Zondag 48 Heid. Cat.: Hoe Gods koninkrijk gaat komen

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, u, jullie,

  We hebben vanmorgen de ‘gelijkenis van de koning en de drachmen’ gelezen.Een ander verhaal van Jezus dat er nogal wat op lijkt, is bekender: de ‘gelijkenis van de talenten’ uit Matteüs 25.

Ook daar een heer die op¨reis gaat en knechten die opdrachten krijgen: 5 talenten, 2 talenten, 1 talent. Na terugkeer roept de heer hen ter verantwoording en dan worden twee beloond voor hun ijver en de derde gestraft vanwege luiheid en onwil.

Dat lijkt zoveel op wat Lucas 19 vertelt dat nogal eens wordt gezegd dat het eigenlijk om een en hetzelfde verhaal gaat;  de verschillen zouden het werk zijn van de bijbelschrijvers die aan dat verhaal elk een eigen draai hebben gegeven.

Toch ligt dat niet voor de hand: de verschillen zijn daarvoor te groot en te duidelijk.

Allereerst al is er het moment en de aanleiding. In Lucas 19 is de Heer nog bij Jericho, op weg naar Jeruzalem;  het verhaal van Matt. 25 wordt later verteld, als Jezus en zijn discipelen al in Jeruzalem  zijn, kort voor zijn gevangenneming en kruisiging.

De strekking van de twee verhalen is ook verschillend. Die van de talenten is. wees waakzaam, want je Heer kan eerder terugkomen dan waar je op rekent. Die van de koning en de drachmen heeft een ander accent, bijna de andere kant op: als de verwachtingen hooggespannen zijn en men uitgaat van een snelle doorbraak van het konnkrijk van God, maakt de Heer duidelijk dat er nog een lange weg van lijden te gaan is en nog veel werk te doen is.

En zijn ook tussen de twee verhalen zelf een hele serie verschillen:

* in Matt. 25 lezen we over drie knechten, in Lucas 19 zijn het er tien;

* in Matt. 25 krijgen de drie knechten elk een ander bedrag, in Lucas 19 krijgen ze alle tien hetzelfde;

* een talent is heelveel geld, terwijl honderd drachmen (letterlijk: 1 mina) een bescheiden bedrag is;

* in Matt. 25 is de heer een zakenman, in Lucas 19 een koning. Vandaar ook de beloning: niet meer verantwoordelijkheid en ook nog een feest, maar de zeggenschap over een aantal steden;

* en we horen in Luc. 19 over vijanden, rebellen die de koning niet willen; die ontbreken in Matt. 25.

Kort en goed: we hebben hier twee verschillende verhalen, met eigen achtergrond en boodschap.

Wat de gelijkenis van de koning en de drachmen ons wil leren over het koninkrijk van God dat gaat komen, en waar we om bidden, en over onze plaats en taak daarin, wil ik zo samenvatten:

 Hoe Gods koninkrijk gaat komen:

1. de Heer gekroond

2. de knechten beproefd;

3. het verzet gebroken.

 1. de Heer gekroond

Jezus is met een groot gevolg op weg naar Jeruza­lem. Daar zal hij met alle andere pelgrims het Paasfeest gaan vieren. Zoals altijd is er een enthousiaste feestelijke stem­ming. De liederen van Sion worden gezongen, en iedereen is op zijn paasbest gekleed. De stemming zit er helemaal in vandaag, vooral bij de volgelingen en leerlingen van Jezus. Ze wisten: Jezus gaat naar Jeruzalem, en waarom anders dan om nu toch koning van Israël te worden!  Nog blijer dan anders zongen ze hun psalmen: Hosanna de zoon van David, gezegend hij die komt in de naam van de Heer!   Nog een paar dagen, en dan zou God het gebed verhoren dat de Meester zelf hun had geleerd: Uw koninkrijk kome toch, o Heer!  Dan zou gebeuren wat Gods volk vele eeuwen had verwacht: het messiaanse rijk van vrede en gerechtigheid.  Jezus zou op de troon zitten: was Hij niet de Zoon van David? Pilatus zou het veld ruimen en Herodes ook en met hen heel de bezettende macht.

   Eigenlijk vonden ze het dan ook maar een lastig oponthoud,eerst die genezing van de blinde Bartimeus, en daarna dat uitvoerige gesprek met die hielenlikker van de Romeinen, die uitbuiter Zacheüs. Er zijn toch belangrijker dingen aan de orde vandaag? Jeruzalem wacht, de troon voor Jezus, en een ministerszetel voor hen. Mensen, ga mee, zorg dat je erbij bent, er is geen tijd meer te verliezen!

Kijk, maar dan gaat Jezus een verhaal vertellen, om duide­lijk te maken hoe anders het zal gaan. Om iedereen die het maar wil horen, te vertellen waar het werkelijk op aan komt als je Hem wilt volgen. Als je een discipel van het Koninkrijk wilt zijn. Vs 11 begint met: “aan de mensen die stonden te luisteren” Te luisteren naar wat de Here Jezus zei naar aanleiding van de bekering van Zacheus.   Dit:  “De Mensenzoon des mensen is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was”. Dat was zijn levenswerk:  verloren geraakte mensen opzoeken, hopeloos wegge­dwaalde schapen terughalen, zondaars redden van Gods oordeel.

Het wás daarom geen tijdverlies:    een paar gezonde ogen voor Bartimeus, zodat de man de zon weer kon zien en weer kon werken. Het wás geen omweg:     dat nieuwe leven voor Zacheus zodat de man weer goed met zijn geld kon omgaan en een gezond lid van de kerk kon zijn. Daar is de Here juist voor gekomen, voor zulke mensen.Om hen te roepen tot zijn koninkrijk. Om te maken dat ze Hem volgen en gaan leven naar de regels van Vaders rijk. Zodat ze niet maar enthousiast roepen: Heer, Heer, Hosanna, de Zoon van David -maar belangrijker. dat ze gaan doen wat hun hemelse Vader graag wil dat ze doen.

Kijk, en om dat te illustreren en te onderstrepen  vertelt de Here dat verhaal over van de koning en over z’n knechten, die elk honderd drachmen kregen.   Jezus zegt:  er was eens een man van voorname afkomst. Zeg maar: iemand van adel, een prins. Hij ging naar een ver land om daar tot koning gekroond te worden, en dan terug te keren.

Dat beeld sprak de mensen van toen meteen aan. Zo ging dat toen.Wilde je koning worden over een bepaald gebied, dan ging dat zomaar niet. De keizer in Rome was namelijk de grote baas over een groot deel van de toen bekende wereld. Wilde je daarom koning worden over een stukje van dat grote Romeinse rijk, dan moest je naar Rome toe om het aan de keizer te vragen. Zo waren na de dood van Herodes (u weet wel, die van de kindermoord) drie van zijn zoons afgereisd naar Rome om te vragen of zijn in plaats van hun vader koning mochten worden. Dat is ook gebeurd. Keizer Augustus verdeelde Palestina onder de zoons van Herodes. Ze hadden hun macht dus aan de keizer te danken. Ze waren ook niet meer dan zetbazen onder die keizer en moesten doen wat hij wilde en met hen had afgesproken.

Wat de Heer met dit voorbeeld wilde zeggen? Wel, dat Hij die man van voorname afkomst isHij is de Zoon van God, afkomstig uit Gods hoge hemel. Nou, en Hij is op weg naar de kroon en de troon, zeker! Alleen maar: niet zoals die mensen om hen heen in hun enthousiasme en hun juichstemming denken. Niet zodat zijn kroning al heel binnenkort een feit zal worden.  Jezus zal niet in een bliksemsnelle actie Jeruzalem bezetten en Pilatus en Herodes wegjagen. Nee, zo niet! Zijn koninkrijk is niet van deze we­reld, maar komt uit de hemel. Komt ook op een niet-aardse manier, maar op de manier van de hemel. En ook: op Gods tijd. Eerst moet Jezus nog naar dat verre land. En u begrijpt: dat is voor Hem niet Rome, waar de keizer woont, maar de hemel, waar de Koning van de koning en de Heer van de heren troont.Daar zal Hij voor de Vader verschijnen om uit zijn handen de kroon in ontvangst te nemen.

En lees dan goed wat er staat: om het koningschap in ontvangst te nemen. Hij moet die kroon eerst gaan verdienen door te lijden en te sterven. In Jeruzalem wordt hem eerst een door­nen­kroon op het hoofd gedrukt en zal Hij als een spotko­ning worden uitgedost. Zijn troon wordt een kruis: daar hangt die Jezus, jullie Koning, volk van de Joden! Wat een vreemde koning toch! Deze Koning had zijn eigen leven ervoor over om de kroon en de troon te verwerven. Om zich onderdanen te kopen! Dat is de stijl van God: “Niet op bruut geweld hebt Gij uw macht gesteld”. Deze Koning zegt: “Ik ben het recht”. Vaders recht!

Naar dat recht van God werd Hij dan ook gekroond door zijn Vader, toen zijn werk op aarde klaar was. Toen de straf voor ons schenden van Vaders rechten door deze trouwe Zoon gedragen was. Toen de losprijs was betaald: ‘Het is volbracht!’. Hij had zich ­vernederd tot diep onder de engelen, Vaders knechten. Hij was zelfs verworpen door zijn eigen volk. Maar toen kon de Vader Hem op grond van zijn gehoorzaamheid tot aan het kruis, kronen met eer en heerlijkheid. Hij kreeg een naam boven alle namen. Een eretitel: Koning der koning, Heer van alle heren. Jezus kon het toen met recht zeggen (met goddelijk recht): “Mij is gegeven (hoort u het? Niet: Ik heb genomen, maar Mij is gegéven!) alle macht, in de hemel en op de aarde. Hij regeert vanaf de troon boven, en zijn rijk zal geen einde hebben.

O nee, zien doen we dat nog lang niet: dat alles aan deze Koning onderworpen is.   Er is nog heel veel kapot en scheef in  deze wereld. De vrede lijkt ver weg en het recht wordt op zoveel plaatsen met voeten getreden. De wereld van de volken lijkt al meer een beestenbende, en ondanks alle gepraat over mensenrechten lijkt de wereld steeds gewelddadiger en onbewoonbaarder te worden. En de vraag dringt zich op: waar blijft dan dat Rijk dat ons is beloofd?

Toch mogen we geloven: Onze Heer zit op de troon, en door hem regeert de Vader alle dingen. En ook: Hij komt terug, als de gekroonde, en zijn koninkrijk zal altijd duren. Daarom is het geen slag in de lucht en geen kreet in de ruimte, als we bidden: laat uw koninkrijk komen! Dan bidden we om de terugkomst van onze Koning uit dat verre land. Opdat de volmaaktheid van zijn rijk voorgoed werkelijkheid wordt. En we vragen ook of wij nu al trouwe knechten mogen zijn van de grote Koning, die zich steeds meer laten regeren door zijn Geest en zijn Woord.

 2. de knech­ten worden op de proef gesteld.

We zagen dat de Here Jezus met deze gelijkenis duidelijk maakt dat er nog een periode ligt tussen zijn vertrek naar dat verre land, én zijn terugkeer. Er is nog alle reden te bidden: “laat uw koninkrijk komen”. Dat is: “Kom Here Jezus!”  Maar naast dat bidden, is er de opdracht tot werken, in ’s Konings dienst.

Het wachten op de komende Koning is een tijd van aktief wachten. Ook en juist dat, wil deze gelijkenis ons leren. Het verhaal gaat verder: de man riep tien knechten bij zich. Hij zal er veel meer hebben gehad, maar deze tien zijn een voorbeeld.  Aan elk van die knechten geeft de heer één muntstuk, 1 mina (ter waarde van 100 drachmen, waar een werkman drie maanden voor moest werken)  Dat  was zeg maar hun zakenka­pitaal. Ze moesten ermee werken, er handel mee drijven, met de bedoeling winst te maken.

Nou is het vreemde dat 100 drachmen eigenlijk maar een be­trekkelijk klein bedrag was Het is lastig omrekenen naar het geld van onze tijd, maar het komt neer op ± 3 maandlonen van die tijd. Wel de moeite waard, maar hoe kun je daar nou een zaak mee beginnen, en winst maken? Dat stelt toch niks voor: wat is nou een mina?   Een paar honderd euro of zo? Daar kun je toch niks mee beginnen in een keiharde zakenwe­reld waar het gaat om tonnen en miljoenen? Dan moet de bedoe­ling hier wel zijn dat het niet gaat om grote presta­ties. Dat de opdracht niet luidt een wereldconcern voor Jezus te begin­nen. Dat de Heer niet zegt dat we alvast een konink­rijk van God op aarde zullen opbouwen.

De mensen van toen dachten wel zoiets: het zwaard voor David en zijn grote zoon Jezus. En de christenheid heeft het ook vaak gedacht: werken voor het Koninkrijk is een christelijke wereldimperium opbouwen, en als dat niet meer lukt, dan houden we maar op. Dan gaan we moedeloos bij de pakken neerzitten, of we laten ons inpakken en inkapselen door de wereld.  En we constateren moedeloos dat het met die zaak van Jezus toch niks meer wordt, in een post-christelijke samenleving die aan al die grote woorden en sterke verhalen geen boodschap meer heeft.

En zeg nou eerlijk: is het geen kleinzielig  gedoe waar de wereld langs heenkijkt, of -als er eens iets de pers haalt – overheen valt? Wie stoort zich nou aan dat handjevol gelovigen, aan die kleine kerkjes, aan zo’n verdwijnende minderheid met achterhaalde standpunten en onhaalbare idealen? Dan is het toch maar kleingoed waar die christe­nen zich druk om maken en druk mee zijn: zorg voor elkaar, een bezoekje aan die zieke, een gesprek met die collega; politieke standpunten die nooit een meerderheid  zullen halen; elke zondag ruim honderd mensen in HartHHW, mooi maar wat stelt het voor als je denkt aan die bijna 60.000 mensen die er wonen en waarvan de meesten nooit zullen komen….?

Ja maar, waar het de Heer juist om gaat is of zijn christenen in dat kleine trouw zijn. Trouw in het beheren en dat investe­ren van dat kleine, van dat pond. In wat niet meetelt in de berekeningen van de wereld, maar o zo belangrijk is in de boekhouding van God. Belangrijk voor zijn grote Zaak.

Het is opvallend in het verhaal dat al die slaven hetzelfde kregen. Het kan hier dus niet gaan om het verschil in gaven en capaciteiten van Gods knechten. Dat is wel zo in de gelij­kenis van de talenten. Hier zal met die drachme bedoeld zijn wat we allemaal van de Here krijgen: de bijbel, het evangelie van redding en leven, de geboden van de Here, het geloof in Hem, de preken in de kerk, de doop, het avondmaal, dat je Gods schepsel en Gods kind mag zijn, met een eigen plekje en een eigen leven.

Kijk, en dan gaat het er maar om wat wij daarmee doen. Of we er ijverig mee aan de gang gaan, en winst maken. Of we groeien in ons geloof, en vorm weten te geven aan een christelijk leven. Of we op de plaats waar we gezet zijn, de grote Koning willen dienen,en ons gedragen als goede burgers van zijn rijk. Allemaal krijgen we een opdracht mee. Dat is een nederige opdracht. In de ogen van de grote wereld erg onbelangrijk.

Dan zijn we allemaal verschillend. De een mag vader of moeder zijn, de ander krijgt een bijzondere taak in de kerk, een  derde heeft veel verantwoordelijkheid in de politiek, en een vierde heeft met een handicap te leven of een ziekte te dragen, terwijl weer een ander al lang geen vaste baan meer heeft. Maar de grote vraag is of we daarin als christen bezig zijn, werkend voor de Koning. Of we groeien, in geloof en hoop en liefde. Dat is de proef op de som.Niet de grootte van wat we presteren is be­langrijk, maar de vraag of we trouw zijn in het kleine van onze dage­lijkse taak. Of er winst wordt gemaakt voor de Heer en voor zijn wereld .Dan is er – uit genade – ook de beloning.  Dan mogen we straks regeren, mét Christus. Zoals die trouwe knech­ten uit het ver­haal uitbundig geprezen werden: voortreffelijk gedaan, goede slaaf, omdat je je best hebt gedaan, wordt je nu be­loond. Mag je meeregeren in Vaders rijk.

Ja, maar dan is er ook die derde slaaf, die te beroerd was om een hand uit te steken. Die het zelfs teveel gevraagd vond naar de bank te lopen en het geld daar vast te zetten. Dan was er in elk geval nog rente uit te keren. Let wel: de man had zijn geld niet weggegooid of over de balk gesmeten. O nee, stel je voor! Hij had er juist goed op ge­past. Als zijn heer hem ter verantwoording roept, komt hij er trots mee aandragen! Hij denkt dat zijn heer wel tevreden zal zijn met zijn zuinigheid: moet u eens zien hoe goed ik mijn geld heb opgeborgen. Hier hebt u het terug. Heb ik er niet goed voor gezorgd? Alles is er nog!

   In feite is hij hondsbrutaal. Hij verwijt zijn heer eigen­lijk dat die onredelijke dingen van hem vraagt: u wilt winst zonder voldoende te investeren. U wilt oogsten zonder genoeg zaaizaad ter beschikking te stellen.  Alsof het aan dat geld  lag dat hij geen winst had gemaakt. Alsof het de schuld van zijn heer was: had die hem maar meer moeten geven! Maar het was duidelijk een uitvlucht, een doorzichtige smoes. Hij was gewoon liever lui dan moe. Hij had geen zin om voor zijn heer aan de slag te gaan. Hij was er niet eens aan begonnen. Nee, want hij gaf niet om zijn heer, dat was het. Hij had hem niet lief als een goede mees­ter, maar zag hem als een streng man die zijn knechten over­vroeg en uitbuitte. Bij wie het altijd zo precies kwam. Die je nooit eens met rust liet.

Maar pas op, zo kan dat ook gaan met ons. Ik zei al: die knecht had zijn geld niet verspeeld  of verloren maar er juist goed op gepast. Hij was ook niet van zijn heer weggelopen. Om het wat dichter bij ons te brengen: we blijven bij de kerk en we komen trouw ’s zondags; we hebben een bijbel in huis en we lezen er ook echt wel in; we betalen ook nog wel wat voor kerkelijke doel­einden; maar verder…als het gaat om echt werk maken van je bekering, eerlijk naar jezelf kijken en de ander feedback laten geven en daar wat mee proberen te doen, afzien van luxe waar we aan zijn gehecht, inzet voor mensen om ons heen of voor een beter milieu, open staan voor mensen die anders zijn en anders denken…niet het die ander betaald zetten maar bereid zijn te vergeven en de minste willen zijn, dat is wel erg veel gevraagd, en wat kan ik nou in mijn kleine hoekje, het is toch een druppel op een gloeiende  plaat en ik ben nou eenmaal zo….nou en mijn gaven benutten….wat voor gaven heb ik nou helemaal? wat hebben ze nou aan mij?

Maar pas dan wel op dat de heer niet moet zeggen: je bent een slechte slaaf, het zijn smoesjes. En dan verliezen we ook nog wat we dachten te hebben, omdat er in feite al niets meer was. Daarom zullen we maar veel bidden, voor onszelf en voor elkaar. Zullen we vragen: Regeer ons, door uw Geest en Woord, zodat er vruchten komen. Zodat we geestelijk groeien, in een leven waarin de Here Christus verder komt met ons.En we willen daar dan ook samen aan werken, als trouwe knechten, vol ijver.

Dan wacht ook ons de beloning. Nee – nog eens – niet als loon naar werken. Niet uit verdienste. U moet maar eens goed luis­teren naar wat die trouwe knechten zeggen als ze verslag uitbrengen. Ze zeggen niet: heer, ik heb zo en zoveel winst gemaakt. Ze weten wel dat ze allemaal maar hebben gedaan wat ze moesten doen. Ze zeggen dit: Heer, uw geld  heeft het vijfvoudige of zelfs tienvoudige opgeleverd!

Ze staan er zelf van te kijken, van dit resultaat. Het is de Heer zelf die voor de winst zorgt. De Heer geeft wat Hij vraagt. Hij is het die ook in ons zijn eigen gaven kroont. Het is het Woord van God dat groeikracht heeft en dat winst maakt. Als wij maar trouw zijn, in het kleine van onze dagelijkse taak.

3.  het verzet gebroken

Dan is er tenslotte nog de bemoediging dat alle verzet tegen de Koning en zijn rijk eens voorgoed gebroken wordt. Een laatste element in deze gelijkenis is dat van de vijanden. De Here vertelt ook van burgers van de beoogde koning die hem niet willen en hem zelfs haten. Ze sturen hem daarom een ge­zantschap achterna om tegen de keizer te zeggen:zorg er alstu­blieft voor dat deze man geen koning wordt,want wij willen hem helemaal niet. Ook dat gebeurde in die tijd her­haaldelijk. Het was nog gebeurd toen na de de dood van Herodes zijn zoons naar Rome gingen om hun zaak te bepleiten. Toen hadden de joden een gezantschap naar de keizer gestuurd om te vragen dat niet te doen. Vooral een van de zoons, Archelaus, moesten ze niet: majesteit, maak Archelaus toch geen koning! Zo zijn er later heel velen die schreeuwen tegen Pilatus dat ze Jezus van Nazareth niet willen als hun koning. Dan toch maar liever onder de keizer! Vreselijk: ze kruisigen hun eigen koning! En dat gebeurt nog steeds!

Er is nog altijd alle reden te bidden: “Heer, verbreek toch de werken van de duivel en alle macht die tegen U opstaat; verijdel ook alle boze plannen die tegen uw heilig Woord bedacht worden”.

Dat gebed wordt ook verhoord, leert deze gelijkenis ons, op Gods tijd en op Gods manier. Straks zal het overtuigend en voorgoed aan het licht komen, als alle verzet gebroken wordt, en het met de vijanden gedaan zal zijn. Als de Koning het vonnis uitspreekt: “Die vijanden van Mij die niet wilden dat Ik koning over hen werd, breng ze hier en dood ze voor mijn ogen”.

Dat staat er niet om ons moedeloos te maken maar juist om ons te bemoedigen en te activeren. Het is  een indringende waarschuwing voor wie Christus als Koning blijven afwijzen en die zijn zaak en zijn mensen schade doen,  het is bemoedigend voor ons die bij deze Koning mogen horen. Zijn rijk zal overwinnen en alle tong zal Hem eren. Als Hij het kwaad opruimt en de trotsen op hun plek zet,  en de kleinen kronen zal.

                                                                                       amen

liturgie morgendienst

 

votum en groet

zingen:    Ps. 92: 1,3,7

tien geboden met Gz. 301 NLB

gebed

Schriftlezing:  Lucas 19: 11-28

zingen:   Ps. 99: 1,3,8

verkondiging:  zondag 48

zingen:   Gz. 79: 5,6

gebed

collecte

zingen:   Opwekking  366 (1,2,3)

zegen

amen:    Gz. 37: 8

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *