Zondag 4 Heid. Catechismus: God laat zijn wijngaard niet verwilderen!

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

   Stel je voor: je hebt een groot gebouw gemaakt, van lego b.v., je bent er lang mee bezig geweest en je bent er verschrikkelijk trots op: iedereen die binnenkomt, moet er even naar komen kijken. Maar dan komt je kleine broertje en die banjert er dwars doorheen, of gooit alles door elkaar. Nou, ik denk dat je dan razend op hem bent – natuurlijk ga je niet slaan maar toch:  je zou hem….

Of: je hebt een werkstuk gemaakt voor school, dagen aan gewerkt, je hoopt op een goed cijfer…Maar als het zover is en je moet naar school: weet u waar mijn werkstuk gebleven is….nergens. Tot je ten einde raad tussen het oud papier gaat zoeken en je vindt wat je zocht….maar: helemaal verkreukeld, wie heeft dat op zijn geweten…..je gaat door het lint: daat gaat mijn mooie cijfer!

Erger, met veel meer impact: je hebt met veel inzet een eigen zaak opgebouwd, die goed loopt en snel groeit, zo snel dat je iemand benoemt als directeur, maar die heeft andere inzichten en neemt beslissingen die verkeerd uitpakken en het loopt uit op een faillissement – een grote teleurstelling waar je jaren last van hebt en je ook jezelf afvraagt wat je verkeerd hebt gedaan..

Drie voorbeelden, steeds wat heftiger, maar voor wie erdoor geraakt wordt, allemaal best heftig. Het maakt wie erdoor benadeeld wordt, er slachtoffer van is, heel erg boos en verontwaardigd, want het is zo oneerlijk, dat verdien je niet, daarvoor heb je toch niet zo je best gedaan….?

We hebben een verhaal – een lied – gelezen van die wijnboer die veel tijd en geld heeft geïnvesteerd in een mooie wijngaard en erop rekent dat dat na al die jaren intensieve bewerking en verzorging zal opleveren wat hij ervan mag verwachten: mooie druiven en daarna goede wijn – maar helaas: “toen verwachtte hij goede druiven maar hij kreeg alleen maar slechte druiven”;  hoe kan dat nou?

Die wijnboer blijkt de Heer zelf te zijn, en – als vaker in de bijbel – de wijngaard staat voor Israël. Daarom roept de Heer zijn volk als getuige op als was het een rechtzaak – en dat is het eigenlijk ook. Ze moeten maar zeggen waar het op vast zit: “Is het mijn schuld of ligt het aan mijn wijngaard?”.

De teleurstelling druipt ervan af: “Had ik nog meer aan mijn wijngaard kunnen doen?Ben ik iets vergeten? Waarom verwachtte ik goede druiven, maar kreeg ik alleen slechte druiven?”

Ja, en die teleurstelling en die verontwaardiging richt zich dan regelrecht tot het volk, concreet: die twee staatjes Israël en Juda: “Volk van Israël, jullie zijn de wijngaard uit het lied. En volk van Juda, jullie zijn de planten die ik gekozen heb. …Ik dacht dat jullie goed bestuurd zouden worden, maar jullie worden alleen maar slecht bestuurd”.  Inplaats van recht is er onrecht, ontrouw, zonde.

En dat wekt Gods boosheid, heilige verontwaardiging – lees vs. 24: “zij verwierpen het onderricht van de HEER van de hemelse machten, en verachtten de woorden van de Heilige van Israël” -“Daarom ontsteekt de HEER in woede tegen zijn volk, hij heft zijn hand tegen hen op en slaat hen”.   (5:25)

Daartussen in stapelen de aanklachten zich op, verdeeld over zes keer ‘wee!’ – het is een aanklacht met zes punten, die concreet maken wat voor sociaal en moreel onrecht de Heer aan de kaak stelt.

Dat gaat over grootgrondbezit ten koste van gewone mensen en kleine boeren;  veel feesten en overmatig drankgebruik en druk vertier en geen oog voor wat God bezig is te doen, voor zijn straf; allerlei onrecht in sociale verhoudingen waardoor ze zelf de straf van God over zich heen halen; het omkeren van de moraal zodat kwaad wordt goed gepraat en zelfs aangeprezen en wat God goed vindt als slecht en vervelend en achterhaald wordt afgeserveerd; eigenwijsheid en eigendunk in plaats van te luisteren naar gezonde feedback en gerechtvaardigde kritiek; veel corruptie in het bestuur en de rechtspraak, waarbij de schuldige wordt gespaard en de onschuldige veroordeeld.

Het zijn ontwrichtingen van de samenleving die van alle tijden zijn, en niet de wereld uit helaas. Waarbij we maar niet meteen moeten kijken naar derde-wereld-landen en dictatoriale regimes maar ook de hand in eigen Nederlandse, rijke westerse, boezem moeten steken: wat gaat er ook in een moderne welvarende democratische samenleving veel mis als geld in geding is of status, of als drank in het spel is, of eigen eer en gewin, of als mensen met verkeerde mensen omgaan of niet doen waar ze goed in zijn maar meer willen dan ze kunnen, of niet eerlijk, niet uit één stuk zijn.

  Het is ontroerend God te horen vragen of het misschien zijn schuld was dat het zo mis was gegaan met zijn wijngaard: “Wat kon ik nog meer aan mijn wijngaard doen, wat heb ik te weinig gedaan”? 

Psalm 80 geeft het antwoord: “Vroeger hebt U ons uit Egypte bevrijd, u hebt andere volken voor ons weggejaagd. U zorgde goed voor ons, zoals een boer zorgt voor zijn wijngaard. Hij zoekt goede grond uit voor zijn druiven. Zo hebt u ons een goed land gegeven, met ruimte om te wonen. Zoals een duivenplant groeit en sterk wordt, zo groeiden ook wij. Wij werden een machtig volk.”

In die psalm wordt dan wel geklaagd en gevraagd: Waarom hebt u ons nu in de steek gelaten, Heer, jaag onze vijanden weg, helt en bescherm uw volk, helt de koning die U hebt uitgekozen.

Maar daar schemert doorheen dat ze wel degelijk wisten waar het aan lag, dat het eigen schuld was, hoor maar vers 4 en 5: “God, keer ons lot gen goede, toon uw lichtend gelaat en wij zijn gered. Heer, God van de hemelse machten, hoe lang nog blijft u vertoornd op uw biddende volk?   En in vs 17 klaagt de dichter over die verwoeste wijngaard: “hij is verkwijnd onder uw duistere blik”. Wat Israël meer dan eens overkwam, was gevolg van Gods boosheid en straf over veel zonden. Zonden zoals die in Jesaja 5 maar ook door heel veel andere profeten aan de kaak gesteld worden.

Met als diepste bodem wat we wel noemen der wereld zondeschuld, want daar in Juda waren ze niet beter en wij in de kerk zijn geen haar beter als het aan ons ligt dan al die andere mensen om ons heen, ook niet beter dan jihadisten of criminelen, of fraudeurs, of drugsdealers – u weet nog wel van zondag 2: “naar mijn aard ben ik erop uit om God en de naaste te haten”, en zondag 3: “zo verdorven dat zij helemaal onbekwaam zijn tot iets goeds en uit op elk kwaad”. Keihard, eerlijk. En zelfs als we door God en tot God bekeerde mensen zijn, zelfs als we bij Gods volk horen zoals dat Israël van Jesaja 5, moeten we eerlijk onder ogen zien wat zondag 44 zal belijden dat ‘zelfs de aller -heiligsten’ -de allerverst gevorderden- nog maar beginnelingen blijven in het goede leven.

Hebt u er wel eens over nagedacht wat dat zou betekenen voor God, onze Schepper en Vader?  Diezelfde vraag zou God kunnen stellen aan ons, zijn mensen, met oog op de wereld die Hij heeft gemaakt, zijn schepping, en ons leven op deze aarde: wat had ik anders, beter kunnen doen?

Het was de vraag van de vorige keer, van zondag 3: heeft God de mens zo verkeerd geschapen? Als dat zo zou zijn zouden wij mensen slachtoffer zijn, een rol die al meteen is uitgeprobeerd na de zondeval: elkaar de schuld geven en eigenlijk de schuld God in de schoenen schuiven. kon ik het helpen, het was “de vrouw die u me hebt gegeven”, nee, ik niet, “het komt door de slang”, en wie heeft ook al weer die slang geschapen en op ons pad gebracht – het begin van een afschuifsysteem dat nog altijd wordt gehanteerd om je eigen rol in dingen die fout gaan kleiner te maken of af teschuiven op iets op  iemand anders: de opvoeding, de omstandigheden, het systeem, die chef of die collega, die buren die nou eenmaal zo irritant zijn, dat je het zo moeilijk hebt en dus wel moet drinken, dat het komt door verkeerde vrienden dat je aan de drugs geraakt bent, en dat het huwelijk op de klippen is gelopen ligt natuurlijk aan de ander, en op school moeten ze maar beter les geven dan zou je wel hogere cijfers halen, en ik ben altijd de klos, ze moeten allemaal altijd mij hebben.

Er is meestal wel iets van aan, maar je komt er bij God niet mee weg, denk terug aan Adam en Eva, en lees mee en leef mee met die mensen in Israël en Juda in de tijd van Jesaja, van Achaz en Hizkia: wat heb jij gedaan, wat was jouw eigen rol, durf eerlijk in de spiegel te kijken met de ogen van God.

Om dan als David in die psalm eerlijk te zijn over je eigen rol:  “ik ben voor u mijn zonde gaan benoemen, hield ermee op mijn fouten te verbloemen, ik zei mijn schuld beken in aan de Heer”.

   Kijk. en als ik echt mijn eigen rol onder ogen durft zien, als ik echt ga zien waar mijn zwakke plekken en mijn donkere kanten zitten, hoe ik steeds weer de mist in ga, ten koste van anderen en mijzelf, hoe weinig ik nog dat evenbeeld van God ben – spiegel van zijn liefde – in mijn praten, mijn doen en laten, hoe sterk ik nog op mezelf ben gericht en voor mezelf leef, en vanuit mezelf alles bekijk en anderen beoordeel – wat voor trekjes en verleidingen van Jesaja 5 ook mij zomaar de baas worden. Als ik dat besef en dat niet vergoelijk of wegredeneerd, ga ik ook God gelijk geven dat Hij er boos over is, dat we Hem nog zo teleurstellen en zelfs hardop of in gedachten Hem in gebreke stellen.

Denk maar weer aan die voorbeelden waarmee ik begon, over dat vernielde lego-bouwwerk, dat verkreukelde werkstuk, en die goed lopende zaak die door verkeerde keuzes failliet is gegaan. Wat een teleurstelling, een frustratie, een boosheid, waar mensen mee kunnen zitten of door over de rooie kunnen raken – het kan zelfs tot woede-uitbarstingen leiden of tot een levenslang trauma.

Heeft God dan niet het recht boos te zijn als wat Hij zo mooi maakte en waar Hij zoveel liefde in heeft geïnvesteerd, waar Hij zulke geweldige plannen mee had en heeft – zijn wereld, zijn mensen – door toedoen van diezelfde mensen steeds maar weer kapot gemaakt wordt en lelijk en zelfs dood?

Ja en later wordt het niet beter als God zijn eigen Zoon stuurt om die boosheid te ondergaan en van ons af te wenden, om voor onze schuld te betalen en om zo alsnog de vruchten van zijn wijngaard – van zijn project schepping – te oogsten – en dan die Zoon door koppige hebzuchtige pachters wordt afgemaakt . Met verwijzing naar Jesaja 5 gebruikte Jezus datzelfde beeld van de wijngaard (Matt.21) en boeren die de opbrengst van de wijngaard voor zichzelf willen houden en knechten die de eigenaar stuurt mishandelen of doodslaan – en als de baas dan zijn zoon stuurt grijpen ze ook hem beet en slepen hem de wijngaard uit en slaan hem dood,en denken: nu is de wijngaard van ons.

Eigenlijk precies wat wij mensen in het paradijs dachten: het is onze aarde en ons leven, wij zijn onszelf tot een god.

Je kunt niet anders verwachten dan dat God er voorgoed een eind aan maakt, dat – zondag 4 :de zonden die tegen de allerhoogste majesteit van God zijn begaan en steeds weer worden begaan, worden “gestraft met de zwaarste, dat is met de eeuwige straf, aan lichaam en ziel”.  We hebben verdiend dat daarmee het voorgoed over en uit is.

 Gemeente, maar toch, dan ken je God niet, God in zijn oneindige liefde en genade, Gods liefde. Vooral ook dat God zichzelf trouw blijft en zijn plan niet laat frustreren, niet loslaat wat Hij begon.

Zeker, er komt straf – Adam en Eva moeten het paradijs uit en halen de dood over zichzelf en ons; Israël en Juda moeten in ballingschap; het bloed van Jezus klaagt aan wie Hem blijven afwijzen. Toch: het is God de Heer er niet om begonnen dat zondaars voorgoed verloren gaan, maar dat ze tot andere gedachten komen en tot het andere goede leven, dat Hij zijn kinderen terugkrijgt.

Daarvoor ging de Vader zo ver dat Hij Jezus zijn Zoon de klappen van zijn boosheid en straf liet ondergaan – Jezus die ons redt van het oordeel, schrijft Paulus – Jezus die Gods toorn opving.

Als er staat dat God de zonden wil straffen in tijd en eeuwigheid, dan is dat vanuit Gods vaste wil dat het kwaad niet zal winnen, en dat zijn wijngaard tot nieuwe bloei komt, en dat zijn plan toch slaagt, zoals zondag 3 het bezingt: dat we God onze Schepper van harte liefhebben en met Hem – en met elkaar – in de eeuwige heerlijkheid zullen leven, om Hem – samen – voorgoed te loven en te prijzen.

Om in het beeld te blijven: Gods toorn, zijn boosheid, is omdat Hij zijn wijngaard – zijn wereld – niet laat verwilderen en verwoesten door toedoen van mensen – met als aanjager de duivel – maar dat Hij zijn wereld leefbaar en bewoonbaar wil houden en weer wil malen – om er samen met ons te wonen – gelukkig maar dat God het kwaad niet laat voortwoekeren maar het indamt en aanpakt.

Als het dan over eeuwige straf gaat, wil dat ook zeggen dat wij als God niet ingrijpt nooit van de straf af zouden komen en het nooit meer goed kunnen maken – daar is God zelf voor nodig, daar heeft God zijn Zoon voor gestuurd – Jezus die zichzelf de echte, goede, vruchtbare wijnstok noemt – en aan Hem verbonden kun je toch weer vruchten dragen, vruchten van de Geest. Want aan een slechte boom komen alleen slechte vruchten maar een goede boom levert goede vruchten op. Goede vruchten die groeien aan de Geest . Weet u nog van het slot van zondag 3: we kunnen alleen weer iets goeds doen en het kwade overwinnen, als we door de Geest van God opnieuw geboren worden. Als we door die Geest als ranken verbonden worden aan de ware wijnstok Jezus en dan vruchten gaan dragen, vruchten die groeien aan en door de Geest.

Nog een keer die vraag van de wijnboer, God onze Heer: wat kon ik nog meer doen, aan mijn wijngaard, voor jullie, mijn kinderen, mijn mensen?

Het antwoord is aan u, aan jou, aan mij, en geef de vraag maar door aan wie je tegenkomt.

En ook deze vraag:   welke vruchten kan de Heer oogsten van mijn leven?

Wees er maar blij mee, en dank je God en Vader maar, dat Hij niet loslaat waaraan Hij begonnen is!

amen

 

 

 

liturgie middagdienst

votum en groet

zingen:      Ps.  80: 1,2,3

gebed

Schriftlezing:  Jesaja 5

zingen:      Ps. 80: 5,7,8,9

verkondiging:  zondag 4

zingen:      Ps. 32: 1,2    (Levensliederen)

geloofsbelijdenis

zingen:      Ps. 32: 3,4  (Levensliederen)

gebed

collecte

zingen:      Lied 75: 10,11,12

zegen

Jesaja 11: 1-10 : Vrede op aarde (2e adventszondag)

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

‘Hoogmoed komt voor de val’. Een bekend Nederlands spreekwoord dat zoals meer spreekwoorden, aan de bijbel ontleend is.  Het staat in Spr. 16: 18: “Hooghartigheid gaat vooraf aan ellende, hoogmoed komt voor de val”.

Eigenlijk begint alle ellende met hoogmoed, met boven eigen macht grijpen, en naar macht grijpen die je niet toekomt en die je niet aan kunt, denk aan de oerzonde uit het verloren paradijs dat de mens zich liet wijsmaken als God te kunnen zijn en zijn eigen koninkrijk op aarde te kunnen bouwen, met alle gevolgen ervan; en wat is er geworden van die toren tot in de hemel wat Babel werd, dat is verwarring, uiteengaan…want eendracht maakt macht leidt vroeg of laat tot ik ben meer dan jij.

Bijzonder hoe het in eigen ogen heel gewone meisje Maria hoog opgeeft van Gods plan met haar leven: “Hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares…grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan…Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm en drijft uiteen wie zich verheven wanen, heersers stoot Hij van hun troon, en wie gering is geeft Hij aanzien” ; dat is onze God ten voeten uit!

Nou, neem dat mee in je achterhoofd als we teruggaan in de tijd, de tijd van Jesaja en onze tekst. Zoals we vorige week al zagen was het een dramatisch slechte tijd voor die twee kleine staatjes waarin het eens zo eervolle Israël van David en Salomo uiteen was gevallen: het noordelijke rijk met Samaria als hoofdstad was al in handen van de grootmacht Assyrië gevallen en ook Juda onder koning Achaz had harde klappen gekregen: een aantal grenssteden waren al veroverd en in het begin van de regering van Achaz’ zoon Hizkia waren de legers van Assyrië tot vlak voor de poorten van Jeruzalem gekomen.

Lees maar Jes. 10. 32: “vandaag nog houden ze halt bij Nob – en Nob was een voorstadje van Jeruzalem. Nog een paar kilometer en dan zijn ze er : “ze ballen de vuist tegen de Sion, tegen de heuvel van Jeruzalem” .  Later in Jesaja (hoofdstuk 36) wordt daar  meer over verteld: over de grote mond van de Assyrische generaal Sanherib die voor de muur van Jeruzalem de mensen in de stad kon beschreeuwen en hen uitdaagde om niet op de HEER te vertrouwen maar zich aan Assyrië over te geven: “Laat Hizkia u geen valse hoop geven met zijn bewering dat de HEER u zal redden. Hebben de goden van andere volken hun land dan gered uit de handen van de koning van Assyrië?….. Als geen enkele god in staat is gebleken zijn land uit mijn handen te redden, hoe zou dan de HEER Jeruzalem kunnen redden?”.

 Het was de dwaasheid van de bijl die een grote mond heeft tegen de houthakker of de zaag die op eigen houtje acteert, tegen de timmerman in, een stok die wie hem vasthoudt wil optillen…

Dat is ze duur komen te staan: “God, de HEER van de hemelse machten, houwt met geweld hun takken af, de hoogste bomen worden omgehakt, de statigste bomen komen ten val, met een bijl kapt hij de struiken weg”. Ze blijven nergens en zijn vergeten, al die woudreuzen, of ze nou Assyrië heten, of Babel, het wereldrijk Rome, of later Nazi-Duitsland, of de Sovjet-Unie—-weg!

Elke keer weer komt die hoogmoed voor de val, omdat God het niet neemt als mensen – hoe machtig ze ook denken te zijn en hoeveel te voor elkaar hebben gekregen – als mensen Hem zou uitdagen. Terwijl de HEER maar niet de god is van die twee kleine landjes, of van een groep christenen, maar de Koning van heel de wereld die alle dingen regeert en van wie wij zingen dat de HEER de plannen van de volken kan laten mislukken maar dat zijn plan doorgaat, en eeuwigheidswaarde heeft.

Dat heeft ook zo’n machtsblok als Assyrië aan den lijve ondervonden toen het zijn eigen plan trok. Eerst konden ze ver komen en hebben we Israël van de kaart geveegd en Juda bedreigd – en dat niet op eigen initiatief maar, zonder dat te beseffen en te erkennen, als strafinstrument van de HEER om zijn eigen volk een les te leren – als gesel en als stok om dat hoogmoedige volk te slaan.

Met daarachter zoals altijd Gods bedoeling om niet mensen de dood en de vernieling in te jagen maar om ze tot inkeer te brengen en te werken aan een nieuw begin, zoals die andere profeet namens de HEER schreef aan ballingen in het verre Babel: “Ik heb jullie geluk voor ogen, niet jullie ongeluk, ik zal je een hoopvolle toekomst geven” (Jeremia 29). Gods trouw is altijd sterker dan onze ontrouw.

Dat moet u erin horen als de HEER het heeft over ‘de stronk van Isai’: het huis van David was als een boom die omgehakt en kaalgeplukt was- en van wie weggevoerd waren en nog zouden worden zou niet meer dan een rest terugkomen – en ook al bleef Jeruzalem op het nippertje gespaard en was er nog steeds een afstammeling van David koning, wat voor toekomst hadden ze nog met elkaar – in dat provinciestadje Jeruzalem met een koning die niks voorstelde in de grote wereld: een omgehakte boom tussen allemaal hoge woudreuzen: Assyrië, later Babel, dan Perzië.. En wat heb je in 2014 in te brengen als christenen, in een wereld waarin het draait om macht en geld, status, invloed op massamedia en sociale media, en brutalen de hele wereld willen winnen?

Het lijkt ontmoedigend en hopeloos als van een ooit zo fiere groeizame boom een stomp overblijft. Het laatste vers van Jesaja 6 kondigt het al aan als de waarschuwing klinkt dat in Israël eerst en in Juda en Jeruzalem daarna steden en huizen verlaten zullen zijn en er geen mens meer wonen zal: “zoals een eik of een terebint wordt geveld voor een vuur, er blijft slechts een stronk over” (6:13) .

Maar let op,dan staat er geen punt maar een komma, en daarachter: “het zaad in die stronk is heilig”. Dat is wel heel verrassend, en hoopvol want zaad is toch nog nieuw leven, toch weer toekomst. Het mag een kleine rest zijn die overblijft, meer niet, maar door Gods trouw  komt er een doorstart. Dat is te danken aan de genade en de trouw van God, voor zijn volk Israël en het huis van David.

Die worden wel teruggesnoeid tot op de wortel – en dan valt de naam Isai, dat is: terug naar Start. Naar dat onooglijke begin toen Samuël een herderjoch dat niet meetelde tot koning zalfde. En de nieuwe start wordt een timmermanswerkplaats in het verachte Nazaret en een jong meisje dat nog niet getrouwd was en geen status had, ze zong er zelf van: “Ik geef alle eer aan God, Hij is mijn redder, Hij koos mij uit, een heel gewoon meisje….God heeft zijn kracht laten zien” (Luc. 1: 46 e.v.).

Het is de kracht van nieuw leven uit wat dood en hopeloos leek:  “zoals uit een oude, omgehakte boom een kleine, nieuwe tak kan groeien, zo komt uit de oude familie van David een nieuwe koning”.

  Ja, en wat voor een koning! Heel anders dan Achaz zich gedroeg, groter dan zijn zoon Hizkia, en ook meer dan voorvader David. Wat van David gezegd kon worden – dat de Geest van de HEER hem bezielde en richting gaf, zo zal dat nog veel uitbundiger en blijvender gelden van de hier beloofde nieuwe koning: “de Geest van de HEER zal op Hem rusten” – later schrijft Johannes over Jezus: “God schenkt de Geest in overvloed”. Iemand schrijft. “wat in het klein, met veel gebrek, bij David aanwezig was, dat heeft deze Zoon van David in het groot en volmaakt”. Deze koning is echt gezalfde, met de Heilige Geest – echt Messias.

Hij doet maar niet alleen goede dingen, in Gods ogen, en voor de mensen, Hij is goed, eerlijk, trouw. Is er als het ware in gekleed:  Hij draagt gerechtigheid en trouw als een gordel, als een riem die zijn kleren bij elkaar houdt en af maakt, en die zijn koninklijke uitstraling bepaalt, typeert wie hij is.

 Niks van hoogmoed dus, geen machtsmisbruik, geen zucht naar status en rijkdom, maar dienst. Denk weer aan Jezus: Ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar om u, jou, te dienen. En zijn leerlingen op hun nummer zette toen die zich druk maakten om hun positie: “Jullie weten hoe het gaat in de de wereld. Koningen heersen over hun volk. En mensen met macht spelen de baas over anderen. Maar zo mag het bij jullie niet gaan. Als je de belangrijkste wil zijn, moet je de anderen dienen. Als je de voornaamste wil zijn, moet de anderen dienen zoals een slaaf doet” (Matt.20: 25-27) Wat Jezus voordeed door als een slaaf de voeten van zijn leerlingen te wassen: “Ik ben jullie Heer en meester, en toch heb ik jullie voeten gewassen…Dat moeten jullie ook voor elkaar doen”  (Joh. 13)

Als je zo Jezus hebt leren kennen, Hem hebt horen spreken en Hem bezig hebt gezien, krijgt wat Jesaja vanuit de verte zag een gezicht, en handen en voeten – het gezicht van Jezus, en zijn handen en voeten – en hoe waar is het geworden in zijn leven: “een scheut van zijn wortels komt tot bloei”.

Wat je bij David in de knop ziet, maar wat later in de knop gebroken lijkt, komt tot bloei in Jezus – en:  krijgt vertakkingen en nieuwe uitlopers als mensen aan deze Jezus verbonden zijn en als zijn Geest in u en jou gaat wonen, en er een gemeente komt van nu al burgers van Gods nieuwe wereld.

Kijk, en daarom moeten we profetieën als die van Jesaja niet meteen doordromen tot de jongste dag. Die neiging hebben we gauw, zeker als het gaat over vrede op aarde, waarover Jesaja het hier heeft en waarover eeuwen later de engelen zongen in de nacht dat Jezus werd geboren – en als Jesaja een paradijse wereld schildert van een wolf vreedzaam – met een d – naast een lammetje, en kalf en een leeuw die samen lopen te grazen in de wei, en een baby zomaar onbeschermd bij een slang;  een wereld waarin niemand kwaad doet en onheil sticht, waarin geen aanslagen meer worden gepleegd en geen mens meer een ander mens neersteekt, een wereld waarin alle mensen de HEER kennen en eren als hun God, waar de vrede niet meer verstoord wordt en waar niemand meer onrecht pleegt.

Dan zeggen we en ervaren we dat wat we ook proberen, zoiets hier en nu een illusie is, en we zeggen ook dat mensen geen nieuwe wereld  kunnen maken, en dat alleen God dat  kan doen en zal doen. Het is allemaal helemaal waar, en de bijbel wil ons met dat uitzicht hoop geven en bemoedigen.

   Ja maar, wat God ook wil is ons opschudden en ons aansporen om nu al, in onze eigen tijd en ieder op eigen plek, en met eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheid, burger van zijn rijk te zijn. Veel van wat Jesaja en andere profeten beschrijven en aankondigen, slaat op wat in onze wereld gebeurt en mogelijk wordt – er staat ook in deze hoofdstukken vaak bij: ‘dan’, en ‘op die dag’ – b.v. dat ballingen terugkomen, en dat verwoeste steden weer opgebouwd worden – het is gebeurd!

Ja, en Jezus heeft al laten zien hoe het rijk van zijn Vader eruit ziet, en dat als je Hem volgt, er al een nieuwe wereld voor je opengaat en dat God mensen kan en wil veranderen – het zijn ook beelden uit deze wereld over eerlijke rechtspraak en afstoppen van kwaad en uit zijn op vrede. Iemand merkt op:  “Als we die vrede helemaal naar de nieuwe wereld verleggen, dan maken we het onszelf uiteindelijk alleen maar gemakkelijk…Maar Christus brengt het koninkrijk van God vandaag”.

Kijk, en dan worden die mooie dingen die worden gezegd van hoe die nieuwe grote koning zal zijn en hoe hij optreedt, niet alleen maar mooie toekomstdromen, maar zetten ze ons aan het werk. Want als we echt koning Jezus willen volgen en op Hem willen lijken, verandert dat onze houding en onze manier van doen en laten en praten, zeker in de kerk als toch de plek waar de burgers van het nieuwe rijk bij elkaar komen en worden geïnstrueerd, en waar de Geest van God wil wonen.

En als dan van die koning mooie dingen worden als dat hij niet oordeelt – laat staan veroordeelt – op grond van uiterlijke schijn, op het eerste gezicht;  dat hij  niet afgaat op geruchten, dat  hij opkomt voor de zwakken en arme mensen goed behandelt, en dat hij altijd eerlijk is en trouw, op vrede uit is, dan heeft dat als het goed is een goede invloed op ons, dan zal dat de kerk en van daar uit de wereld, veranderen; dan gaat daar een invloed ten goede van uit – zoals het evangelie van Jezus en van zijn apostelen er vol van zijn – en het echt waar kan worden nu al: vrede op aarde, vrede in onze dagen.

Het is waar, dan is er nog veel krom en slecht en donker – kunnen wij geen paradijs terugbrengen. Maar uit die afgehakte boom – ten dode opgeschreven vanwege zonde en onwil en onmacht – is wel degelijk nieuw leven tevoorschijn gekomen, zoals dat mosterdzaadje in die gelijkenis van Jezus uitgroeide tot een geweldige struik waarin vogels van allerlei pluimage hun nest kunnen bouwen.

 Het beeld van Jezus die uit allerlei volken en met heel verschillende mensen zijn volk verzamelt. Jesaja tekent datzelfde met een ander beeld: die telg van Isai, die grote zoon van David, die het verzamelpunt wordt voor alle volken, en onder de vlag van zijn rijk heel de wereld bijeenbrengt – wat nog steeds aan de gang is sinds met Pinksteren het evangelie wereldwijd ging en de kerk wereldkerk werd – op weg naar die ontelbare menigte van alle volken en talen en culturen…..

Ja, en dat sprookjesachtige dan van een soort nieuw paradijs waar niet de leeuw de koe opeet maar ze samen stro eten, waar een kind speelt met een slang, en nergens meer gevaar loert? Ik denk: beelden voor een wereld waarin het goed is te leven, met elkaar, en samen met God.

Wat het precies zegt over de nieuwe aarde, en of er daar ook dieren zijn, wie zal het zeggen? Helemaal letterlijk doortrekken naar dan is lastig – want dan zouden op de nieuwe aarde ook baby’s geboren worden en spelende kinderen – en moeten dieren ook eten – waar komt het stro vandaan?

Ik denk dat het vooral beelden zijn voor een wereld zonder kwaad of gevaar, terreur, oorlog, dood. Waar mensen niet meer als wolven zijn voor elkaar, en we elkaar echt in liefde dienen en steunen.

Zou het dan niet mooi zijn – en een opdracht voor wie Gods Geest gekregen hebben – als we nu al daar iets van zouden laten zien – aan de Heer – en aan elkaar – en aan de wereld om ons heen?

In Galaten 5 spoort de apostel zijn lezers van toen en nu om elkaar te dienen in liefde – met de waarschuwing erbij:  maar als u elkaar bijt en opvreet, pas op dat u niet door elkaar verslonden wordt”, of:   blijf niet als wilde dieren met elkaar vechten, dat wordt uiteindelijk jullie dood!. Het tegendeel van dat mooie beeld van dieren en mensen die vreedzaam met elkaar omgaan.

  Vrede op aarde – door de profeet aangekondigd, door de engelen afgekondigd, die vrede is Jezus. Daarom is het advgentsevangelie dat er  vrede op aarde is, nu al – als je verbonden weet met Jezus en gedreven door zijn Geest – en op Gods tijd eens en voor altijd.

                                                                             amen

 

 

liturgie morgendienst 2e adventszondag

votum en groet

zingen:       Ps. 33: 1,4

Gods leefregels Leviticus 19

zingen:       Ps. 33: 2,8

gebe

Schriftlezing:  Jesaja 10: 5-34

zingen:        Ps. 75: 1,3,4,6

Schriftlezing:  Jesaja 11: 1-10

zingen:       Lied 132 (1,2,3)

verkondiging over Jesaja 11: 1-10    In blijde verwachting:  Vrede op aarde

zingen:       Gezang 47: 1v, 2v,3a, 4m,5m,6a

gebed

collecte

zingen:       Ps. 72: 1,4

zegen

amen:         Ps. 72: 10

Jesaja 8: 21 – 9: 6: God belooft de Vredevorst (1e adventszondag)

 

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

 ‘In blijde verwachting’.  Het thema van het adventsproject van de stichting ‘Vertel het maar’ voor dit jaar. Daarover gaat het de weken tot aan kerst, aan de hand van vier teksten uit Jesaja. Daarover gaan de kinderen werken in de kinderbijbelclub.

‘In blijde verwachting’, dan denken we natuurlijk meteen aan mensen die een baby verwachten. En dat is ook precies waar het over gaat in de adventstijd, onderweg naar het kerstfeest.

Je kunt zeggen dat het volk van God, Israël,  heel veel eeuwen ‘in blijde verwachting was’. Het  was in verwachting van de door God beloofde redder, de grote koning op Davids troon. Daar loopt ook die hoopvolle tekst van vanmorgen op uit: licht aan het eind van een donkere tunnel, bevrijding na een bange tijd van onderdrukking en honger, als een moeilijke bevalling: ” een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven”, en niet zomaar een kind maar een prins: “de heerschappij rust op zijn schouder”, in gewone taal: “we hebben weer een koning, hij zal over ons regeren…hij zal op de troon van David zitten en hij zal koning zijn….voor altijd en eeuwig”.

Dat werd gezegd in een stikdonkere tijd,  en het vroeg wel geloof en geduld want het zou nog moeilijker worden zelfs, zoals een moeizame zwangerschap zwaar valt en lang lijkt te duren. Het vraagt vertrouwen dat het goed zal komen, omdat je vertrouwen hebt in Wie het belooft.

Zo sterk is het vertrouwen van de profeet dat hij erover praat alsof het al werkelijkheid is geworden, alsof het licht het donker al verjaagd heeft, alsof de Vredekoning al geboren is.

Dat mag ook ons hoop en vertrouwen geven als mensen, als wereld, in weer blijde verwachting. De bijbel gebruikt namelijk datzelfde beeld voor de tijd waarin wij de terugkomst van die Koning verwachten, vanuit de hemel, om voorgoed zijn vrede op aarde werkelijkheid te laten worden: het licht dat wil schijnen in onze duisternis, van vaak ons eigen leven en de kerk, en van de wereld.

Ik denk aan Paulus die er zo over schrijft: “wij weten dat de schepping nog altijd als in barensweeën zucht en lijdt….en ook wij zuchten in onszelf in afwachting van de openbaring dat we kinderen van God zijn, de verlossing van ons sterfelijk bestaan” (Romeinen 8: 22 en 23). Misschien kun je het zo zeggen: in blijde verwachting van de wedergeboorte, de nieuwe schepping.

Wat ook van ons -net als van dat oude volk van God vroeger – vertrouwen vraagt, geloof, geduld. Vertrouwen dat de God die het belooft waard is omdat Hij al zoveel heeft waar gemaakt: het Kind is geboren, de Zoon is ons gegeven, en Hij heeft de macht verdiend in de hemel en ook op aarde. Dat geeft hoop en moed dat ook de rest gaat komen, nu al en eens voorgoed: licht, vrede, geluk.

Het mag al  licht zijn voor mensen die vandaag in het donker zitten, van schuld, van angst, van wantrouwen, van vervolgd en opgejaagd worden, in een wereld in de greep van haat en terreur. Jezus zegt tegen wie het maar horen wil: Ik ben het licht voor de wereld, en ook voor jouw leven. Daarom is het evangelie ook voor ons dat we in blijde verwachting mogen zijn van de Vredevorst.

God belooft de Vredevorst

 Als je dat zo leest en op je in laat werken, zou het een sfeerverslag kunnen zijn uit onze eigen tijd, b.v. hoe vluchtelingen zich voelen uit Irak of Syrië, of mensen in een land waar voor de zoveelste keer de oogst is mislukt en er bijna geen eten is voor mens en dier, of wie arm geworden is en dakloos:  “moedeloos en hongerig zullen de mensen door het landzwerven; ze zullen de koning en hun God vervloeken; ze kijken omhoog en staren naar de grond, maar overal heerst verstikkende duisternis, donker en somber is het nacht overal, en wie daardoor omsloten wordt, zal niet ontkomen”.En alsof het nog niet genoeg is, horen we over het volk dat in duisternis ronddoolt, over een juk waaronder mensen gebukt gaan, over een stok en een zweep, en soldatenlaarzen die rondstampen en met bloed besmeurde officiersmantels. Wat een ellende en een uitzichtloosheid, en wie nog een beetje gevoelig is voor TV beelden en krantenberichten van alle kanten in onze wereld, herkent er iets van, en realiseert zich hopelijk in wat voor bijna paradijs wij hier leven, ondanks wat er ook in een welvarend rustig Nederland aan moeiten zijn en pijn geleden wordt – maar toch: zo erg als daar is het hier gelukkig niet – als je tenminste goed onder dak bent met een volle koelkast, veilig en verzekerd. Waar heb je het dan over als je nog klaagt en moppert?

Zomaar zijn we zo relaxed en gesetteld dat we lang niet altijd dat gevoel herkennen dat zulke teksten oproepen, zoals van Jesaja en zoals bij Paulus over verstikkende duisternis en zuchten en lijden. En zomaar leeft het niet zo, die blijde verwachting, want we hebben het hier en nu best erg goed. Wat willen we eigenlijk nog meer?

Toen Jesaja zijn profetische woorden aan de mensen doorgaf, was de situatie in Israël en Juda dramatisch, met name in de noordelijke provincies, hier met name genoemd als het stamgebied van Naftali en Zebulon, wat we uit het Nieuwe Testament kennen als de provincie Galilea.

In het rijk van de noordelijke tien stammen was op dat moment een koning Pekah aan de macht, en in het tweestammenrijk van Juda en Benjamin regeerde een nazaat van David, koning Achaz, over wie we heel wat verkeerde dingen hebben gelezen in 2 Kronieken 28: hij diende de Baäls, offerde zelfs zijn eigen zoons aan de afgoden, deed de tempel van de Heer op slot en vernielde de inventaris van de tempel. Zo bont had nog geen andere koning het gemaakt, dit sloeg alles!

Ja, en dat allemaal tegen de achtergrond van wat zich afspeelde in de wereldpolitiek toen. Wat nazi-Duitsland was in de jaren dertig van de vorige eeuw, was in die tijd Assyrië als de opkomende wereldmacht. Het lag zo ongeveer waar nu Irak is, maar groter en machtiger.

De legers van Assyrië rukten op en liepen het ene na het andere land onder de voet, en daar waren ze ook in Syrië en in het tienstammenrijk Israël bang voor, en daarom probeerden ze de krachten te bundelen in een bondgenootschap tegen Assyrië, en ze wilden dat ook Juda onder leiding van Achaz daaraan zou meedoen. Maar Achaz wilde niet en riep juist Assyrië te hulp.

Het  gevolg was een alles verwoestende oorlog: het broedervolk uit het noorden viel samen met Syrië aan en ze maakten grote aantallen slachtoffers en krijgsgevangenen – en ook andere landen zagen hun kans schoon en zij vielen vanuit het zuiden – Edom-  en het westen – de Filistijnen – Juda binnen.

We lazen dat het de straf van God was omdat Achaz en zijn volk zich niet aan Gods leefregels hielden. Wat helaas niet bekering tot gevolg had maar nog meer kwaad: laat ik die goden van Syrië nog maar meer vereren want zij helpen hun volk wel, en de HEER helpt ons niet – van kwaad tot erger dus.

Het leidde allemaal tot steeds meer chaos: de hulp van Assyrië was niet gratis natuurlijk, er moesten grote bedragen worden opgehoest en uiteindelijk kwam de beloofde en afgekochte hulp ook niet.

Achaz ondervond hoe waar Gods woorden zijn: vertrouw niet op mensen met macht en hun legers. Jesaja had eerder de goede weg gewezen:  “alleen als jullie vertrouwen hebben – op God jullie Heer – houden jullie stand”. Maar dat vertrouwen was er niet, en toen ging het mis en viel eerst Syrië aan en daarna Assyrië.

Waarbij allereerst dat noordelijke rijk onder de voet werd gelopen, wat we lezen in 2 Kon. 15: 29. Kort daarna werd de hoofdstad Samaria veroverd en kwam een eind aan het tienstammenrijk. Juda en Jeruzalem bleven uiteindelijk nog gespaard – dat was toen Achaz’ zoon Hizkia koning was. Totdat later Babel kwam en Jeruzalem verwoestte.

Nou, ik hoop dat u dat hele verhaal nog een beetje kunt volgen, we hebben het nodig om te plaatsen wat in Jes. 8: 23 staat over die gebieden in het noorden waar het zo donker geworden was – als gevolg van de invallen van de Assyriërs met veel slachtoffers en plunderingen en – zoals we lazen in dat vers uit 2 Koningen 15 dat veel inwoners als ballingen werden afgevoerd naar Assyrië. Het was het gevolg van zoveel afval van God en ook politiek wanbeleid en sociaal onrecht . Geen wonder dat het er donker uitzag en dat veel mensen het niet meer zagen zitten. Ik denk herkenbaar voor veel mensen, zeker ook veel medechristenen – vandaag aan de dag met de dreiging van IS of van andere terreurgroepen, onderdrukking door eigen regering, of opgejaagd in verwoestende burgeroorlogen.

En misschien zit u of jij ook wel in een zo moeizame situatie dat het vooral donker is, en je geen lichtpuntjes meer ziet; ik las ergens: “de duisternis in ons leven kan heel veel vormen aannemen: schuld, bitterheid, wrok, trots, zonde, wantrouwen en zoveel andere manieren waarop we onszelf kunnen opsluiten in ons eigen leven of kiezen voor het donker” . Ik voeg eraan toe dat als je om je heen negativiteit ervaart – en dat kan ook in de kerk gebeuren – je daar zomaar in meegezogen kan worden en het gaat voelen alsof alles donker en somber is, alles verkeerd gaat, het niks meer wordt. Dan gaat gebeuren wat in vers 23 staat: “en wie daardoor omsloten wordt, zal niet ontkomen” – je komt er niet meer uit, het wordt zomaar een spiraal naar beneden, je trekt elkaar mee de put in.

Kijk, en die put is precies niet de plek waar God ons wil hebben en waar Hij mensen wil laten. Dat is het wonderlijke en verrassende van het evangelie, zoals ook in deze profetie van Jesaja, dat juist voor wie soms in het stikdonker zitten – letterlijk:  “in het land van de schaduw van de dood” – God zijn licht laat schijnen zodat er uitzicht komt op bevrijding, op herstel en een tijd van vrede.

Wat omdat God het belooft zo zeker is dat de profeet erover kan vertellen alsof het al zo ver is: de nu verlaten streken weer bewoond, de verwoeste dorpen weer opgebouwd, de mensen weer blij als op een bevrijdingsdag of met een oogstfeest, en de vijand afgedropen en al dat wapentuig vernietigd. Het roept zeker voor u die al ouder is herinneringen op aan 5 mei en later in 1945.

We weten dat het ook is uitgekomen voor dat volk toen, op Gods tijd: bevrijding, terugkeer, herstel. En we hopen erop en bidden erom voor wie in onze tijd in het donker zitten en in de schaduw van de dood leven. Want we geloven dat we een God hebben die trouw is en niet loslaat wat zijn hand begon en niet laat vallen wie bij Hem schuilen. In dat vertrouwen dat deze profetie van Jesaja uitstraalt: “daarvoor zal Hij zich beijveren, de HEER van de hemelse machten”, om Jezus zijn Zoon.

Misschien is dat wel het meest bijzondere en verrassende van die adventsprofetie van Jesaja, dat dat schitterende licht, die beloofde bevrijding en die nieuwe toekomst, verbonden is aan de geboorte van een kind, een zoon, die heel duidelijk een nieuwe koning is op de troon van David.

  Er is wel geprobeerd om dat te betrekken op de eigen tijd van Jesaja: er komt weer een goede koning, die anders dan Achaz wil regeren naar het recht van God en dus dienstbaar aan het volk. Daarmee zou dan Hizkia zijn bedoeld, de zoon van Achaz, die wel de HEER zijn God wilde dienen.

Het is waar dat Hizkia trekken had van de hier aangekondigde koning maar daar stopt het niet mee;  Hizkia was trouwens al geboren toen Jesaja dit zei, en wat hij over die koning zei, is meer dan zelfs de beste en meest gelovige koning waar kan maken: goddelijke held, eeuwige Vader. En ook Hizkia en koningen na hem hebben het niet waar kunnen maken: vrede waaraan geen einde zou komen, een rijk bouwen dat vast staat op recht en gerechtigheid, en dat eeuwig duurt.

Uit het vervolg van de bijbel weten we dat God zelf zou zorgen voor die Koning: zijn zoon Jezus. Op Gods tijd, eeuwen later kreeg Maria – de aanstaande vrouw van de late nazaat van David die inmiddels timmerman was in Nazaret, in datzelfde Galilea -een boodschap van God dat zij de moeder mocht worden van dat al door Jesaja beloofde kind, met bijna letterlijk de belofte erbij: “Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer, zal hem de troon van zijn Vader David geven, en aan zijn koningschap zal geen einde komen” (Lucas 1: 32-33).

Even later zong de priester Zacharias over de vervulling van die oude beloften van God: “dankzij de liefdevolle barmhartigheid van onze God zal het stralende licht uit de hemel over ons opgaan en verschijnen aan allen die leven in duisternis en verkeren in de schaduw van de dood, zodat we onze voeten kunnen zetten op de weg van de vrede” – we gaan aan het eind van de dienst ervan zingen.

Bijzonder is ook dat het evangelie de link legt tussen wat in die profetie werd beloofd over en aan die zwaar getroffen gebieden in het noorden van Israël, en dat Jezus uitgerekend daar opgroeide en zijn werk begon – lees maar Matteüs 4: 13-17 waar staat dat Jezus ging wonen in Kafarnaüm, “aan het Meer van Galilea,in het gebied van Zebulon en Naftali. Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jesaja: ‘Land van Zebulon en Naftali, gebied aan de weg naar zee en aan de overkant van de Jordaa, Galilea van de heidenen, luister: Het volk dat in duisternis leefde, zag een schitterend licht, en zij die woonden in de schaduw van de dood werden door het licht beschenen’. Vanaf dat moment begon Jezus zijn verkondiging: ‘Kom tot inkeer’, zei Hij, want het koninkrijk van de hemel is nabij’.”

Dus dat schitterende licht is Jezus, de Zoon, die zeggen kon:  “Ik ben het licht voor de wereld. Wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft”.   Zo staat dat in Joh. 8: 12.

Dat roept wel vragen op natuurlijk, vooral als je in je eigen omgeving en je eigen leven dat licht niet ziet, niet opvangt, en er allerlei dingen zijn die je gevangen houden of waardoor je beschadigt bent. Als je met je geloof in Jezus en ondanks je bidden geen bevrijding ervaart en geen lichtpuntjes ziet. En zeker als er denken aan wie er echt zwaar onderdoor gaan, vanwege ziekte of handicaps zonder uitzicht op genezing, of daar waar soldatenlaarzen stampen, mensen worden afgeslacht, meisjes worden ontvoerd en verkracht, mannen zonder vorm van proces geëxecuteerd of onthoofd…. Wat helpt het dan als je hoort over licht in het donker, over bevrijding door dat Kind van Bethlehem, die Man aan het kruis, van wie je moet geloven dat Hij de leiding heeft ook op aarde…maar waarom dan dit en hoe kan dan dat, en hoe lang nog duurt het voordat ik iets zie van licht….en zij daar dan…

Het zijn eeuwenlang de vragen en de twijfels en de klachten geweest van Gods volk, uit zijn wereld. Zoals in de psalm waarmee we begonnen (Psalm 130): mijn ziel vervuld van zorgen, wacht sterker op de Heer dan wachters op de morgen, de morgen, o, wanneer? Daar zit ook in: waarom duurt die nacht zo lang, en – een lied (Liedboek 285):   geef vrede Heer, de aarde wacht al zo lang en er wordt zo veel geleden en de mensen zijn zo bang en de toekomst is zo duister en ons geloof is zo klein, Heer laat ons niet alleen!

 Het is dan te makkelijk om met antwoorden te komen als dat als je geloof alles goed komt, want vaak komt het hier op aarde niet goed, of maken wij niet meer mee dat dit of dat weer goed komt.  In de bijbel lezen we o0k dat veel gelovigen van het oude verbond tijdens hun leven niet hebben gekregen wat God beloofd had. Veel van die mensen uit Jesaja’s tijd maakten de bevrijding niet mee. Veel mensen in de 2e Wereldoorlog zijn voor de bevrijding gestorven of omgekomen. Veel zieken worden niet beter, en veel problemen worden hier op aarde niet opgelost. We hopen op wat we vaak niet zien.

Geweldig dat we ons juist dan moegen beroepen op God, en op wat Hij gedaan heeft in en door Jezus….dat in zo’n psalm de dichter niet met zijn rug naar God toe gaat staan en kiest voor het donker maar uit de diepten van zijn ellende blijft roepen tot God zijn Heer: ik wacht tot U me hoort!

Wachten, dat valt niet mee, dat is zwaar, maar het wordt dankzij God en dankzij Jezus wel beloond. Het loonde de moeite eeuwen op dat Kind te wachten. Het loont de moeite Jezus’  terugkomst te blijven verwachten, want de God die het belooft is trouw. Hij heeft het bewezen en zal het bewijzen.

Ja, en nog iets, ik denk belangrijk, dat wat Jezus zei in dat noorden: ‘Gods nieuwe wereld is dichtbij’.

Vat dat niet op als dichtbij in  tijd. Dan kun je je schouders ophalen: we zijn tweeduizend jaar verder, zo dichtbij was het blijkbaar toch niet. Je kunt dan zelfs de uitleg lezen dat de bijbel, dat Jezus zelf, zich blijkbaar heeft vergist….

Nee, dichtbij is bedoeld dat als Jezus in je leven is gekomen dat dan die nieuwe wereld al begint. Hij zei toch zelf dat Hij het licht voor de wereld is, je dan mag leven in zijn licht dat leven geeft.

Paulus maakt dan concreet als hij schrijft dat God in ons hart het licht laat schijnen “om ons te verlichten met de kennis van zijn luister, die afstraalt van het gezicht van Jezus Christus” (2 Kor.4: 6)

Als je in dat licht wil leven en niet wegkruipt in wat duister is, negatief, of slecht, leef je, zelfs als er moeiten zijn, zorgen, ziekte, of pijn – en kun je voor anderen een lichtpuntje in het donker zijn.

Kijk weer naar dat profetenwoord, over dat Kind dat een rechtvaardige en eerlijk koning zal zijn, niet uit op heersen maar op dienen, een wijze bestuurder, zorgzaam als een vader, vredesvorst.

Overal waar mensen op Hem willen lijken en zijn licht verspreiden, daar begint de nieuwe wereld, nu al en hier al. Als je het maar wil zien, als je kiest voor dat licht.

Laat het de vragen zijn voor vandaag en voor deze week:

* wat zijn de donkere plekken in mijn leven

en hoe kan het licht dat Jezus geeft dat ophelderen?

*  hoe ben ik een lichtpuntje?

amen

 

liturgie morgendienst

votum en groet

zingen:       Psalm 130 (1 a, 2 m,3 v ,4 a)

Gods leefregels

zingen:       Psalm 15 (1,2,3) Levensliederen

gebed

Schriftlezing:  2 Kronieken 28: 1-8 en 16-27

zingen:       Psalm 89: 9,12,15,18

verkondiging:  Jesaja 8: 21- 9: 6

zingen:       Liedboek 26 (1-4)

gebed

collecte

zingen:       Gezang 48: 1,4  (Gereformeerd Kerkboek)

zegen