoals wij onder allerlei omstandigheden kunnen reageren: vooral kijken naar wat er niet is, wat ik niet kan, wat toch nooit gaat lukken, en toch niet van de grond komt. Maar dan zou je toch de kracht onderschatten van wat zegen is en zegen kan doen. Dat als God zijn zegen legt in wat misschien klein is en te weinig, iets dat bijna niks voorstelt in onze ogen, dat kleine groot kan worden en dat weinige uitgroeit tot veel.
Onlangs was er een vergadering van ambtsdragers van onze classis en die van de CGK, waar de inleider begon met te zeggen dat al wat je aandacht geeft, groeit, en dat geldt van liefde naar elkaar en zorg en aandacht voor elkaar, en goede dingen en projecten die soms heel klein beginnen en dan kunnen uitgroeien tot iets moois en iets groots – het is belangrijk zo om te gaan met wat God u en jou en mij geeft, en ook met de positieve krachten en mooie dingen die in de gemeente gebeuren.
Daar mogen we de zegen van de Heer voor vragen en die ook in geloof verwachten, Ik denk dat Jezus dat bedoelt met die wonderlijke uitspraak dat geloof bergen kan verzetten: “Als je iets aan God vraagt, twijfel dan niet, maar geloof dat het zal gebeuren. Dan gebeurt het ook”. Dan merk je dat wonderen de wereld niet uit zijn.
dia 6 2. door Jezus’ zegenende handen wordt het steeds meer
Luister en kijk maar mee met die eerste leerlingen en al die mensen daar op die berg Eerst was er de opdracht dat ze allemaal moesten gaan zitten – er staat letterlijk een woord dat betekent ‘gaan liggen’, zoals toen bij het eten, dus: allemaal aan tafel! Jezus pakte daarna die vijf broodjes en die twee waarschijnlijke gedroogde visjes, en ging voor in dankgebed – zoals gebruikelijk bij de Joden, nog altijd, met dit gebed: “Geprezen bent U, Heer onze God, Koning van de wereld, die brood uit de aarde tevoorschijn doet komen” – een tafelgebed alsof er genoeg eten was voor al die mannen en vrouwen en kinderen, met elkaar misschien wel bijna tienduizend.
Wat zouden ze gedacht hebben, Jezus’ leerlingen, en al die hongerige mensen? Misschien wel: dat zullen we wel eens zien, of God dat gebed verhoort en ons op dat gebed van Jezus eten geeft, of: wat is dit nou, waar zou Jezus eten vandaan halen? Weet je nog, van Filippus: moeten wij al die mensen te eten geven, waar halen we het geld vandaan? en Andreas: dat is toch veel te weinig eten voor al die mensen?
Toch de opdracht om uit Jezus’ handen stukken brood en brokjes vis aan te pakken en de rijen langs te gaan en uit te delen aan die mannen en vrouwen en kinderen… En dan ervaren ze dat gebeurt wat niet kan volgens hun en onze berekeningen: dat er geen eind kwam aan het brood en de vis, en dat ze allemaal konden eten tot ze genoeg hadden, en dat er aan het eind nog genoeg over was voor henzelf.
Zoals vaker noemt Johannes ook dit wonder een ‘wonderteken‘, eenwonder dat tekenend was, typerend, voor wie die Jezus is en waarvoor Hij gekomen is, zoals Hij later zegt als Hij zich bekend maakt als de goede Herder: “Ik ben gekomen, opdat zij – mijn schapen, die mensen toen en ons dus ook – leven hebben, en overvloed”.
Daar hebben wie toen bij waren wel wat aan opgepikt en van meegenomen: “Hij moet wel de profeet zijn die in de wereld zou komen” – waarmee ze de messiaanse figuur bedoelden die al eeuwen verwacht werd, niet maar een profeet zoals Mozes was, en later Elia, en Elisa, maar ‘de’ profeet, de hoogste en grootste en laatste, die meer was dan een profeet want ook de beloofde koning, de zoon van David.
Vandaar dat ze in hun enthousiasme Jezus wilden meevoeren om hem als koning te kronen, want wie wil nou geen koning die welvaart kan geven en je honger kan stillen en met een handomdraai al je problemen kan oplossen – weer een verleiding als in de woestijn: je kunt maar zo koning worden en alle macht naar je toetrekken, nu is het moment – maar net als in die woestijn ging Jezus daar niet in mee: “daarom trok Hij zich terug op de berg – alleen” – en toen de mensen er een paar dagen later weer waren, verweet Jezus hen hun gebrek aan inzicht en geloof is wie Hij werkelijk was: “Jullie zoeken Mij alleen omdat jullie zoveel te eten hebben gekregen, niet omdat jullie begrijpen wat Ik doe” en: “Gewoon brood verdwijnt als je het opeet. Maar het hemelse brood geeft eeuwig leven. Doe je uiterste best om dat brood te krijgen”.
Kijk, en daarvan was dat wonder met dat brood een wegwijzer, een voorproefje. En laat Jezus zien inderdaad de profeet te zijn, meer dan al die vroegere profeten: meer dan Mozes in de woestijn, met het manna, ook meer dan Elia; en meer dan Elisa die in opdracht van God honderd profeten te eten gaf van twintig broodjes.
Jezus voedt duizenden met vijf broden en twee visjes – geweldiger en nog meer een wonder – maar vooral en veel grootser: Hij is zelf het echte brood dat een hele wereld leven kan geven, dat redt van de honger naar God en redt van de zonde en de dood.
Zoals in dat gesprek later: “Jullie voorouders aten in de woestijn manna, brood dat uit de hemel kwam. Toch zijn ze allemaal gestorven. Maar het ware hemelse brood is anders: wie daarvan eet, zal niet sterven…Het brood dat Ik zal uitdelen, is mijn eigen lichaam. Ik zal sterven om de mensen het leven te geven” (Johannes 6: 49-51).
Het was geweldig, daar op die bergweiden: wie bij God, bij Jezus is, heeft het goed, en zelfs van weinig kan Hij mensen in leven houden en een goed leven geven. Maar meer is dat in verbinding met deze Jezus, er zelfs leven is door de dood heen, een leven dat nooit verloren gaat; wie in Jezus gelooft heeft nooit honger en dorst!
dia 7 3. via de handen van dienende mensen krijgt iedereen genoeg
Wat in de NBV en andere vertalingen wat minder duidelijk is, en toch wel in de meeste en meest betrouwbare handschriften staat – en ook erbij wordt verteld door alle die andere evangelisten, dat is dat de twaalf discipelen werden ingeschakeld bij het uitdelen van brood en vis – de HSV geeft dat zo weer: “Jezus nam de broden, en nadat Hij gedankt had, deelde Hij ze uit aan de discipelen, en de discipelen aan hen die daar zaten, op dezelfde manier werden ook de visjes uitgedeeld”.
Zeg maar: de handen van die leerlingen waren het verlengstuk van Jezus’ handen. Zo kon de opdracht toch worden uitgevoerd: geven jullie hun maar te eten!
Nou, en die opdracht komt ook op ons af, en is een rode draad door heel de bijbel heen, denk maar aan allerlei bepalingen in de wetten van Mozes, denk aan het onderwijs van Jezus zelf, en ook aan wat we keer op keer in de brieven van zijn leerlingen tegenkomen, over vrijgevigheid, over eerlijk delen, over zorg voor wie arm en kwetsbaar zijn – en over delen met elkaar van het vele dat God ons geeft.
Een taak voor de overheid – denk aan de sociale wetgeving – maar ook en vooral een verantwoordelijkheid die we samen hebben, voor dichtbije en verre naasten. Het is goed jezelf af te vragen en het er samen over te hebben wat we kunnen doen met onze eigen beperkte mogelijkheden om goed te doen aan elkaar en alle mensen, en dan raakt dan wat we doen met ons geld, wat we waar kopen, hoe we omgaan met voedsel en kleren, wat we geven aan goede doelen, en wat praktisch kunnen doen om mensen te helpen – b.v. via de voedselbank of Present, of gewoon zelf. Zodat we wat God geeft met elkaar delen en aan anderen doorgeven – tot zegen.
Ja, en dat we waar dat kan en er openingen zijn, ook en vooral dat allerbelangrijkste doorgeven en delen: ons geloof in Jezus die echt leven geeft, het hemelse brood. In het geloof dat we gezegend worden om voor elkaar en anderen tot zegen te zijn.
dia 8 4 na verdeling blijkt er nog meer voorhanden dan er eerst was
Als iedereen genoeg heeft gehad, moeten de leerlingen de rijen langs om wat nog over is weer op ter halen, want van Gods gaven mag niets verloren gaan – ook weer leerzaam voor onze tijd waarin ongelooflijk veel goed eten wordt weggegooid terwijl in dezelfde wereld veel honger wordt geleden – het is goed dat dat stevig op de kaart wordt gezet en dat we ook zelf bewust omgaan met wat we kopen en eten – in de catechismus staat zelfs dat “misbruik en verkwisting’ van Gods gaven diefstal is.
Als alle brokken brood en vis verzameld zijn, blijkt dat er voor elk van de twaalf discipelen nog een mand vol brood over is, om de komende dagen door te komen. Zo werd het voedseltekort dat dreigde via Jezus’ handen een voedseloverschot.
Daar mogen we vertrouwen uit halen dat God ook voor ons wil en blijft zorgen, als wij het van Hem verwachten en als we trouw zijn, en ook bereid zijn te delen.
Aan de Schepper ligt het niet als er tekorten zijn en als mensen honger lijden, dat is bijna altijd het gevolg van menselijk ingrijpen of menselijk falen, aan onwil om wat er is goed te beheren en eerlijk te verdelen, aan oorlogen en aan wanbeheer.
Laat het een thema blijven, ook na Pasen. ontvangen om te delen!
amen
liturgie morgendienst
votum en groet
zingen: Ps. 122: 1,3+ NLB 535e (=Jes 66: 10)
‘Verheug u met Jeruzalem,
bedroefde, juich over haar!’
(A- vs 1- A- vs 3- A)
wet van God
zingen: Ps. 139: 1,11
gebed
Schriftlezing: 2 Koningen 4: 42-44
zingen: Ps. 145: 4
Schriftlezing: Johannes 6: 1-15
zingen: Lied 57A: 1,3,4 ‘Zeven was voldoende’
verkondiging
zingen: NLB 546 ‘Weest blijde nu, in ’t midden van het lijden’
gebed
collecte
zingen: Ps. 67: 1,3
zegen