Zondag 50 Heid. Cat. Als kinderen van Vader in de hemel mogen we bidden en werken met een vérziende blik

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

    Wij mensen hebben maar een beperkt blikveld. Al zijn onze ogen nog zo goed, we kunnen maar een beperkte afstand over ­zien. Hoe verder weg, hoe vager het allemaal wordt. Op een gegeven moment laten onze ogen ons in de steek. Wat achter de horizon ligt, onttrekt zich aan onze blikken.

Al heel lang geleden heeft de mens hulpmiddelen uitgevonden om aan onze nieuwsgie­righeid tegemoet te komen. Verrekijkers halen wat ver weg is heel dichtbij.Er zijn zelfs sterke kijkers – telescopen noemen we ze – om onmete­lijk verre sterren en planeten naar ons toe te halen. Zo krij­gen kort-zichtige mensen een ver-ziende blik. Voor onze ver­baasde ogen gaan nieuwe werelden open. Onze horizon wordt op een ongekende manier verruimd.

Ik moest daaraan denken bij het nadenken over de vierde bede, vanuit Lucas 12 en zondag 50. Is niet Gods Woord ook zo’n verrekij­ker, zo’n telescoop? Moderner gezegd: een eye-opener.

Van huis uit zijn we allemaal kortzich­tige mensen, die niet verder kijken dat dit leven kort of lang is. We maken ons heel druk om vandaag en om morgen: wat zullen we eten en drinken,wat moeten onze kinderen voor kleren hebben voor de winter,hoe krijgen we ons huis op orde,wat voor oplei­ding moet ik kiezen, houd ik mijn baan wel of vind ik weer een baan, hoe gaat het met dat ziekteproces…? Elke dag is er wel weer wat dat ons bezighoudt en zorg geeft. En als we niet uitkijken, kijken we niet verder dan dat.Staren we ons zomaar blind op de mogelijkheden en de moeilijk­heden van hier beneden: hoe blijven we gezond of worden we beter, hoe houden we het hoofd boven water, hoe bezorgen we onze kinderen een goed toekomst? En ook: hoe zorgen we samen voor een veiliger samen­leving en een schoner milieu, hoe zorgen we ervoor dat er ook na ons nog bossen zijn en planten en dieren, hoe kunnen we onze kinderen een wereld nalaten die nog leefbaar is?

Allemaal belangrijke dingen. God veroordeelt dat niet, integendeel. Het is zelfs zijn opdracht: de aarde bewerken en beheren, zorgen voor morgen. Maar wat God nu doet, is onze blik verruimen. Zodat we verder kijken dan vandaag en morgen, en hoger kijken dan de aarde waarop we wonen en werken. Zo gaan we bidden en werken, met een weids vergezicht. We horen Gods boodschap zo:

Als kinderen van Vader in de hemel mogen we bidden en werken met een vérziende blik:

1.vol verwachting kijken we uit naar het Koninkrijk van onze Vader;

2. vol vertrouwen kijken we op naar onze Vader die Koning is.

1. vol verwachting uitkijken naar het Koninkrijk van onze Vader.

Als de Here Jezus het in Lucas 12 heeft over ‘zorgen voor morgen’, dan is er een concrete aanleiding voor zijn onder­wijs. Er was namelijk een man, zomaar iemand uit het publiek, met een vraag. Z’n broer en hij zaten met een erfeniskwestie en ze kwamen er niet uit. Blijkbaar voelde de man zich door zijn broer benadeeld. Kon Jezus nou niet tussenbeide komen en hem gelijk geven? Kon Hij niet die broer zover krijgen dat hij de erfenis met hem wilde delen? Zorgen dat eerlijk gedeeld werd en niemand zich benadeeld hoefde te voelen? Ja, en ook dat ze gewoon als broers met elkaar om konden gaan, zonder jaloersheid en wrok.

Je zou zeggen: verstandig om er een onpartijdige, wijze, buitenstaander bij te halen. Eervol ook: blijkbaar verwachtte de man veel van de wijsheid en het overwicht van Jezus. Maar de Heer wijst dat verzoek resoluut van de hand. Daar is Hij niet voor: ben Ik soms rechter of notaris?

Kijk, en aan dat incident knoopt de Here dan meteen een stukje onderwijs vast. Het is zo menselijk je over dit soort dingen geweldig druk te maken. Hebzucht is een kwaad dat altijd op de loer ligt. Een mens wordt zomaar totaal in beslag genomen door het streven naar een betere positie en een hoger inkomen en meer bezit en zekerheid voor morgen. Dat zag de Here ook opdoemen achter de vraag van de man die hem die erfeniskwestie voorleg­de. Daartegen wilde Jezus zijn hoorders – en ons -waarschu­wen.

Waarom eigenlijk? Wat is de boodschap voor ons?  O, zegt u misschien meteen: dat is toch wel duidelijk?  De Heer wil ons leren dat God voor ons zorgt, en dat we daarom niet bezorgd hoeven te zijn.  Lees maar vers 30: jullie Vader weet wel wat je nodig hebt. Nou, dat is helemaal waar. Punt 2 van de preek zal daar over gaan: Vader die elke dag voor ons zorgt. Toch is dat in dit bijbelgedeelte niet het eerste en niet het belangrijkste. Als er niet meer was, bleven we kortzichtig bezig. Zo van: als God maar zorgt voor eten en drinken, kle­ding en een huis, een baan, voldoende inkomen; een goed en rustig leven hier en nu. Het zou een armzalig gebed zijn als die vierde bede altijd onze eerste bede zou zijn. En dan ook nog op mezelf gericht: geef mij dit en dat.

Nee, boven alles wil de Here ons iets anders duidelijk maken. Dit n.l. dat ons zorgen en ons werken én ons bidden niet eerst en alleen gericht moet zijn op die aardse-belangen-voor-de-korte-termijn. Waarom is hebzucht zo gevaarlijk? Waarom is materialisme zo dom? Lees maar het slot van vers 15: “want iemands leven hangt niet af van van zijn bezittingen, zelfs niet wanneer hij die in overvloed heeft”. Met een voorbeeld wordt dan schrijnend duidelijk gemaakt: dat verhaal van die schatrijke maar oliedomme man. Hij had z’n schaapjes op het droge en prachtige plannen voor de toekomst. Zoveel appeltjes voor de dorst dat hij niet meer hoefde te werken en nu eens goed de bloemetjes buiten zou gaan zetten. Hij ging rentenieren en het er goed van nemen. Alleen, met één ding had hij geen rekening gehouden: met het feit dat elke dag hier op aarde wel eens de laatste zou kunnen zijn. Dat werd hem fataal. Hij kreeg niet eens de kans zijn mooie plannen te verwezenlijken. Hij haalde zijn pensioen niet eens: dezelfde nacht nog een hartinfarct, en alles wat ineens uit, en anderen gingen met zijn geld en zijn spullen aan de haal – en maken misschien wel ruzie om wat jij hebt nagelaten. Ja, zo gaat dat, zegt Jezus, als je voor jezelf hier op aarde schatten hebt vergaard, maar als je niet rijk bent geweest in God. Dat wil zeggen: als je in de hemel geen kapitaal hebt klaarliggen. Waar heb je dan voor gewerkt en geleefd? Anderen profiteren van jouw inspanningen. Zelf sta je naakt aan de dijk. Want je kunt niets meenemen naar de andere kant!

Kijk, en zo komt de Here tot zijn waarschuwing: daarom, omdat het je net zo zal vergaan, als je alleen voor jezelf en voor hier beneden hebt gewerkt en geleefd, zonder in alles op God gericht te zijn geweest,daarom is dit de les: maak je niet alleen maar druk om eten en drinken, om leven of overle­ven, om ‘hoe zal het morgen gaan’ en ‘halen we overmorgen wel’.  Kijk maar eens naar de lelies en naar de raven, die zich niet druk maken en toch elke dag kunnen leven uit Gods handen!

Niet dat er geen zorgen zijn en wij zorgeloos kunnen zijn.  De Heer weet wel en wij ervaren het ook dat wij geen vogels zijn en geen bloemen. Wij moeten wél zaaien en maaien, naar school gaan en naar kantoor, de weg op of naaien voor de kinderen, zorgen voor het dagelijks brood; en het is slim een buffer te hebben voor tegenvallers, en te denken aan je pensioen.

Jezus zegt ook maar niet alleen: maak je maar geen zorgen, want Vader zorgt voor je. Dat is wel zo – gelukkig wel – maar er is meer! We hebben onze hoop niet alleen voor dit leven op Vader gebouwd. Dan zouden we nog maar arme stakkerds zijn. De Here wil onze blik verruimen.  We moeten veel verder leren kijken dan naar de opbrengst van vandaag en de zorgen voor morgen, brood op de plank en een beter milieu. De Heer  zegt: er is meer nodig voor je leven dan voedsel, en je li­chaam redt het niet als het maar goed aangekleed wordt, en de wereld blijft niet leefbaar als de ozonlaag maar intact bli­jft, en je redt het niet tegen de stormen die komen door steeds hogere dijken.

Wat zijn wij toch beperkt en hoe machteloos zijn we toch als het erom gaat ons aardse bestaan veilig te stellen. Niet één el kunnen we toevoegen aan onze lengte. Laat staan dat we ons leven ook maar met een dag of een uur kunnen verlengen. Hoe knap of hoe rijk we misschien ook zijn, ons leven hebben we niet in onze hand. Denk maar aan die geslaagde ondernemer: hij haalde morgen niet eens. Zijn leven hoorde niet tot z’n bezit.

Maar wat hebben ze dan vooral nodig, ons leven, ons lichaam? U zult het begrepen hebben: het antwoord staat in vs.31. We zullen vooral gericht zijn op het Koninkrijk van de Vader. Dat maakt de dingen van alle dag niet onbelangrijk: alsof het alleen maar zou gaan om ons zieleheil, om het werk in de kerk nu en het komen in de hemel straks. Dat is hiermee niet bedoeld. Wel dat God iets veel beters met ons voor heeft  dan een redelijk geslaagd en prettig leven hier en nu. Eigen­lijk zijn we een stuk armer dan de vogels en de bloemen die zonder al dat gezwoeg en geslaaf rechtstreeks door God worden gevoed. Sinds de zondeval werkt de vloek van God door in deze wereld. Vandaar dat we ons in het zweet werken, of onder stress leven, dat er het gevecht is tegen alle mogelijke dorens en distels en dat er zoveel ons bij de handen afbreekt, dat we denken alles in de grip te moeten houden.

Ja, maar als kinderen van onze hemelse Vader wacht ons een nieuwe wereld waar heel dat nare slavenbestaan heeft afgedaan. Er komt een tijd dat eten en drinken overbodig zijn om in leven te blijven, dat er geen gezondheidszorg en geen strijd tegen milieubederf meer nodig zijn,dat niemand meer aan fitnesstraining hoeft te doen. Dan zijn we vrij als vogels in de lucht, en we zullen mooier bloeien dan de prachtigste bloemen. Uw Heer zegt: richt je maar op die toekomst, op dat komende Rijk van je Vader. We zijn geen arme sloebers, geen hopeloze tobbers, vol angst hoe we zullen overleven. Hoe zouden we? Hoor maar: “Wees niet bang, kleine kudde, want jullie Vader heeft jullie (nu al!) het Koninkrijk willen schenken”. Zijn we niet Gods kinderen en erfge­namen, die de toekomst hebben? In het licht van die stralende toekomst verbleekt veel van wat nu het een en het al lijkt te zijn. Verschrompelen veel van onze zorgen. En ook: blijkt veel goud dat nu blinkt, klatergoud te zijn.

Maar dan is wel de klemmende vraag: waar is je hart vol van, wat zijn jullie idealen? Waar leef je voor? De Heer zegt:  waar je schat is, daar zal ook je hart zijn. Dat is de vraag: ben je vooral gericht op schatten hier beneden, die je zomaar weer kwijt kunt raken? Of ben je gericht op dat kapitaal dat boven is, die schat die nooit op raakt, en die een eeuwigheid meegaat? Ja, en hoe bidden we? Kortzichtig? Of met verziende geloofs­ogen?

De Heer Jezus leert ons hoe we zullen bidden: geef ons – ook vandaag – ons dagelijks brood. Dat is: Vader, wilt U me geven wat ik voor m’n lichaam nodig heb, voor m’n leven hier en voor m’n werk, voor m’n gezin… Ja, maar dat alles boven alles met het oog op Uw naam, Uw rijk, Uw wil. Opdat ik die taak die U me geeft aan kan als burger van het hemelse konink­rijk dat straks voorgoed op aarde zal komen. Geef dat ik elke dag, bidden en werkend, op weg blijf naar die grote toekomst!

    2. vol vertrouwen kijken we op naar onze Vader die Koning is.

 We denken terug aan zondag 46: van Vaders almacht zullen we alles verwachten wat we voor lichaam en ziel nodig hebben. Onze Vader is in de hemel, Hij beschikt over goddelijke krach­ten. De Here Jezus heeft in het gedeelte dat we gelezen heb­ben, laten zien hoe rijk we zijn als we uit het geloof leven. Dan ben je nu al erfgenaam van alle dingen: de Vader wil ons zijn Koninkrijk geven. Dat is Vaders ‘welbehagen’, zijn onverdiende gunst en liefde. Op dat onvoor­stelbare bezit, op dat koninkrijk, zullen we ons nu richten. We zagen in punt 1 dat dan veel van wat ons nu in beslag neemt en opjaagt, heel wat betrekkelijker wordt. Het waar­schuwt ons ook – zoals antw. 125 doet – dat zonder Gods zegen al onze zorgen en inspanningen waardeloos zijn. Dat dan zelfs de gaven die God je geeft, niet helpen. Ik denk weer aan die ‘rijke dwaas’: zijn succes-op-kort-termijn was nog geen zegen-voor-de-lange-termijn. Zegen, dat is blij­vende waarde voor Gods koninkrijk. Het is dat als alles je hier ontvalt, je opgenomen wordt in het eeuwig Thuis.

Maar wie zo (met alle gebrek en tegenslag en zelfs armoe misschien), wie zo rijk is in God, die mag er ook op vertrouwen dat Vader nu al voor hem zorgt. In vers 31 staat dat als we zoeken naar het koninkrijk van de Vader, al die andere dingen ons erbij gegeven worden. Die andere dingen: eten, drinken, kleren, een dak boven ons hoofd, medi­sche verzorging, zorg voor de oude dag, en noem alles maar op. Ze zijn niet het belangrijkste. Er staat: Vader geeft het je als een extraatje, als een toegift. Zeg maar: als middelen om des te beter voor Vader bezig te kunnen zijn. Om des te meer op weg te kunnen blijven naar de grote dag van Jezus Christus.

Die dingen van vandaag en morgen zijn wél nodig. Er staat: “jullie Vader weet dat je ze nodig hebt”.Daar is Hij Vader voor. Kijk, maar omdat we kinderen van die Vader zijn, kunnen we vol vertrouwen leven. Mogen we Hem vragen om wat we elke dag nodig hebben. We weten: Hij laat ons niet verkommeren. Dat kan niet: we zijn toch erfgenamen van Zijn schepping? We zijn toch koningen en koninginnen-in-spe? Dan zijn weer de raven en de lelies een les voor ons. De vogels worden door God gevoed. De bloemen worden door de Schepper schitterend aangekleed. En dat zonder te werken op het land en te investeren voor de toe­komst. Zonder dat er een hele kledingindustrie voor nodig is en allerlei cosmetica. Zonder dat er een naaimachine aan te pas komt, en dat er een heleboel geld mee gemoeid is. We zingen ervan: “Al wat er in uw grote schepping leeft, wacht, Heer, op U, tot Gij hun voedsel geeft”. In die psalm (104) wordt dat gezegd over de dieren: wilde ezels die hun dorst lessen en leeuwen die God om eten vragen, ooievaars en steen­bokken, kleine en grote vissen. En Jezus wijst ons op de schrokkerige raven en de lelies met hun felle kleuren. Met als boodschap: zal diezelfde God en Vader dan niet voor u zorgen?  Is de mens niet meer dan een dier? Zijn zijn kinderen Vader niet meer waard dan bloemetjes en grassprietjes?

Het heeft alles te maken met dat koninkrijk dat ons deel mag zijn. Bloemen en grassprieten verdorren en ze worden op een grote hoop als oud vuil verbrand. Maar de kinderen van God, die gaan een eeuwigheid mee. Dan kun je toch vast en zeker zijn van Vaders zorg? We vragen het Hem: Wilt u ons verzorgen, elke dag, met wat we hier op aarde nog altijd nodig hebben om te kunnen leven en ons werk te kunnen doen in uw dienst. En we hoeven er niet aan te twijfelen dat Vader luistert, en zorgt.

Dat betekent niet dat we overvloed krijgen, veel luxe. Ook niet dat de oogsten van christenen altijd lukken, en dat langdurige droogte en overvloedige regen hun akkers overslaat. Dat al je zorgen verdwijnen en al je problemen worden opge­lost, als je maar genoeg bidt en genoeg geloof hebt . Eerder heeft de catechismus het gehad over regen en droogte, vrucht­bare én onvruchtbare jaren, gezondheid én ziekte, rijkdom én armoede, als iets dat een gelovige allemaal uit Gods Vader­hand komt. En daarom – ging zondag 10 verder – zullen we in tegen­spoed geduldig zijn, en in voorspoed dankbaar, en mogen we vertrouwen hebben voor de toekomst. Want:niets kan ons schei­den van de liefde van onze trouwe God en Vader. Dan kan het gebeuren dat Vader het anders doet dan wij willen en vragen.

Dat Hij ons kort houdt en klein. Opdat we des te meer onze afhankelijkheid voelen van Hem als de Oorsprong van al het goede. Opdat we dichter bij Hem leven, en eten uit zijn hand. Opdat we ons concentreren op dat waar het echt om gaat. We moeten het leren geloven: “Die wolken, lucht en winden, wijst spoor en loop en baan, zal ook wel wegen vinden waarlangs uw voet kan gaan”. Alle dingen moeten meewerken tot ons heil.

Kijk, en dan hoeven we niet als de ongelovigen, de mensen van de wereld, krampachtig te zorgen voor morgen, alsof het allemaal van ons afhangt. Dan hoeven we ook niet doodsbenauwd te zijn voor overmorgen, en voor een 21e eeuw: zou er dan nog wel leven zijn op de planeet aarde? Zeker, de schep­ping is in nood, en het leven zal ons een zorg zijn, en we zijn verantwoordelijk voor onszelf en ons gezin. Maar wie in dat alles en boven dat alles uit op God gericht is, hoeft niet in paniek te raken. Die weet: de wereld is niet onze wereld, maar het maaksel van Gods handen. Zeker, dan gaan de bloemen nog dood en de bomen, dan kunnen aardappels en bieten wegrotten in de grond, dan kan ziekte een sterk lichaam slo­pen, en dan kunnen er harde klappen vallen. Maar zelfs temid­den van dat alles is er de zorg van Vader die er bij is en die zich niet onbetuigd laat,  en die leven schept uit de dood zelfs. Die kracht en moed geeft om er niet onderdoor te gaan.

   Als wij maar helemaal op Vader vertrouwen, elke dag. Dan kunnen we onbekommerd bij de dag leven, als de vogels en de bloemen die zelfs de meeste grauwe straat opfleuren. Dan mogen we bidden en werken met een verziende blik, want boven is Vader, en op Hem kan ik ook morgen weer rekenen.

Dat maakt ons niet zorgeloos, maar wel onbezorgd, want:

“Hij die met heerlijkheden  de leliën bekleedt, 

 zal ook zijn kinderen kleden Hij kent ons lief en leed.

 Geen schepsel wordt vergeten,  Hij houdt het al in stand,

 die vogels geeft te eten,  Hij voedt ons uit zijn hand”      

 Ja,  maar ook, en zelfs:

 Al zal geen wijnstok dragen, geen vijgeboom zijn vrucht,

al ligt het veld te klagen onder een lege lucht,

God doet zijn hand toch open, zijn lof krijgt stem in mij”

 °Die lof gaan we nu zingen , met Lied 448,   samen

                                                               amen

 

 

liturgie middagdienst

 votum en groet

zingen:                Ps. 104: 1,4,8

gebed

Schriftlezing:      Lucas 12: 13-34

zingen:                Gz. 38: 1,2,3

verkondiging:    zondag 50 Heid. Cat.

zingen:                Lied 448 (1-4)

geloofsbelijdenis

zingen:                Gz. 144: 7

gebed

collecte

Zondag 48 Heid. Cat.: Hoe Gods koninkrijk gaat komen

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, u, jullie,

  We hebben vanmorgen de ‘gelijkenis van de koning en de drachmen’ gelezen.Een ander verhaal van Jezus dat er nogal wat op lijkt, is bekender: de ‘gelijkenis van de talenten’ uit Matteüs 25.

Ook daar een heer die op¨reis gaat en knechten die opdrachten krijgen: 5 talenten, 2 talenten, 1 talent. Na terugkeer roept de heer hen ter verantwoording en dan worden twee beloond voor hun ijver en de derde gestraft vanwege luiheid en onwil.

Dat lijkt zoveel op wat Lucas 19 vertelt dat nogal eens wordt gezegd dat het eigenlijk om een en hetzelfde verhaal gaat;  de verschillen zouden het werk zijn van de bijbelschrijvers die aan dat verhaal elk een eigen draai hebben gegeven.

Toch ligt dat niet voor de hand: de verschillen zijn daarvoor te groot en te duidelijk.

Allereerst al is er het moment en de aanleiding. In Lucas 19 is de Heer nog bij Jericho, op weg naar Jeruzalem;  het verhaal van Matt. 25 wordt later verteld, als Jezus en zijn discipelen al in Jeruzalem  zijn, kort voor zijn gevangenneming en kruisiging.

De strekking van de twee verhalen is ook verschillend. Die van de talenten is. wees waakzaam, want je Heer kan eerder terugkomen dan waar je op rekent. Die van de koning en de drachmen heeft een ander accent, bijna de andere kant op: als de verwachtingen hooggespannen zijn en men uitgaat van een snelle doorbraak van het konnkrijk van God, maakt de Heer duidelijk dat er nog een lange weg van lijden te gaan is en nog veel werk te doen is.

En zijn ook tussen de twee verhalen zelf een hele serie verschillen:

* in Matt. 25 lezen we over drie knechten, in Lucas 19 zijn het er tien;

* in Matt. 25 krijgen de drie knechten elk een ander bedrag, in Lucas 19 krijgen ze alle tien hetzelfde;

* een talent is heelveel geld, terwijl honderd drachmen (letterlijk: 1 mina) een bescheiden bedrag is;

* in Matt. 25 is de heer een zakenman, in Lucas 19 een koning. Vandaar ook de beloning: niet meer verantwoordelijkheid en ook nog een feest, maar de zeggenschap over een aantal steden;

* en we horen in Luc. 19 over vijanden, rebellen die de koning niet willen; die ontbreken in Matt. 25.

Kort en goed: we hebben hier twee verschillende verhalen, met eigen achtergrond en boodschap.

Wat de gelijkenis van de koning en de drachmen ons wil leren over het koninkrijk van God dat gaat komen, en waar we om bidden, en over onze plaats en taak daarin, wil ik zo samenvatten:

 Hoe Gods koninkrijk gaat komen:

1. de Heer gekroond

2. de knechten beproefd;

3. het verzet gebroken.

 1. de Heer gekroond

Jezus is met een groot gevolg op weg naar Jeruza­lem. Daar zal hij met alle andere pelgrims het Paasfeest gaan vieren. Zoals altijd is er een enthousiaste feestelijke stem­ming. De liederen van Sion worden gezongen, en iedereen is op zijn paasbest gekleed. De stemming zit er helemaal in vandaag, vooral bij de volgelingen en leerlingen van Jezus. Ze wisten: Jezus gaat naar Jeruzalem, en waarom anders dan om nu toch koning van Israël te worden!  Nog blijer dan anders zongen ze hun psalmen: Hosanna de zoon van David, gezegend hij die komt in de naam van de Heer!   Nog een paar dagen, en dan zou God het gebed verhoren dat de Meester zelf hun had geleerd: Uw koninkrijk kome toch, o Heer!  Dan zou gebeuren wat Gods volk vele eeuwen had verwacht: het messiaanse rijk van vrede en gerechtigheid.  Jezus zou op de troon zitten: was Hij niet de Zoon van David? Pilatus zou het veld ruimen en Herodes ook en met hen heel de bezettende macht.

   Eigenlijk vonden ze het dan ook maar een lastig oponthoud,eerst die genezing van de blinde Bartimeus, en daarna dat uitvoerige gesprek met die hielenlikker van de Romeinen, die uitbuiter Zacheüs. Er zijn toch belangrijker dingen aan de orde vandaag? Jeruzalem wacht, de troon voor Jezus, en een ministerszetel voor hen. Mensen, ga mee, zorg dat je erbij bent, er is geen tijd meer te verliezen!

Kijk, maar dan gaat Jezus een verhaal vertellen, om duide­lijk te maken hoe anders het zal gaan. Om iedereen die het maar wil horen, te vertellen waar het werkelijk op aan komt als je Hem wilt volgen. Als je een discipel van het Koninkrijk wilt zijn. Vs 11 begint met: “aan de mensen die stonden te luisteren” Te luisteren naar wat de Here Jezus zei naar aanleiding van de bekering van Zacheus.   Dit:  “De Mensenzoon des mensen is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was”. Dat was zijn levenswerk:  verloren geraakte mensen opzoeken, hopeloos wegge­dwaalde schapen terughalen, zondaars redden van Gods oordeel.

Het wás daarom geen tijdverlies:    een paar gezonde ogen voor Bartimeus, zodat de man de zon weer kon zien en weer kon werken. Het wás geen omweg:     dat nieuwe leven voor Zacheus zodat de man weer goed met zijn geld kon omgaan en een gezond lid van de kerk kon zijn. Daar is de Here juist voor gekomen, voor zulke mensen.Om hen te roepen tot zijn koninkrijk. Om te maken dat ze Hem volgen en gaan leven naar de regels van Vaders rijk. Zodat ze niet maar enthousiast roepen: Heer, Heer, Hosanna, de Zoon van David -maar belangrijker. dat ze gaan doen wat hun hemelse Vader graag wil dat ze doen.

Kijk, en om dat te illustreren en te onderstrepen  vertelt de Here dat verhaal over van de koning en over z’n knechten, die elk honderd drachmen kregen.   Jezus zegt:  er was eens een man van voorname afkomst. Zeg maar: iemand van adel, een prins. Hij ging naar een ver land om daar tot koning gekroond te worden, en dan terug te keren.

Dat beeld sprak de mensen van toen meteen aan. Zo ging dat toen.Wilde je koning worden over een bepaald gebied, dan ging dat zomaar niet. De keizer in Rome was namelijk de grote baas over een groot deel van de toen bekende wereld. Wilde je daarom koning worden over een stukje van dat grote Romeinse rijk, dan moest je naar Rome toe om het aan de keizer te vragen. Zo waren na de dood van Herodes (u weet wel, die van de kindermoord) drie van zijn zoons afgereisd naar Rome om te vragen of zijn in plaats van hun vader koning mochten worden. Dat is ook gebeurd. Keizer Augustus verdeelde Palestina onder de zoons van Herodes. Ze hadden hun macht dus aan de keizer te danken. Ze waren ook niet meer dan zetbazen onder die keizer en moesten doen wat hij wilde en met hen had afgesproken.

Wat de Heer met dit voorbeeld wilde zeggen? Wel, dat Hij die man van voorname afkomst isHij is de Zoon van God, afkomstig uit Gods hoge hemel. Nou, en Hij is op weg naar de kroon en de troon, zeker! Alleen maar: niet zoals die mensen om hen heen in hun enthousiasme en hun juichstemming denken. Niet zodat zijn kroning al heel binnenkort een feit zal worden.  Jezus zal niet in een bliksemsnelle actie Jeruzalem bezetten en Pilatus en Herodes wegjagen. Nee, zo niet! Zijn koninkrijk is niet van deze we­reld, maar komt uit de hemel. Komt ook op een niet-aardse manier, maar op de manier van de hemel. En ook: op Gods tijd. Eerst moet Jezus nog naar dat verre land. En u begrijpt: dat is voor Hem niet Rome, waar de keizer woont, maar de hemel, waar de Koning van de koning en de Heer van de heren troont.Daar zal Hij voor de Vader verschijnen om uit zijn handen de kroon in ontvangst te nemen.

En lees dan goed wat er staat: om het koningschap in ontvangst te nemen. Hij moet die kroon eerst gaan verdienen door te lijden en te sterven. In Jeruzalem wordt hem eerst een door­nen­kroon op het hoofd gedrukt en zal Hij als een spotko­ning worden uitgedost. Zijn troon wordt een kruis: daar hangt die Jezus, jullie Koning, volk van de Joden! Wat een vreemde koning toch! Deze Koning had zijn eigen leven ervoor over om de kroon en de troon te verwerven. Om zich onderdanen te kopen! Dat is de stijl van God: “Niet op bruut geweld hebt Gij uw macht gesteld”. Deze Koning zegt: “Ik ben het recht”. Vaders recht!

Naar dat recht van God werd Hij dan ook gekroond door zijn Vader, toen zijn werk op aarde klaar was. Toen de straf voor ons schenden van Vaders rechten door deze trouwe Zoon gedragen was. Toen de losprijs was betaald: ‘Het is volbracht!’. Hij had zich ­vernederd tot diep onder de engelen, Vaders knechten. Hij was zelfs verworpen door zijn eigen volk. Maar toen kon de Vader Hem op grond van zijn gehoorzaamheid tot aan het kruis, kronen met eer en heerlijkheid. Hij kreeg een naam boven alle namen. Een eretitel: Koning der koning, Heer van alle heren. Jezus kon het toen met recht zeggen (met goddelijk recht): “Mij is gegeven (hoort u het? Niet: Ik heb genomen, maar Mij is gegéven!) alle macht, in de hemel en op de aarde. Hij regeert vanaf de troon boven, en zijn rijk zal geen einde hebben.

O nee, zien doen we dat nog lang niet: dat alles aan deze Koning onderworpen is.   Er is nog heel veel kapot en scheef in  deze wereld. De vrede lijkt ver weg en het recht wordt op zoveel plaatsen met voeten getreden. De wereld van de volken lijkt al meer een beestenbende, en ondanks alle gepraat over mensenrechten lijkt de wereld steeds gewelddadiger en onbewoonbaarder te worden. En de vraag dringt zich op: waar blijft dan dat Rijk dat ons is beloofd?

Toch mogen we geloven: Onze Heer zit op de troon, en door hem regeert de Vader alle dingen. En ook: Hij komt terug, als de gekroonde, en zijn koninkrijk zal altijd duren. Daarom is het geen slag in de lucht en geen kreet in de ruimte, als we bidden: laat uw koninkrijk komen! Dan bidden we om de terugkomst van onze Koning uit dat verre land. Opdat de volmaaktheid van zijn rijk voorgoed werkelijkheid wordt. En we vragen ook of wij nu al trouwe knechten mogen zijn van de grote Koning, die zich steeds meer laten regeren door zijn Geest en zijn Woord.

 2. de knech­ten worden op de proef gesteld.

We zagen dat de Here Jezus met deze gelijkenis duidelijk maakt dat er nog een periode ligt tussen zijn vertrek naar dat verre land, én zijn terugkeer. Er is nog alle reden te bidden: “laat uw koninkrijk komen”. Dat is: “Kom Here Jezus!”  Maar naast dat bidden, is er de opdracht tot werken, in ’s Konings dienst.

Het wachten op de komende Koning is een tijd van aktief wachten. Ook en juist dat, wil deze gelijkenis ons leren. Het verhaal gaat verder: de man riep tien knechten bij zich. Hij zal er veel meer hebben gehad, maar deze tien zijn een voorbeeld.  Aan elk van die knechten geeft de heer één muntstuk, 1 mina (ter waarde van 100 drachmen, waar een werkman drie maanden voor moest werken)  Dat  was zeg maar hun zakenka­pitaal. Ze moesten ermee werken, er handel mee drijven, met de bedoeling winst te maken.

Nou is het vreemde dat 100 drachmen eigenlijk maar een be­trekkelijk klein bedrag was Het is lastig omrekenen naar het geld van onze tijd, maar het komt neer op ± 3 maandlonen van die tijd. Wel de moeite waard, maar hoe kun je daar nou een zaak mee beginnen, en winst maken? Dat stelt toch niks voor: wat is nou een mina?   Een paar honderd euro of zo? Daar kun je toch niks mee beginnen in een keiharde zakenwe­reld waar het gaat om tonnen en miljoenen? Dan moet de bedoe­ling hier wel zijn dat het niet gaat om grote presta­ties. Dat de opdracht niet luidt een wereldconcern voor Jezus te begin­nen. Dat de Heer niet zegt dat we alvast een konink­rijk van God op aarde zullen opbouwen.

De mensen van toen dachten wel zoiets: het zwaard voor David en zijn grote zoon Jezus. En de christenheid heeft het ook vaak gedacht: werken voor het Koninkrijk is een christelijke wereldimperium opbouwen, en als dat niet meer lukt, dan houden we maar op. Dan gaan we moedeloos bij de pakken neerzitten, of we laten ons inpakken en inkapselen door de wereld.  En we constateren moedeloos dat het met die zaak van Jezus toch niks meer wordt, in een post-christelijke samenleving die aan al die grote woorden en sterke verhalen geen boodschap meer heeft.

En zeg nou eerlijk: is het geen kleinzielig  gedoe waar de wereld langs heenkijkt, of -als er eens iets de pers haalt – overheen valt? Wie stoort zich nou aan dat handjevol gelovigen, aan die kleine kerkjes, aan zo’n verdwijnende minderheid met achterhaalde standpunten en onhaalbare idealen? Dan is het toch maar kleingoed waar die christe­nen zich druk om maken en druk mee zijn: zorg voor elkaar, een bezoekje aan die zieke, een gesprek met die collega; politieke standpunten die nooit een meerderheid  zullen halen; elke zondag ruim honderd mensen in HartHHW, mooi maar wat stelt het voor als je denkt aan die bijna 60.000 mensen die er wonen en waarvan de meesten nooit zullen komen….?

Ja maar, waar het de Heer juist om gaat is of zijn christenen in dat kleine trouw zijn. Trouw in het beheren en dat investe­ren van dat kleine, van dat pond. In wat niet meetelt in de berekeningen van de wereld, maar o zo belangrijk is in de boekhouding van God. Belangrijk voor zijn grote Zaak.

Het is opvallend in het verhaal dat al die slaven hetzelfde kregen. Het kan hier dus niet gaan om het verschil in gaven en capaciteiten van Gods knechten. Dat is wel zo in de gelij­kenis van de talenten. Hier zal met die drachme bedoeld zijn wat we allemaal van de Here krijgen: de bijbel, het evangelie van redding en leven, de geboden van de Here, het geloof in Hem, de preken in de kerk, de doop, het avondmaal, dat je Gods schepsel en Gods kind mag zijn, met een eigen plekje en een eigen leven.

Kijk, en dan gaat het er maar om wat wij daarmee doen. Of we er ijverig mee aan de gang gaan, en winst maken. Of we groeien in ons geloof, en vorm weten te geven aan een christelijk leven. Of we op de plaats waar we gezet zijn, de grote Koning willen dienen,en ons gedragen als goede burgers van zijn rijk. Allemaal krijgen we een opdracht mee. Dat is een nederige opdracht. In de ogen van de grote wereld erg onbelangrijk.

Dan zijn we allemaal verschillend. De een mag vader of moeder zijn, de ander krijgt een bijzondere taak in de kerk, een  derde heeft veel verantwoordelijkheid in de politiek, en een vierde heeft met een handicap te leven of een ziekte te dragen, terwijl weer een ander al lang geen vaste baan meer heeft. Maar de grote vraag is of we daarin als christen bezig zijn, werkend voor de Koning. Of we groeien, in geloof en hoop en liefde. Dat is de proef op de som.Niet de grootte van wat we presteren is be­langrijk, maar de vraag of we trouw zijn in het kleine van onze dage­lijkse taak. Of er winst wordt gemaakt voor de Heer en voor zijn wereld .Dan is er – uit genade – ook de beloning.  Dan mogen we straks regeren, mét Christus. Zoals die trouwe knech­ten uit het ver­haal uitbundig geprezen werden: voortreffelijk gedaan, goede slaaf, omdat je je best hebt gedaan, wordt je nu be­loond. Mag je meeregeren in Vaders rijk.

Ja, maar dan is er ook die derde slaaf, die te beroerd was om een hand uit te steken. Die het zelfs teveel gevraagd vond naar de bank te lopen en het geld daar vast te zetten. Dan was er in elk geval nog rente uit te keren. Let wel: de man had zijn geld niet weggegooid of over de balk gesmeten. O nee, stel je voor! Hij had er juist goed op ge­past. Als zijn heer hem ter verantwoording roept, komt hij er trots mee aandragen! Hij denkt dat zijn heer wel tevreden zal zijn met zijn zuinigheid: moet u eens zien hoe goed ik mijn geld heb opgeborgen. Hier hebt u het terug. Heb ik er niet goed voor gezorgd? Alles is er nog!

   In feite is hij hondsbrutaal. Hij verwijt zijn heer eigen­lijk dat die onredelijke dingen van hem vraagt: u wilt winst zonder voldoende te investeren. U wilt oogsten zonder genoeg zaaizaad ter beschikking te stellen.  Alsof het aan dat geld  lag dat hij geen winst had gemaakt. Alsof het de schuld van zijn heer was: had die hem maar meer moeten geven! Maar het was duidelijk een uitvlucht, een doorzichtige smoes. Hij was gewoon liever lui dan moe. Hij had geen zin om voor zijn heer aan de slag te gaan. Hij was er niet eens aan begonnen. Nee, want hij gaf niet om zijn heer, dat was het. Hij had hem niet lief als een goede mees­ter, maar zag hem als een streng man die zijn knechten over­vroeg en uitbuitte. Bij wie het altijd zo precies kwam. Die je nooit eens met rust liet.

Maar pas op, zo kan dat ook gaan met ons. Ik zei al: die knecht had zijn geld niet verspeeld  of verloren maar er juist goed op gepast. Hij was ook niet van zijn heer weggelopen. Om het wat dichter bij ons te brengen: we blijven bij de kerk en we komen trouw ’s zondags; we hebben een bijbel in huis en we lezen er ook echt wel in; we betalen ook nog wel wat voor kerkelijke doel­einden; maar verder…als het gaat om echt werk maken van je bekering, eerlijk naar jezelf kijken en de ander feedback laten geven en daar wat mee proberen te doen, afzien van luxe waar we aan zijn gehecht, inzet voor mensen om ons heen of voor een beter milieu, open staan voor mensen die anders zijn en anders denken…niet het die ander betaald zetten maar bereid zijn te vergeven en de minste willen zijn, dat is wel erg veel gevraagd, en wat kan ik nou in mijn kleine hoekje, het is toch een druppel op een gloeiende  plaat en ik ben nou eenmaal zo….nou en mijn gaven benutten….wat voor gaven heb ik nou helemaal? wat hebben ze nou aan mij?

Maar pas dan wel op dat de heer niet moet zeggen: je bent een slechte slaaf, het zijn smoesjes. En dan verliezen we ook nog wat we dachten te hebben, omdat er in feite al niets meer was. Daarom zullen we maar veel bidden, voor onszelf en voor elkaar. Zullen we vragen: Regeer ons, door uw Geest en Woord, zodat er vruchten komen. Zodat we geestelijk groeien, in een leven waarin de Here Christus verder komt met ons.En we willen daar dan ook samen aan werken, als trouwe knechten, vol ijver.

Dan wacht ook ons de beloning. Nee – nog eens – niet als loon naar werken. Niet uit verdienste. U moet maar eens goed luis­teren naar wat die trouwe knechten zeggen als ze verslag uitbrengen. Ze zeggen niet: heer, ik heb zo en zoveel winst gemaakt. Ze weten wel dat ze allemaal maar hebben gedaan wat ze moesten doen. Ze zeggen dit: Heer, uw geld  heeft het vijfvoudige of zelfs tienvoudige opgeleverd!

Ze staan er zelf van te kijken, van dit resultaat. Het is de Heer zelf die voor de winst zorgt. De Heer geeft wat Hij vraagt. Hij is het die ook in ons zijn eigen gaven kroont. Het is het Woord van God dat groeikracht heeft en dat winst maakt. Als wij maar trouw zijn, in het kleine van onze dagelijkse taak.

3.  het verzet gebroken

Dan is er tenslotte nog de bemoediging dat alle verzet tegen de Koning en zijn rijk eens voorgoed gebroken wordt. Een laatste element in deze gelijkenis is dat van de vijanden. De Here vertelt ook van burgers van de beoogde koning die hem niet willen en hem zelfs haten. Ze sturen hem daarom een ge­zantschap achterna om tegen de keizer te zeggen:zorg er alstu­blieft voor dat deze man geen koning wordt,want wij willen hem helemaal niet. Ook dat gebeurde in die tijd her­haaldelijk. Het was nog gebeurd toen na de de dood van Herodes zijn zoons naar Rome gingen om hun zaak te bepleiten. Toen hadden de joden een gezantschap naar de keizer gestuurd om te vragen dat niet te doen. Vooral een van de zoons, Archelaus, moesten ze niet: majesteit, maak Archelaus toch geen koning! Zo zijn er later heel velen die schreeuwen tegen Pilatus dat ze Jezus van Nazareth niet willen als hun koning. Dan toch maar liever onder de keizer! Vreselijk: ze kruisigen hun eigen koning! En dat gebeurt nog steeds!

Er is nog altijd alle reden te bidden: “Heer, verbreek toch de werken van de duivel en alle macht die tegen U opstaat; verijdel ook alle boze plannen die tegen uw heilig Woord bedacht worden”.

Dat gebed wordt ook verhoord, leert deze gelijkenis ons, op Gods tijd en op Gods manier. Straks zal het overtuigend en voorgoed aan het licht komen, als alle verzet gebroken wordt, en het met de vijanden gedaan zal zijn. Als de Koning het vonnis uitspreekt: “Die vijanden van Mij die niet wilden dat Ik koning over hen werd, breng ze hier en dood ze voor mijn ogen”.

Dat staat er niet om ons moedeloos te maken maar juist om ons te bemoedigen en te activeren. Het is  een indringende waarschuwing voor wie Christus als Koning blijven afwijzen en die zijn zaak en zijn mensen schade doen,  het is bemoedigend voor ons die bij deze Koning mogen horen. Zijn rijk zal overwinnen en alle tong zal Hem eren. Als Hij het kwaad opruimt en de trotsen op hun plek zet,  en de kleinen kronen zal.

                                                                                       amen

liturgie morgendienst

 

votum en groet

zingen:    Ps. 92: 1,3,7

tien geboden met Gz. 301 NLB

gebed

Schriftlezing:  Lucas 19: 11-28

zingen:   Ps. 99: 1,3,8

verkondiging:  zondag 48

zingen:   Gz. 79: 5,6

gebed

collecte

zingen:   Opwekking  366 (1,2,3)

zegen

amen:    Gz. 37: 8

Romeinen 15: 7: Elkaar liefdevol aanvaarden – puzzel of parel?

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, geliefd door God onze Vader, een in de Heilige Geest,

 Puzzel of parel, dat doet terugdenken aan die gemeenteavond van 15 november 2013, over wat voor gemeente zijn we en willen we zijn, waar staan we als gemeente, waar willen we heen? Met als vertrekpunt en ook als richtlijn wat God van ons vraagt en welke richting Jezus wijst .

Best al weer een tijd geleden maar misschien is er wat blijven haken van die parels en puzzels. Voor wie er niet bij was of het weer wat kwijt is:  parels zijn dingen die goed gaan of die jij zelf goed vindt,  waar je blij mee bent,  puzzels zijn dingen die minder goed gaan of volgens jou beter kunnen;  puzzels geven stof tot na denken en vragen om een vervolg….een puzzel is dus: werk aan de winkel.

Zo werd die avond gevraagd aan te geven wat volgens ons sterke en zwakke punten zijn van onze gemeente, en aan het eind gaf Jannet de Jong van het landelijk Praktijkcentrum een samenvatting van wat uit de verschillende groepen naar voren was gekomen: wat gaat goed en wat kan beter.

Daar rolde als een van de steeds terugkerende punten uit dat van het al of niet aanvaarden van elkaar, wat verrassend genoeg voor de een als parel werd gezien en door anderen als puzzel. Daar moeten jullie dus wat mee, was de conclusie van Jannet, en ze had gelijk, vandaar deze dienst, als start voor voortgaand gesprek en concrete invulling van samen kerk zijn in 2014-15.

Elkaar liefdevol aanvaarden – puzzel of parel?

Parel of puzzel, dan ben je geneigd – ik tenminste wel – om te focussen op dat gepuzzel – ik zeger eerlijk bij dat ik in de groep waarin ik zat dat aanvaarden van elkaar een puzzel genoemd heb. Omdat het nogal eens lastig is elkaar te aanvaarden, en het soms lijkt of we eerder uit elkaar dan naar elkaar toe groeien, en verschillen van denken en voelen af en toe tot irritatie kan leiden.

Het is soms best puzzelen om als kerkenraad zo leiding te geven dat ieder tot zijn of haar recht komt: dat we elkaar met alle verschillen die er zijn de ruimte geven zonder aan de ene of de andere kant mensen kwijt te raken; om een wijze weg te gaan in de samenwerking met de CGK; om mee te denken met wat in Hart voor Heerhugowaard gebeurt zonder de eigen gemeente tekort te doen; om goede keuzes te maken over hoe het verder moet met dit kerkgebouw en met de financiën; en dan ook nog te streven naar evenwichtigheid in de invulling van de kerkdiensten…heel veel puzzels dus…

Maar toch, ik wou daar niet mee beginnen en er zeker niet in blijven steken of over somberen. Want eigenlijk is de vraag waar alles om draait vanmorgen, waar het Paulus ten diepste om gaat in de tekst van vanmorgen, deze vraag: kijk eens om u heen, en denk tegelijk ook aan wie er niet zijn vanmorgen,  en vaak niet zijn -omdat ze al lang ziek zijn, of omdat ze meestal in HartvoorHHW zitten, omdat ze vaak ergens anders kerken, of al bijna of helemaal zijn afgehaakt… neem desnoods watnamen en gezichten in gedachten, en vraag aan jezelf: is hij of zij nou voor mij een parel of eerder een puzzel – ja, en ook, wees eerlijk: hoe zou die ander nou mij zien, als een puzzel of als een parel?

 Ja en dan nog even doordenkend en doorvragend, aan jezelf: hoe dat komt, waarom dat zo is…. Nog een stap verder en wel erg spannend: om eens aan anderen te vragen hoe ze naar u of jou kijken: als naar een parel of als naar een puzzel; hoe je overkomt op die ander, wat vind je van mij?

Ja en als daar eerlijke antwoorden op komen, en vooral als dat schrikken is, wat doe je er dan mee? Blijkt misschien dat er heel wat puzzels aan het licht komen, b.v. omdat ze elkaar nog maar beperkt en oppervlakkig kennen, veel over elkaar praten en dan zomaar over elkaar oordelen, en weinig met elkaar praten, en dat niet over koetjes en kalfjes, of over buitenkant-dingen in de kerk, of op eieren lopend en op je woorden lettend, uit angst dat de ander je om wat je zegt, hard zal vallen. Dat ze je misschien wel niet goed gereformeerd vinden, of juist je als conservatief wegzetten. Zodat er wel veel wordt gepraat maar er geen gesprek is van hart tot hart, met hart voor elkaar.

Maar nou bent ik toch weer druk met die puzzel en met wat lastig blijkt en zo vaak nog mis gaat. Terwijl ik juist eerst gewoon blij wil zijn met al die parels die ik om me heen zie en die ik ken – maar vooral, want wie ben ik, en wat zei Paulus ook al weer: wie mij beoordeelt is de Heer, en zijn beoordeling beslist, en niet wat anderen van je vinden maakt je tot parel of puzzel….

Nou, en waar de bijbel glashelder over is, dat is daarover dat wij allemaal, en ook die broers en zussen van ons die vanmorgen om wat voor reden niet hier zijn, en zoveel anderen die wij niet kennen en hier op aarde nooit zullen kennen en tegenkomen, allemaal parels zijn in Gods hand.

Zoals God eeuwen geleden zei tegen de  Israëlieten, met al hun eigenaardigheden en zonden: “Jij bent zo kostbaar in mijn ogen, zo waardevol, en ik houd zoveel van je, dan ik de mensheid geef in ruil voor jou, ja alle volken om jou te behouden”,  lees maar Jesaja 43: 4 – heel bijzonder. Ja en later blijkt dat God om mensen los te kopen en tot zijn nieuwe volk te maken, zelfs zijn eigen Zoon geeft opgeofferd, lees 1 Petrus 1: 18-19:  “U weet immers dat u niet met zoiets vergankelijks als zilver of goud bent vrijgekocht uit het zinloze leven dat u van uw voorouders had geërfd,  maar met kostbaar bloed, van een lam zonder smet of gebrek, van Christus”.

Dus goed om het vaak aan jezelf te vragen – zoals in dat misschien wel erg simpele maar ware liedje – “weet je dat de Vader je kent, weet je dat je van waarde bent, weet je dat je een parel bent? een parel in Gods hand.” –  en als je dat mag weten en geloven, denk dan ook zo over die ander naast je of voor je of niet hier vanmorgen;  kijk zo ook naar hem of haar, ook en juist als hij of zij een puzzel is in jouw ogen, of een onaangepast zwerfsteentje, of zelfs een struikelblok.

Probeer te kijken naar die ander zoals God je Vader naar jou kijkt, kijk met de ogen van Jezus. Ja en realiseer je ook dat om elke parel een oester zit, en dat pas als die oester opengaat de parel zichtbaar wordt – durf open te zijn naar elkaar, en gun elkaar de tijd en geef elkaar de ruimte zodat die openheid er komt – en dan blijkt vaak achter de ruwe bolster een blanke pit schuil te gaan, komt uit die oester een parel te voorschijn, is die ander anders dan ik dacht…En dan gaan als die unieke parels, allemaal verschillend, samen een prachtig sieraad vormen.

 Precies dat waar Paulus mee inzet en op uitkomt: zoals Christus ons heeft aanvaard en ook en vooral: omdat Christus ons- mij – maar ook hem en ook haar – aanvaard heeft – aanvaard zo ook elkaar. Wat dus veel meer is dan elkaar hooguit dulden, of: je erbij neerleggen dat hij of zij er ook bij hoort.

Het woord dat Paulus gebruikt is letterlijk zoiets als: elkaar een plek geven, iemand gastvrij opnemen. Ik las: “Dat is meer dan: ik respecteer je standpunt. Het is ook:  ik aanvaard jou als broer of zuster, ik neem je op in mijn kring, jij gelooft anders, maar je bent mij er geen spat minder om”.   einde citaat Dus niet met het gevoel dat hij of zij er net bij mag horen, nog net niet weggekeken wordt, nee, het is je echt welkom weten,serieus genomen zoals je bent, er mogen zijn zoals jij bent en denkt en doet,de ruimte krijgen om jezelf te zijn en te worden gewaardeerd met jouw gaven en mogelijkheden en ook gesteund bij wat jij moeilijk vindt, met alle liefde en geduld en respect als ook een mooie parel. Of in dat door Paulus gebruikte beeld: als onmisbaar lichaamsdeel dat meedoet op jouw plekje, want iedereen is nodig en niemand is overbodig, want lichaam ben je samen en geloven is samen.

Het trof mij bij het lezen in deze brief dat Paulus’  inzet al meteen is dat wederzijdse, dat samen. Als de apostel schrijft dat hij graag de christenen in Rome persoonlijk wil ontmoeten, om ook hen in hun geloof te versterken en hen te bemoedigen, lijkt het wel of hij al schrijvende zichzelf corrigeert “Ik verlang ernaar u te ontmoeten en u te laten delen in een geestelijke gave, om u te sterken, of liever, om door elkaar bemoedigd te worden: ik door uw geloof en u door het mijne”. Leerzaam voor elke christen: niet ik weet het beter dan jij, niet ik zal het jou wel eens vertellen, maar laten we elkaar bemoedigen en sterker maken door van elkaar te leren en elkaar te dienen.

Hoofdstuk 15 begint ook zo: niet je eigen belang dienen maar je richten op het belang van de ander. En eerder al, in hoofdstuk 12, ging het uitgebreid over elkaar dienen met de gaven die God uitdeelt, en over de ander belangrijker vinden dan jezelf, en dus ook de mening en de gevoelens van die ander serieus nemen, er rekening mee houden, en als het moet zelf een stapje terug willen doen, inleveren.

In het vorige hoofdstuk werd dat concreet gemaakt voor problemen die toen speelden als wat mag je wel of niet eten en drinken, en kun je als jij denkt dat iets wel kan, het ook laten voor de ander die daardoor in zijn geloof wordt belemmerd, en kun je andersom accepteren wie anders kiest dan jij. Zoals in 14: 3: “Wie alles eet mag niet neerzien op iemand die dat niet doet, en wie niet alles eet mag geen oordeel vellen over iemand die dat wel doet, want God heeft hem aanvaard“….en even verder: “Wie bent u dat u een oordeel velt over uw broeder of zuster? Wie bent u dat u neerziet op uw broeder of zuster”  (14: 10). Maar: “ieder van ons zal zich tegenover God moeten verantwoorden”. Elkaar beoordelen of veroordelen staat haaks op elkaar aanvaarden, en schaadt Gods ene gezin, trekt sporen van vernieling door dat ene lichaam, en remt de groei naar God en elkaar toe af. Ja en als hier staat dat elkaar aanvaarden is tot eer van God, is elkaar links laten liggen of – erger -elkaar verketteren of afschrijven, onteren van God – je doet afbreuk aan wat God bezig is te doen door zijn Geest – ja en je vergeet helemaal wat Christus over had om jou en al die anderen los te kopen en tot zijn ene gemeente te maken – je bent niet zuinig op wie in Gods ogen kostbaar zijn.

 Nee, elkaar aanvaarden en elkaar ruimte geven, betekent niet dat ieder doet wat goed is in zijn of haar eigen ogen, dat iedereen het zelf maar moet uitzoeken, dat doe je ook niet als het goed is in een gezin of een familie, daar zorg je voor elkaar en pas je op elkaar en waak je over elkaar. In 12: 16 waarschuwt Paulus tegen hoogmoed en afgaan op eigen inzicht, tegen eigenwijs zijn. Dus is elkaar liefdevol aanvaarden juist ook het gesprek en de nodige feedback en opbouwende kritiek, maar dan wederzijds en van hart tot hart, open voor wat de ander te melden heeft en misschien op jou aan te merken heeft, en dat niet om af te breken of af te branden maar om op te bouwen en samen door te groeien – en dat niet voor eigen eer maar tot eer van God………..

Wie zegt: wat lastig, ik zie meer puzzels dan parels, heeft gelijk – maar bedenk dan twee dingen:

1. Er staat: zoals Christus ons aanvaard heeft – en wat heeft dat Christus veel, alles, gekost…..

2. Vlak voor ons tekstvers staat een gebed van Paulus: “moge God u de eensgezindheid geven”. Het zal nooit wat worden met elkaar als we niet voor elkaar – en onszelf- en de gemeente – bidden. En vertrouwen op wat Paulus eraan toevoegt: overvloedige hoop door de kracht van de H. Geest.

Tot slot: de vraag was of liefdevol aanvaarden van elkaar een puzzel is – of blijft – of een parel is -of wordt – we begonnen ermee dat beslissend is hoe we kijken naar de ander: puzzel, of parel.

Laat ik eindigen met iets van uitzicht: ook dat beeld van een puzzel kun je positief duiden – heel veel verschillende puzzelstukjes – elk op de eigen plek – kunnen samen een prachtig geheel vormen. En dat tot eer van God die met ons allemaal zijn doel heeft en ons aan elkaar geeft om elkaar te helpen bij het heenwerken naar dat doel – en dan kan – en zal- geen puzzelstukje – en geen parel – gemist worden.

                                                                    amen                   

liturgie morgendienst

votum en groet

zingen:       Ps. 106: 1, 21,22

wet van God

zingen:       Gz. 32 (1,2,3)   – schoollied

gebed

Schriftlezing:  Rom. 12: 3-16 en 15: 1-7

zingen:      Opwekking 715

verkondiging:   Rom. 15: 7

zingen:      Lied 95 (1,2,3)

gebed

collecte

slotzang:   Gz. 164 GK

zegen

amen:        Opwekking 602