Zondag 6 Heid. Cat.: Alleen een volmaakte Middelaar kan ons compleet redden

Gemeente van Christus, broeders en zusters, jongens en meisjes,

dia 1

Zondag 6 is niet het meest populaire onderdeel van de cate­chismus. Er wordt nogal eens vreemd tegenaan gekeken en zelfs valt men hard heen over wat hier staat. Het klinkt veel mensen te leerstellig en te redeneerderig in de oren. Men hikt ook aan tegen dat woordje ‘moeten’ dat steeds weer terugkomt. Alsof dat de conclusie van ons redeneren is en wat wij in ons hoofd hebben: zus en zo moet de Redder die we nodig hebben, zijn, en zo komen we bij Jezus uit.

En de vraag komt op: wat heb ik nou aan al die beschouwingen, in mijn verdriet en mijn zorgen en mijn narigheid, en gelet op wat allemaal speelt in onze wereld en onze tijd? De wereld van 2015 is toch wel een heel andere dan die van 1563?   dia 2

Ik wil vanmorgen proberen het wat dichter naar ons allemaal toe te brengen, in het licht dat vanuit Leviticus 21 en Hebr.7 valt op de volmaakte Hogepriester Jezus Christus, die ons volkomen redden kan en gered heeft, nu al en eens voorgoed.

dia 3

 Alleen een volmaakte Middelaar kan ons compleet redden.

1. volmaaktheid vereist;

2. volmaaktheid onhaalbaar;

3. volmaaktheid toch mogelijk.

dia 4   1.   de volmaaktheid die door God wordt geëisd. 

  In Lev. 21 lezen we het een en ander aan eisen die God aan de priesters stelde. Ik denk dat u het er allemaal mee eens bent dat het behoorlijk steng was allemaal. Zodat je denkt bij jezelf: is dat niet onmenselijk? Stel je voor dat een dominee vandaag nog aan die eisen zou moeten voldoen,of een ouder­ling! Je zou er niemand voor krijgen. Zo iemand nooit kunnen vinden.

Als we dit hoofdstuk goed lezen, en het dan ook nog verge­lijken met andere gedeelten uit de wetten van Mozes waar het gaat over hoe Gods volk zal leven, dan valt op dat er een opklimming is in strengheid hoe dichter iemand bij de HEER God kwam.

 

De HEER vroeg van álle Israëlieten een leven dat paste bij de omgang met Hem. Dat gold extra streng voor de priesters die in Gods speciale dienst stonden. Die de offers brachten en voor­gingen in de gebeden en die de mensen de zegen meegaven. Het had natuurlijk te maken met de voorbeeldfunctie die ze hadden. Goed voorgaan doet goed volgen.

Maar er is vooral in Lev.21 dat andere: hoe dichter bij de HEER, hoe nauwer het luistert. God zegt: wees heilig zoals Ik heilig ben.         dia 5

  Allereerst gold dat op het punt van sterven en begraven en rouwen. Iets dat natuurlijk in ieders leven heel gevoelig ligt. Zodat wat in Lev. 21 staat, hard en ongevoelig kan overkomen. Je bent geneigd te denken: nou, nou, zo’n priester was toch ook een mens? Waarom dan wat een taboe lijkt op alles wat met sterven en begraven te maken heeft?We moeten dat zien in het licht van wat de bijbel over de dood zegt. Elke Israëliet wist dat de dood onrein maakte. Ongeschikt om in het heiligdom van God te komen, zonder dat eerst grote schoonmaak gehouden was.

Priesters moesten daarom zich ver houden van een gestorvene, met als enige uitzondering als het om een naaste familielid ging die nog in hetzelfde huis woonde, zodat je er niet omheen kon. Voor de hogepriester waren de eisen nog strenger. Die mocht helemaal niet bij een dode komen, zelfs niet als het z’n eigen vader of moeder was! Voor condoleren en begraven mocht hij het heiligdom niet verlaten.  dia 6

Ook als het om uitingen van verdriet en rouw ging, golden beperkende bepalingen. De HEER verbood zijn volk het overnemen van heidense rouwgebrui­ken. De eisen die aan priesters gesteld werden, waren stren­ger: geen kale plek maken op het hoofd , en niet de rand van de baard wegscheren, als teken van rouw. De hogepriester was aan nóg weer strengere regels gebonden: zijn hoofdhaar zal hij niet los laten hangen en zijn kleren zal hij niet scheuren. Dus ­niet laten merken dat je verdriet hebt en in de rouw bent.

Is dat niet erg strikt? Mag je niet eens rouwen om wie je zo vreselijk mist? Wat hier werd uitgebeeld, dat is dat hoe dichter een mens bij God in de buurt komt, des te nauwer het steekt.  De levende God en de dood, die passen niet bij elkaar. De HEER God wil niet te maken hebben met de dood die door onze zonde in de wereld is gekomen. Geen sprake van dus dat de dood bij het leven hoort, zelfs een goede vriend zou zijn waaraan je niet zo zwaar moet tillen en die zelfs een bevrijding kan zijn. De dood is de laatste vijand die van zijn troon af moet. Dat is juist het reddende evangelie dat onder de oude bede­ling al afgebeeld mocht worden in het leven van Gods knech­ten. God liet toen al zien dat die laatste vijand niet het laatste woord zal hebben.

Ook strenge eisen op een tweede terrein: dat van seksualiteit en huwelijk. De HEER vroeg van heel zijn volk een heilig leven, in en buiten het huwelijk. Denk aan het zevende gebod en aan allerlei bepalingen in de boeken Exodus en Leviticus, tegen overspel en ontucht, en over het leven als getrouwden. Ook hier waren de eisen voor ambtsdragers extra streng. Weer speelt die voorbeeldfunctie mee, en dat is ook nu nog van belang. Terecht worden zonden op dit punt extra zwaar genomen als het gaat om een voorganger die een bepaalde voorbeeldfunctie heeft en extra moet waken tegen misbruik van zijn positie en het over de grenzen van anderen en van zichzelf gaan – er is zelfs een meldpunt voor in de kerken.

Maar ook hier komt erbij dat de Here in zijn nabijheid niet kan accep­teren wat vuil is door een zondig gedrag of door een besmet verleden. Een priester mocht niet trouwen met een vrouw die in ontucht had geleefd of verkracht was, of een vrouw die door haar man was verstoten.

Een hogepriester mocht zelfs niet met een weduwe trouwen; alleen met een vrouw die maagd was. Zo moesten de voorgangers de heiligheid die de Here vroeg, in hun eigen leven, ook in hun eigen huwelijk, afbeel­den en voorle­ven. God eist volmaakte dienst, over heel de linie.

Juist daarom – een derde en laatste aspect – kon maar niet iedereen dienst doen in het heiligdom. Ook niet als je tot de familie van Aäron hoorde, zelfs niet als je onbesproken was van leer en leven. Je moest ook nog gezond van lijf en leden zijn.

De HEER stelde op dat punt eisen die op ons vreemd en zelfs discriminerend zullen overkomen. In een tijd waarin we terecht werken aan een volwaardige plaats van gehandicapten in de maatschappij en dan zeker ook in de kerk fronsen we onze wenkbrauwen als we Leviticus 21 lezen. Iemand met een lichamelijk gebrek mocht niet als priester dienst doen.  Uitgesloten waren mensen die blind waren of kreupel, iemand met een geschonden of misvormde neus, iemand die een gebroken arm of been had gehad, iemand met een bochel,iemand die lidtekens had als gevolg van een oog- of een huid­ziekte. Zulke mensen mochten wel van de offers eten – zeg maar ze mochten wel aan het avondmaal – maar geen ambt bekleden.       dia 7

Nee, dat was niet omdat God zulke mensen afstootte. Het was niet omdat de Here op mensen met een handicap neerkeek of ze als minderwaardig geen plaats gunde onder zijn volk. De HEER liet zien dat Hij volmaaktheid vraagt van wie dichtbij Hem zijn. Zijn dienst moest zonder gebreken worden verricht, tot in de puntjes en puntgaaf. Alleen dan kan een mens omgaan met de heilige God en er het leven van afbrengen. God had speciaal mensen aangewezen om voor heel het volk offers te brengen om zo voor hun schuld en zonden te betalen. We kunnen de pries­ters zien als de middelaars van toen. Zij moesten in plaats van heel het volk voldoen aan de eisen die de Here stelde. Zij brachten offers ter voldoening en verzoening. En ze beeldden in hun leven de gaafheid en heilig­heid af die passen bij de dienst van de Here.

En ook dat er afstand is tussen de heilige God en onheilige, onvolmaakte mensen – want zelfs die priesters die aan zulke strenge eisen moesten voldoen, mochten niet in het allerheiligste komen waar de ark was. Dat mocht alleen de hogepriester, en dat alleen die ene dag in het jaar, de Grote Verzoendag, en ook alleen om bloed te sprenkelen in en op die ark – om schoon te maken wat door de zonde vervuild was.

De grote Midde­laar, de volmaakte Hoge­priester wierp zijn schaduw al eeuwen en eeuwen vooruit.

dia 8  2. de vereiste volmaaktheid wordt niet gehaald.

  Daar zouden uit de praktijk zoals die uit het OT zelf naar ons toekomt, genoeg voorbeelden van zijn te geven.

In Hebr.7 wordt de conclusie ononwonden getrokken: zoveel eeuwen pries­ter­dienst en offerdienst heeft niet het volmaakte opgeleverd. Nooit konden de hogepriester en de andere pries­ters zeggen: het is volbracht, nu is ons werk echt klaar, af! Elke dag waren weer nieuwe offers nodig. Ieder jaar moest er weer een grote Verzoendag komen. Wel is in de priesters al iets te zien van de grote Hogepriester en van zijn werk, maar ook niet meer dan dat. Ook de priesters en de hogepries­ter waren zondi­ge mensen, die eerst voor hun eigen zonden offers moesten bren­gen. Ze konden ook, net als iedereen, ziek wor­den.Vroeger of later maakt de dood een eind aan hun dien­st, Ze waren, lazen we in Hb.7, net als alle andere mensen, met zwakheid behept.

Terwijl toch de Middelaar, de Redder die we nodig hebben, een rechtvaardig mens moet zijn. Een mens die vrij is van de zonde. Die de wil van God zonder mankeren doet, voor 100%. Hebr.7 zegt: heilig, zonder schuld of smet. En die niet voor een tijdje Redder is, maar het altijd blijft. Bestand tegen de dood. Om voor altijd te redden die zich aan Hem toevertrou­wen.

U weet wel: aan die zware eisen kon geen enkele priester of hogepriester voldoen. Geen mens kan dat. En een mens die zelf zondaar is, kan niet voor anderen betalen. Kan niet eens zichzelf bevrijden van de zonde en van de gevolgen er­van. Ze werden, staat erbij in Hebr. 7, door de dood verhinderd in dienst te blijven. Hun werk werd overgenomen door anderen.

Zo ging het door, van de ene generatie op de andere. Einde­loos. Niet één kon de dood de baas worden. Kon die dood over­winnen. Niet één was er die anderen kon redden van de dood.

We zagen hoe die oudtestamentische hogepriesters uit de buurt ­moesten blijven van alles wat maar riekte naar de dood. De dood die z’n bestaan en z’n macht te danken heeft aan de macht van de zonde. Die pas wordt overwonnen, als de zonde overwon­nen is en de schuld van ons mensen bij God is afbe­taald. Dat werd afgebeeld in die priesters die zich niet met de dood mochten verontreinigen. Als teken dat God de dood niet wil. God wil de macht van de dood verbreken, Hij is de God van het leven!   dia 9 

Gemeente, maar op Gods tijd werden ook die priesters en die hogepriesters door diezelfde dood gepakt. Strekte de dood z’n klauwen ook uit naar de middelaars die God had gegeven. Zij konden niet voor altijd de dood uit de buurt blijven. Deze vijand was ook hun te sterk. Zo leerde de Here zijn volk het ook niet van deze mensen te verwachten. Hij leerde hen te wachten, uit te kijken naar die Ander, die wel volkomen zou kunnen redden wie via Hem tot God gaan. Die wel zeggen kon, en ook heeft gezegd: Het is volbracht! het doel is bereikt! Alleen die volmaakte Hogepriester kan ons compleet redden.

dia 10  3. Zo wordt de volmaaktheid die God vraagt, toch mogelijk. 

  God heeft daar zelf voor gezorgd. Wie anders kon dat ook? De schrijver van de brief aan de Hebreeën maakt het wel erg duidelijk: ook de priesters van de familie Aäron hebben de volmaaktheid niet gebracht. Konden dat ook niet bewerken.

Maar wat heeft God toen gedaan? God heeft zelf een hogepriester gegeven die ver boven al zijn voorgangers uitstak. Die niet met hen te vergelijken was. Jezus is de volmaakte Middelaar. Dat is Hij ook niet geworden via normale afstamming. Hij had volgens de normale regels niet eens recht op dat ambt. Onze Heer stamt naar de mens gesproken van Juda af, niet van de stam Levi en de familie van Aäron. Juist dat laat zien dat een speciale ingreep van God uit nodig was. De HEER gaf zijn Zoon Jezus zijn ambt, door een apart koninklijk besluit, en met een eed erop.

Hoor maar de oude psalm die daarin vervuld werd: de HEER heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: u bent priester voor altijd. Die ook nog koning is, op Davids troon.

Jezus is de Hogepriester die we nodig hadden, in  alles gelijk aan ons, maar niet op het punt van de zonde. Die heilig is, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaars. Die niet hoeft te offeren voor z’n eigen zonden. Die zich offerde voor onze schuld, en dat eens voor altijd.

Zijn offer had zoveel kracht dat Hij ook de dood kon overwinnen. Hij kan ons volkomen redden, zonder dat de dood hem dat onmogelijk maakt. Hij neemt ook onze ziekten op zich en onze handicaps. Hij heiligt ons leven, ook onze seksualiteit en onze huwelij­ken, door het offer van zijn leven en door zijn Heilige Geest.

Zelfs zo dat onder in het NT alle gelovigen priesters worden genoemd en priesteressen, zoals in 1 Petrus 2:6: “Vorm een heilige priesterschap, om geestelijke offers te brengen”. En in Openbaring 1: 6 lezen we over Jezus: “Hij heeft van ons een volk van priesters gemaakt, zodat wij God de Vader kunnen dienen”.

Daarvoor hebben we Heilige Geest gekregen die ons helpt in het vechten tegen alles wat onheilig maakt en weer afstand veroorzaakt tussen God en ons – en die ons helpt om te groeien in ons geloof en in een leven dat we toewijden aan de Heer en aan elkaar. Zoals Paulus ons ertoe aanspoort in Rom. 12: “Geef jezelf als een geschenk aan God. Laat je leven een offer zijn dat God graag wil aannemen. Dat betekent: leef als mensen die bij God horen. Want dat is de juiste manier om God te vereren”. Zo krijgt handen en voeten wat de rode draad was en blijft in het omgaan van de heilige God met ons mensen: Wees heilig- steeds meer – zoals  Ik ben. En ook – in de Bergrede – wees volmaakt, zoals je hemelse Vader volmaakt is. Groei naar Hem toe, door achter Jezus aan te gaan, zijn voorbeeld te volgen, als nu al het begin van Gods nieuwe schepping. dia 11

Kijk, en dan vallen al die onderscheidingen weg, ook die uit de wetten van Leviticus 21. Is er door het offer van Jezus en dankzij zijn schoonmaak van ons leven bij Hem plaats voor iedereen, ook voor mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, voor mensen met een moeilijk karakter, ook voor wie veel verknoeid heeft in z’n leven, ook voor wie het vaak helemaal niet meer ziet zitten, voor wie maatschappelijk in de knel zitten en niet in tel zijn, voor wie in onze ogen apart zijn…

We mogen geloven dat de God die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard maar Hem voor ons zondige mensen tot in de dood heeft prijsgegeven, ons – en al die anderen -met Hem alle dingen schenken zal. Alle dingen: eeuwig leven, waar de dood niet meer tussen komt; een volstrekt heilig leven, zonder vlek of deuk; en dat in een volmaakt gaaf lichaam en met een geest die weer puntgaaf is.

Van die toekomst gaan we zingen: Hij – onze God en Vader – hij bouwt de stad (nu al!), door Hem verkoren, het volk dat nu nog in ballingschap is verloren, brengt Hij samen, heelt hun won­den, hoezeer hun harten zijn geschonden. Sjaloom! Vrede!

amen

 

dia 12

 

vragen:   *  merk je al iets van die nieuwe schepping?

 

*  hoe zou je kunnen groeien naar volmaaktheid?

 

 

 

liturgie morgendienst

votum en groet

zingen:  Ps. 34: 1,5

wet van God Leviticus 19

zingen:  Gz. 9 (1,2,3)

gebed

Schriftlezing: Leviticus 21

zingen:  Ps. 135: 1,11

Schriftlezing: Hebr. 7: 11-28

zingen: Ps. 110: 4 

preek over zondag 6 H.C.

zingen: Ps. 147: 1,5

gebed

collecte

zingen:    Ps. 134 (1,2,3)

zegen

amen:     Gz. 144: 7

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *