Psalm 146: 5a: Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, zusters en broeders,

dia 1   

Het is de laatste felicitatie, de laatste ‘zaligspreking’ uit het psalmboek.

“Gelukkig – welzalig – wie de God van Jakob tot hulp heeft, wie zijn hulp vestigt op de HEER, zijn God”. Er staan in eerdere psalmen nog een paar van die felicitaties, met steeds weer als rode draad datje goed af bent als je het van God verwacht, als je bij Hem schuilt, en als je je door Hem laat leiden.

Dat is ook de kern van Psalm 146, kijk maar naar de verzen die aan ons tekstvers vooraf gaan: “vertrouw niet op mensen met macht, op een sterveling bij wie geen redding is”.

En waarom niet? Nou, omdat zelfs de machtigste mens als het erop aan komt ook maar een ‘sterveling’ is: “stokt zijn adem, hij gaat terug tot de aarde, op die dag gaat hij met zijn plannen ten onder”, kan hij niets meer.

Maar God is de Schepper, “die hemel en aarde heeft gemaakt….en trouw is tot in eeuwigheid”. De sterke God die echt redden kan en helpen wil: die recht doet, brood geeft, bevrijdt en beschermt: “de HEER is koning tot in eeuwigheid, je God, Sion – en gemeente vandaag – van geslacht op geslacht”.

Het maakt en houdt ons klein,maar vooral: spreekt het ons moed in: je bent met zo’n Helper goed af!

Vanmiddag wil ik met u wat dieper ingaan op die felicitatie,  en vooral op dat:  ‘de God van Jakob’. Veel vaker wordt de HEER ‘de God van Abraham, Izaäk en Jakob’ genoemd,de God van de stamvaders van het volk Israël- en dan spreekt heel het verleden mee van Gods trouw: die God is ook jullie God. De ‘God van Jakob’, dat is een andere naam voor ‘de God van Israël’, dat volk van Gods eerste keus. En wij mogen ons door Jezus daar ook door bemoedigd weten: die God is ook onze God, en Vader.

Maar als dan de HEER – zoals hier – nadrukkelijk ‘de God van Jakob’ genoemd wordt, zit daar nog een extra laag onder en heeft dat een diepere lading want als je Jakob hoort, komt Jakobs leven in beeld.

Die naam alleen al spreekt boekdelen want Jakob is zoiets als: ‘beetnemer’ , ‘pootje-haker’ – en we denken aan de truc met die soep waardoor Jakob Ezau zijn eerstgeboorterecht afhandig maakte, en het bedrog waarmee hij zijn vader Izaäk om de tuin leidde en zich van de zegen meester maakte, en later de listige manier waarop Jakob zijn oom Laban terugpakte en zijn veestapel uitbreidde.  dia 2  Er is een schrijver die zelfs zo ver gaat om Jakob een oplichter te noemen. Niet bepaald een erenaam dus: Jakob.

Het was Jakob ten voeten uit: hij miste precies wat de kern is van Psalm 146: hulp zoeken bij de Heer, in plaats van te vertrouwen op je eigen slimheid en handigheidjes, ten koste van mensen om je heen. Jakob dacht God een handje te moeten helpen en werkte zichzelf zo juist steeds weer in de nesten. Jakob, dat  is de ‘alles-zelf-in-de-hand-willen-houder’ , de ‘God-voor-de-voeten-en-in-de-weg-loper’.

Waar ten diepste angst achter zat, angst om het los te laten, gebrek aan geloof en echt vertrouwen. En juist zo liep Jakob elke keer weer vast, en maakte hij er een puinhoop van, onherstelbaar vaak.

Zo ging er ook in zijn gezin van alles mis: getrouwd met twee zussen die elkaar de tent uitvochten en kinderen van vier vrouwen (behalve van Lea en Rachel ook nog van haar slavinnen Bilha en Zilpa) en met de kinderen ging ook heel wat mis: Ruben die vreemd ging met een bijvrouw van zijn vader; de verkrachting van dochter Dina met als eerwraak een rooftocht en moordpartij in Sichem, gepleegd door Dina’ broers Simeon en Levi; Juda die vreemd ging met Tamar; het voortrekken en verwennen van Jozef tot ergernis van zijn broers en uiteindelijk het verkopen van Jozef naar Egypte met  leugen dat hij door een roofdier was opgegeten, het zullen je broers, je zoons, maar zijn!  en zo werd hij die zijn vader bedrogen had werd nu door zijn eigen zoons bedrogen…wat een verschrikkelijk drama! Het was al met al een familiegeschiedenis met veel dieptepunten en zwarte bladzijden – bepaald geen leven om jaloers op te zijn.

Ja, maar des te verrassender is dat ‘de God van Jakob’ – een God die de God wil zijn van zulke mensen, van mensen als wij ook zijn, met onze eigenzinnigheid en vaak dwarsigheid, die zoveel in ons hoofd hebben en in eigen handen willen houden, die zomaar toch op mensen vertrouwen en het van mensen verwachten- van onszelf of van mensen om ons heen -die het zo moeilijk vinden echt te geloven=te vertrouwen, en eigen zekerheden en wensen los te laten.

Wat een geluk dat God de God wil zijn van al die Jakobs en Jacoba’s – van u en van jou en van mij! Dat willen we wat scherper inkleuren en concreet maken vanuit wat we lazen over Jakobs’s leven.

dia 3

Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft – die is:

1. de God van Bethel  (Gen. 28: 17,19)

2. de God van Pniël  (Gen. 32: 31)

3. de God van Israël (Gen. 32: 29)

dia 4        1. de God van Bethel  (Gen. 28: 17,19)

Jakob is op reis en zijn reis is een vlucht: weg van zijn broer Ezau die hem een kopje kleiner wil maken omdat Jakob hem bedrogen had: door zich te vermommen als was hij Ezau, de lieveling van vader Izaäk, met een lekker gebraden stuk wild, had vader niet Ezau maar Jakob gezegend. En die zegen was vooral de erfenis waar Ezau recht op dacht te hebben – dat hij dat recht had ingeruild voor die soep was hij al lang vergeten – maar hoe dan ook, het was een gemene streek van Jakob, op aangeven en met hulp van moeder Rebekka. Ezau is razend en hij schreeuwt: hij heet Jakob en hij is een jakob, een echte pootje-lichter!           dia 5

Uit angst voor de wraak van Ezau maar ook om te voorkomen dat Jakob net als Ezau met een Kanaänietische vrouw zou trouwen, stuurden moeder Rebekka en vader Izaäk hun jongste zoon weg naar de familie in Charan, een lange reis van honderden kilometers, wekenlang per kameel – en als hij het heeft moeten lopen was het een reis van maanden.   Als wij Jakob ontmoeten is dat in de plaats Luz, zo’n 90 kilometer ten noorden van Bersheba,  waar zijn ouders woonden – hij was waarschijnlijk al wel een dag of twee tot drie onderweg.          dia 6

Als Jakob daar ’s avonds laat in slaap valt, met zijn hoofd op een steen, krijgt hij een droom, als een bijzondere ervaring van Gods aanwezigheid: een ladder tot in de hemel, waarlangs engelen heen en weer pendelen, en bovenaan maar tegelijk bereikbaar dichtbij stond God zelf en sprak Jakob aan met nog eens de zegen voor wie erfgenaam mag zijn van de belofte aan grootvader Jakob en vader Izaäk van een eigen land en een groot volk, en ook dat dat volk voor veel andere volken tot zegen zal zijn. Daar zien we in dat God trouw is aan zijn eigen woorden en plannen, ondanks ontrouw van mensen.

Al vanuit de verte is het de belofte van Jezus als de grote Nakomeling van Abraham en Izaäk en Jakob, door wie die geweldige beloften ook naar  ons zijn toegekomen: Jakobs God is ook onze God. Wat voor Jakob toen en voor ons alleen maar kan door Gods genade, alleen dankzij Gods zoon Jezus.

Ja, en dan is ondanks wat Jakob heeft verprutst ook dat geweldige en tegelijk beschamende – dat wat hij steeds vergat, waardoor het zo mis was gegaan, maar wat zijn God hem meegaf voor zijn reis en zijn toekomst: “Ik zelf sta je terzijde, Ik zal je overal beschermen, waar je ook heen gaat, en Ik zal  je naar dit land terugbrengen; Ik zal je niet alleen laten tot Ik gedaan heb wat Ik je heb beloofd”.

Kijk, dat is nou de God van Jakob ten voeten uit, die niet zegt wat Jakob had kunnen verwachten en misschien wel heeft gevreesd: nou Jakob, je hebt het er mooi bij laten zitten, je wou het zo graag zelf regelen, nou, je ziet wat er van komt, daar lig je nou op een harde steen, zoek het maar uit verder.

Wij zouden misschien zo gereageerd hebben en doen zo naar mensen toe met wie we het helemaal hebben gehad en die hun eigen glazen ingooien: bekijk het maar, ik trek m’n handen verder van je af. Maar God doet niet zo, God laat niet los waaraan Hij is begonnen, God liet zelfs die Jakob niet vallen.

dia 7

Sterker nog, boven Jakobs hoofd op die steen, dat hoofd vol sombere gedachten en een onzekere toekomst voor ogen, ging letterlijk de hemel open – en als Jakob wakker wordt, realiseert hij zich hoe bijzonder en onwerkelijk is wat hij heeft ervaren: “op deze plaats is de HEER aanwezig; dat besefte ik niet” ….

Nou, en dat geeft moet want blijkbaar is de HEER niet aan een plaats gebonden, en gaat Hij  overal met je mee, en zal Hij er ook zijn voor Jakob in het verre Haran, en voor u op uw werk of in de auto, voor jou in de collegezaal en de sportschool; is Hij er als je in het ziekenhuis ligt of op de operatietafel, en is hij overal bereikbaar voor onze gebeden en onze noodsignalen – want we mogen leven – zelfs als het om ons heen donker is – onder een open hemel, in beeld voor God en de engelen als zijn hemelse hulpdienst – en we mogen altijd een beroep doen op Gods hulp en bescherming.

Jakob kon er niet over uit, woorden kwamen te kort: “Wat een ontzagwekkende plaats is dit, dit is niets anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn!”. Zo’n plek kan het overal zijn voor een mens, onder Gods hemel, zo dichtbij komt God en is God, en dat midden in onze nood en stress; ook als wij het allemaal verprutst hebben en niet meer weten hoe het verder moet, juist dan!

Hoeveel verhalen zijn er niet van ervaringen zoals van Jakob: God was er, dichtbij, en God heeft me er doorheen geholpen; God opende deuren die dicht leken, of ineens kwam er iemand langs die me verder geholpen heeft – als je het maar zien wilt, hoe vaak en hoe wonderlijk: God was er, en ik had het niet eens door – hoeveel plaatsen kunnen ineens een Betel voor je worden, een deur naar God.

Jakob zette op zijn Betel een steen neer als een bescheiden monument: ter herinnering voor later.  Hebt u, heb jij ook van die gedenkwaardige momenten om nooit te vergeten, en om moed uit te putten voor als het weer eens moeilijk is of zwaar, of onoverzichtelijk: weet je nog van toen, hoe God me er doorheen heeft gesleept en bovenuit getild – Heer, u bent toch dezelfde, Heer, help me. En vertel je dat ook wel eens aan anderen: aan je kinderen, je kleinkinderen, je broeder of zuster? Dan wordt het echt  jouw psalm, jouw belijdenis:  “Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft”.

 dia 8  2. de God van Pniël  (Gen. 32: 31).

Het is heel veel jaren later, en Jakob is weer op de weg terug, vanuit Haran naar het land Kanaän. Er is in al die jaren heel veel gebeurd en ook heel wat veranderd in de omstandigheden van Jakob. In Betel was hij alleen, met alleen een steen voor onder zijn hoofd, nu heeft hij een groot gezin, veel knechten, een grote veestapel, en ook nog veel andere bezittingen – een rijke herenboer dus.

Wat ook veranderd is, is de houding van Jakob, tegenover God en met het oog op de toekomst. Een toekomst die nog de nodige haken en ogen heeft, want er is nog altijd het oude zeer van wat Ezau is aangedaan, en het is maar de vraag hoe Ezau erin staat, of hij nog steeds kwaad is en uit is op wraak, of dat de tijd de wonden heeft geheeld – misschien dat een stevig cadeau erbij kan helpen? Jakob is echt nog erg bang voor Ezau en hij beseft dat als Ezau kwaad wil, hij niet tegen hem op kan.

Maar het mooie is dat Jakob nu niet alleen zelf actie neemt maar vooral zijn God te hulp roept. We horen in 32:10 een mooi gebed uit Jakobs mond, waarin Hij  God dankt en ook om hulp smeekt: En dat vanuit een nederige houding, in het besef dat hij nergens recht op heeft en alles genade is: “Ook al ben ik het niet waard, toch bent U steeds goed voor me geweest. U hebt altijd trouw voor me gezorgd. Want op de heenreis, toen ik de Jordaan overstak, had ik alleen maar een stok.En nu heb ik zelfs twee grote groepen mensen en dieren” (Gen. 32: 10) Ja, want voor de zekerheid had Jakob zijn gezin en zijn slaven en vee in twee groepen verdeeld, want stel dat Ezau de ene groep zou aanvallen, dan zou de andere groep ervan door kunnen gaan – ook daaruit bleek zijn angst en zijn onzekerheid. Maar gelukkig was God er ook nog: Heer, “ik smeek U, red mij uit de handen van Ezau, mijn broer”.

dia 9

Dan, als alle mensen en dieren de beek Jabbok overgestoken zijn, en Jakob die nacht alleen achter- blijft op de andere oever van de beek, in afwachting van de beslissende confrontatie met Ezau, is er ineens die onbekende man die op hem afkomt en Jakob vastpakt en met hem begint te vechten. Het wordt een lange en heftige worsteling waarin Jakob zich niet gewonnen heeft maar zich als een kerel verdedigt, er staat dat ze vochten tot het licht werd en dat de onbekende het niet winnen kon.

Vreemd wat even later komt Jakob erachter met wie hij heeft gevochten: met iemand die meer is dan een mens en sterker dan een mens – hij zegt als alles voorbij is: “Ik heb oog in oog gestaan met God en ben toch in leven gebleven” -vandaar de plaatsnaam Pniël, wat betekent: aangezicht van God.

De onbekende vechtersbaas met zijn goddelijke kracht prijst Jakob voor zijn doorzettingsvermogen: “Je hebt gevochten met God en met mensen en je hebt overwonnen” Maar hoe dan, een mens kan toch niet van God winnen?

Precies, en dat liet de engel voelen want met één vinger ontwrichtte hij de heup van Jakob zodat de man zijn leven lang mank bleef lopen en bij elke stap voelde: God is mij te sterk.       dia 10     Daarom moeten we letten wanneer de engel van God zegt dat Jakob heeft gewonnen van God en van mensen – dat is nadat Jakob heeft gezegd tegen zijn  tegenstander die vraagt hem te laten gaan: “Ik laat U niet gaan. Eerst moet U mij zegenen” – terecht is gezegd dat Jakob niet met lichamelijke kracht gevochten en gewonnen heeft, maar met geestelijke wapens, dat Jakob eigenlijk won van zichzelf en van zijn kwalijke verleden, van zijn angst voor Ezau, van zijn geweten en zijn verleden. En eindelijk gaf hij zich over en riep: genade!

In Hosea 12 staat: “Hij worstelde met een engel en overwon, en smeekte hem onder tranen om een gunst” – zoals in een lied: “Toch overwint eens de genade, en maakt een einde aan de nacht. Dan onderwerpt de Heer het kwade, dan is de strijd des doods volbracht”. En Jakob kon weer verder!

Verder ja, maar wel met voelbaar dat je het niet wint in eigen kracht en niet kan zonder Gods hulp. Bij elke stap van Jakob werd hij eraan herinnerd dat hij van zichzelf een hulpeloze stakkerd was, en dat hij alleen gespaard is gebleven door Gods genade en het elke dag hebben moet van zijn zegen. Het ging mee als les en boodschap voor zijn nakomelingen, vandaar dat er bij staat dat de Israëlieten de heupspier niet eten, uit respect voor wat gebeurd was toen Jakob vocht met God, en overwon.

Het mag ook ons bemoedigen:  als het lastig is te geloven, als we het moeilijk hebben met wat we in ons leven meemaken en te verstouwen krijgen, als we worstelen met twijfels en angst of met oud zeer.En ervaren dat we als het erop aan komt allemaal kreupele kinderen van God zijn – pas als we dat erkennen en kwetsbaar durven zijn, naar God en elkaar toe, als we open durven zijn over worsteling en twijfels en zonden, klein dus, zijn we sterk.

Dan mogen we ervaren dat als we het gevecht volhouden en onze twijfels niet wegstoppen maar onder ogen zien en onze vragen blijven stellen, aan God, aan onszelf aan elkaar, we dan – zoals de apostel schrijft – meer dan overwinnaars zijn – dat we zegen ervaren en een zegen kunnen zijn. Ook dat is die psalm: “gelukkig wie de God van Jakob – van Betel en van Pniël – tot zijn hulp heeft“.

dia 11   3. de God van Israël (Gen. 32: 29).

Jakob kreeg in Pniël als eerbewijs na zijn overwinning een nieuwe naam: Israël=strijder met God. Het is de naam geworden van het volk dat uit Jakob is voortgekomen en dat Gods volk mocht zijn.  En wat God aan Jakob beloofde ging mee als belofte en zegen voor heel dat volk van Gods verbond. Ja, en in en Jezus als de ware zoon van Jakob, de echte Israël dankzij wie Gods genade voorgoed won, mogen ook wij in die belofte en die zegen delen – als wij van Gods genade en zijn zegen willen leven. Geen Jakobs of Jakoba’s  die het zelf willen regelen desnoods door anderen een hak te zetten of aan de kant te dringen, maar Israëls=strijders in Gods kracht. Zoals de apostel Paulus erover schrijft: meer dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad. Door Hem die – las ik kortgeleden in de krant – zijn eigen Zoon moest loslaten om Jakobs nieuwe naam waar te maken- zodat het voorgoed licht werd voor u en jou en mij.

“Gefeliciteerd wie Jakobs God als helper heeft  – en dag in dag uit met Christus leeft!”.   

                                                                 amen

 

 

liturgie middagdienst CGK-GKV zondag 11 januari 2015

welkom

zingen:    NLB 287: 1,2,5 ‘Rond het licht dat leven doet’

we worden stil voor God

votum en groet

zingen:     Ps. 105: 1,4,6 GK

gebed

Schriftlezing:   Genesis 28: 10-19 en 32: 23-33

zingen:    Ps. 146: 1,2,3,5   LL

Schriftlezing: Psalm 146

verkondiging:  Psalm 146: 5

zingen:    Gz. 21: 2,3,7  LB

gebed

collecte

geloofsbelijdenis

zingen:    Ps. 84: 5,6  GK

zegen

amen:   NLB 416 ‘Ga met God en Hij zal met je zijn’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *