Psalm 116a: Heb ik God lief?

 

 

Gemeente van Christus, broeders en zusters,jongens en meisjes,

Houd je nog van me? Dat wordt elke dag heel wat keren ge­vraag­d, in allerlei relaties. Vaak omdat je graag nog eens horen wil: natuurlijk houd ik veel van je. Maar er kan soms ook zomaar een spoor van twijfel in doorklinken: je zegt dat nou wel, maar is het ook zo?

Dat kan te maken hebben met hoe de ander zich gedraagt: als je van me houdt,waarom doe je dan zo? waarom merk ik er dan zo weinig van? meen je het wel?

Kinderen kunnen het een beetje bang vragen als vader of moeder erg boos zijn geweest -en je het er naar hebt gemaakt! – maar u houdt toch nog wel van me?Een man kan aan zijn vrouw twijfelen, of een vrouw aan haar man: houd je echt nog van me?   Het kan zomaar gebeuren, las ik ergens, dat een relatie tussen mensen voorspelbaar wordt. Een platgetreden paadje. Een kwestie van sleur. Alles gaat zo zijn gangetje, maar het vuur is er uit. Er is niets verrassends meer. Je hebt elkaar niet zoveel meer te zeggen.

Ik zeg niets nieuws als ik dat doortrek naar ons geestelijk leven en ons kerkelijk leven. Ook daar kan zo maar gewenning en sleur insluipen. Denk aan ons bijbellezen en ons bidden. Aan hoe we de kerkdien­sten ervaren. Aan ons zingen. Aan je werk als ouderling of diaken, dominee.

In de bijbel komen we soms het verwijt tegen dat ‘de eerste liefde’ verlaten is.  Dat wat eerst oplaaide als een vuur op een laag pitje is gekomen. Paulus waarschuwt ons: doof de Geest – het vuur van de Geest –  niet uit.  Dat kan zomaar gebeuren

Vanavond vraagt de HEER u en jou en mij : houd je nog van Mij?

Het is goed de vraag van tijd tot tijd aan jezelf en aan elkaar te stellen: heb ik, heb jij God echt lief?

Op die vraag kunnen we pas goed een antwoord geven als we zicht hebben gekregen op wat dat inhoudt en waar dat dan uit zal blijken, dat we de HEER liefhebben.  Daarover gaat het vanavond, aan de hand van die bekende en graag gezongen psalm 116: God heb ik lief, want die getrouwe Heer..­.Een van de eerste psalmen die je als kind op school leert. Is het ook een psalm die met ons meegaat het leven door, die typerend is voor hoe we leven:

God heb ik lief…boven al­les…en dus heb ik ook mijn naaste lief…? Is dat de grond­toon van uw en jouw en mijn leven?  En is dat te merken, vandaag en ook morgen…

Heb ik God lief?   Dat blijkt uit:

1. hoe ik met Hem omga;

2. wat ik van Hem verwacht;

3. of ik voor Hem leef;

4. dat ik samen met anderen Hem loof.

 

1. Heb ik God lief? De eerste vraag: hoe ga ik met God om?

   Eigenlijk moet je zo’n psalm niet even vluchtig doorlezen. Wil je zo’n lied je eigen maken en de betekenis en vooral de troost eruit halen voor je eigen leven, dan moet je als het ware in de huid van de dichter kruipen, met hem meedenken, en vooral ook met hem meezingen, en dat samen bewust doen.

Steeds meer proef je dan de geweldige spanning en vooral de verwondering en de blijheid er doorheen trillen. God heb ik lief…ja wat een wonder!…je zult ook maar zo’n God hebben! Een relatie met deze God was voor de dichter veel, zelfs alles waard.

Hoe is dat met u/jou/mij?

God heb ik lief….maar dat staat er strikt genomen niet: ik heb de HEER lief. En u weet: dat is de naam van God die ervan spreekt dat Hij met mensen die dat totaal niet verdiend heb­ben, van zijn kant een relatie legt, en daar ook voor staat. HEER- op z’n hebreeuws Jahwe – dat is God die trouw is. Die niet opgeeft wat Hij heeft met ons. Die ons nooit laat vallen.

Nou, dat had die dichter aan den lijve ondervonden. Door heel dit lied heen horen we zijn ‘want’ en zijn ‘daaroms’. Zoiets als: niet ik heb eerst God, maar God heeft eerst mij liefge­had, en dat laten merken ook. Als de God die oog en oor voor mensen heeft, en vooral hart voor me heeft. Die te hulp komt.

Waarmee maar gezegd wil zijn dat de grote liefde eerst van Gods kant is gekomen. Als ik het heel kort zeg, is het hier: ik heb de HEER lief, want Hij heeft me het leven gered. Wie zou hem of haar niet dankbaar zijn aan wie je je leven te danken hebt? Omdat die je uit het water heeft gehaald of gered vanaf een zinkend schip of uit een brandend huis? Laat staan dat die ander dat heeft gedaan met gevaar voor eigen leven. Er zelfs eigen leven bij ingeschoten heeft? Zoveel ben ik hem waard. Nou, zoveel is het leven van zijn kinderen Vader waard!

De psalm is vol van die liefde van de Vader voor wie zich zijn kinderen mogen weten. Een liefde die zichtbaar wordt in liefdevolle aandacht, in daadwerkelijke hulp, in bevrijding. Daarin is God tot het uiterste gegaan toen Hij zijn Zoon in deze onveilige en vaak zo kapotte wereld stuurde, en toen Jezus nog veel dieper eronder door ging dan ooit een mens er onderdoor moet gaan. Zo diep dat zijn Vader naar hem niet meer luisterde, en Hij echt ervaren moest de banden van de dood en de angsten van de hel, die Hem alle troost deden missen. En Hij het uitschreeuwde: mijn God, mijn God! Waarom? Waarom laat U mij in de steek? Luistert U niet meer? Zit uw hart op slot?

Geweldig, die  God wil nou ook onze Vader zijn. Om Jezus’ wil steekt Hij zijn handen naar ons uit en zegt Hij tegen ons: zoveel houd ik nou van jou, dat Ik dat allemaal ook voor jou overhad. En omdat je me zoveel waard ben, wil Ik naar je luisteren en voor je zorgen en je redden..De Here zegt: Ik ben toch je Vader; jij bent toch mijn kind?

Maar hoe weten we dat zo zeker? We ervaren dat vaak helemaal niet zo sterk. Als mensen vandaag zeggen dat ze in hun dage­lijkse leven God niet ervaren, en het voor hen zelfs de vraag is of er wel een God bestaat, ligt dat altijd zo ver van ons af? Hoe kun je nou van God houden als je Vader, als God zo ver weg van je is?

Ja maar, ligt dat niet aan onszelf? Aan ons die zelf van huis zijn weggelopen zoals die verloren  zoon uit dat verhaal? Is niet vooral het probleem dat wij ons afstandelijk opstellen en God bij ons weg houden?  Dat we het vooral eerst zelf willen oplossen voordat we God en mensen te hulp roepen?

We kunnen van de dichter van deze psalm leren dat we niet op een afstand moeten blijven toekijken of God wat doet en hoe hij het doet, maar dat we naar de HEER toe moeten gaan, en Hem te hulp roepen. De liefde die om te beginnen van die ene kant gekomen is – van Gods kant – wil beantwoord worden, en gevoed. We moeten er ook de tijd voor nemen: leren luisteren, ons laten aanspreken en aansporen, en daar ook elkaar bij helpen. Net zoals in een huwelijk kan ook hier de liefde niet van één kant komen. En moet liefde ook gevoed en beleefd worden. De HEER wil ons er bij helpen, door zijn Geest. Laten wij ons helpen? En willen we ook elkaar er bij helpen, jong en oud? Willen we echt groeien?

2. Heb ik God lief? Vervolgens: wat verwacht ik van de HEER?

Scherper nog: verwacht ik eigenlijk nog wel wat van God? Of heb ik zo het gevoel dat geloven in God toch niks helpt en me niks oplevert? En probeer ik mezelf er zo goed mogelijk door­heen te slaan? Of heb ik en zoek ik allerlei andere ijzers in het vuur?

Psalm 116 is een lied vanuit de diepte. Wat er precies met de dichter aan de hand geweest is, blijft wat in het vage. Er is wel gezegd: met opzet, en gelukkig maar. Zo kan deze psalm troost geven aan mensen in alle tijden en onder allerlei heel verschillende omstandigheden. Dan hebben wij er ook nog wat aan!

Wat wel overduidelijk is, dat is dat deze dichter heel veel van de Here verwacht. Alles eigenlijk. Redding uit de nood. Leven uit de dood. Diep in de put schreeuwde hij in doodsnood tot de Here. Angstig en benauwd riep hij de HEER te hulp: ach HEER, red mijn leven. Van mensen had hij niks te verwachten. Hoe vaak wordt je niet in je medemensen teleurgesteld. Maar de HEER stelt je nooit teleur. Zoals die dichter ervaren had. En iedereen die gelovig naar de Here vlucht, mag ervaren: de HEER waakt over wie zichzelf niet redden kan en geen helper heeft.

In de psalm ontmoeten we een God van wie je veel verwachten mag. Een God met hart voor wie er beroerd en hopeloos aan toe zijn. Een God die oren heeft naar het geroep en het gebed van zijn kinderen ver van huis of diep in de put. Een God die oog heeft voor waar het bij ons aan schort of waar wij mee zitten. Een God die er ook wat aan wil doen. Medelijdend niet alleen, maar machtig om te bevrijden, en weer op de been te hel­pen. Die kan redden uit de nood en zelfs van de dood. En die dat zo vaak heeft gedaan en ook steeds weer wil doen. Ook voor u/jou!

 

Misschien twijfelt u daar nou juist aan. Is jouw ervaring zo anders. Zijn de klachten u uit het hart gegrepen: waarom doet God er nou niks aan? HEER, waarom slaapt U? Gaat het bij u zo als bij de dichter van die andere psalm (77): roepend om bij God gehoor te vinden, roep en smeek ik onverpoosd, maar mijn ziel blijft ongetroost..? Ik wil daar niks van af doen. Zelfs de psalmen, de bijbel zelf, geven stem aan die gevoelens. U mag het uitschreeuwen: Here, waar bent U nou? Here, laat toch wat van U horen en van U merken! HEER,u vergeet mij toch niet?

Zo roepen, bidden, worstelen, het is er een uiting van dat u nog veel verwacht van de HEER. Anders roep je zo niet. Het kan zijn dat de Here  geduld vraagt. Niet meteen aan onze wensen tege­moet komt. Het heel anders doet dan wij in onze gedachten hadden. Een wending geeft aan je leven die je pas veel later gaat begrijpen. Ons hard aanpakt, juist om ons weer op zijn spoor te krijgen. Me teleren dat ik zelf geen stap kan zet­ten. Je met beide benen op de grond van het geloof te zetten.

Wat verwacht ik van God? Wat mag ik van Jezus verwachten?Nou, in elk geval liefdevolle aandacht, zorg, betrokkenheid. Als je echt van God houdt, dan krijg je daar ook steeds meer oog voor en oren naar. Dan voel je die liefde van de Here overal om je heen. Dan ga je in de kleine en grote dingen van je leven zijn zorg en zijn leiding ondervinden. Dan groei je steeds meer naar Hem toe, ook en juist als het erom gaan spannen en alles zoveel tegenzit en je bij de handen afbreekt. Je kunt nog maar één kant op: Heer, waar nou heen? naar U alleen! U zult me niet – nooit – verstoten. U bent m’n Vader!

Heb ik God lief? Vertrouw ik Vader m’n leven toe, helemaal? Of durf ik die stap niet aan: me overgeven aan zijn genade? Daar valt de beslissing. Die doorwerkt in wat ik ben en doe.

3. Heb ik God lief? Als derde: leef ik echt met en voor God?

Heb ik God lief? Het hangt er van af of ik echt ervoor kiesm’n leven aan de Here te wijden. Of Hij me zo alles is, dat ik niet meer zonder Hem kan. Of ik –  staat in het avondmaals­formulier – uit dankbaarheid met heel mijn leven God de Here wil dienen en voor Hem wil leven, oprecht en van harte.

Psalm 116 is een psalm waar de dankbaarheid van af straalt. De dichter kan zijn blijdschap en dankbaarheid niet op voor zoveel dat de Here voor hem heeft gedaan: z’n leven gered! Hoor maar: hoe zal ik de Here teruggeven voor al het goede aan mij besteed? Liefde blijft niet in woorden steken. Liefde wil handen en voeten krijgen in wat je zegt en hoe je doet. Zo is het toch ook in een huwelijk, als je vrienden bent, of in het omgaan met elkaar als ouders en kinderen. Je kunt honderd keer zeggen: ik hou zoveel van je – maar als je er niks van laat merken….dan kan die ander terecht zeggen: laat dan dan maar eens zien. Woorden alleen zijn zomaar goedkoop. Zeggen niks..

De Israëliet maakte concreet dat hij van God hield door naar de tempel te gaan en de Here offers te brengen. Door feest te vieren onder de ogen van de Here die in de tempel wilde wonen.

Deze psalm heeft het over geloften en lofoffers. De dichter bedankte openlijk de Here – iedereen moest het horen en mocht samen met hem de Here bedanken en de Here lof en eer geven.

Ja maar, dat moest dan wel doorwerken in heel je leven. De Here zei ook vaak genoeg dat gehoorzaamheid voor Hem meer waard was dan een hele massa offers. En de Here Jezus heeft het meer dan eens gezegd: God liefhebben is zijn geboden doen.

Als je van iemand houdt, zul je alles doen om het hem of haar naar de zin te maken. Je houdt als je van elkaar houdt, reke­ning met elkaar. Hoe langer je met elkaar omgaat, hoe beter je weet wat de ander fijn vindt en waar die ander een hekel aan heeft. En dan ga je niet meer dwars door alles heen je eigen gang en doe je niet altijd je eigen zin, maar je hebt er plezier je de ander een plezier te doen. Je leeft niet alleen maar voor jezelf en op jezelf,maar je hebt alles over voor hem of haar van wie je zoveel houdt. Je groeit naar elkaar toe.

Dat proeven we ook in psalm 116. De dichter noemt zich: uw knecht.Gods dienstwillige dienaar. Ook: de zoon van uw dienst­maagd. Het zat blijkbaar in de familie: God de eerste plaats. Dat had de man van thuis uit meegekregen. Van moeder geleerd. De Here had zijn leven gered – nou was de Here zijn lust en zijn leven. Buiten de Here om heb je toch ook geen leven?

Heb ik God lief? Het ja of nee tekent zich af in waar ons hart naar uitgaat en hoe ons leven eruit ziet. Vanmiddag komt dat nog wat uitvoeriger aan de orde als we voor de keus komen te staan of we God liefhebben of eigenlijk toch meer de wereld zonder God. Kiezen moeten we, want je kunt geen twee heren dienen en niet van twee walletjes heten: een beetje van God houden maar ook een beetje of een beetje veel van dat waar God niet in past of een afkeer van heeft. Het is de Een of het ander. Dat kan best veel pijn doen. Offers vragen.  Jezus heeft het als het over geloven gaat en dienen van Hem over strijden, jezelf verloo­che­nen, een kruis achter Hem aan dragen. En dat artikel zet tegenover elkaar: dat God bepaalde dingen die ik graag doe niet leuk vindt, terwijl voor een mens het leven pas echt leuk is als God er niet in voorkomt”. Zo misvormd zijn we door de zonde.

Kijk,en dat gaat veranderen als je echt van God gaat hou­den. Dan wordt Hij nummer één in m’n leven. En dus is niet beslis­send wat gewoon in mijzelf opkomt en doe en laat ik ook niet van alles en nog wat om er maar bij te horen – nee, want ik hoor er al bij. Bij God namelijk, en bij wie van God zijn. En dat is me zoveel waard dat ik dat niet op het spel wil zetten.Dat je God niet meer kwijt wilt. Dat je voor Hem wilt leven.

Heb ik God zo lief? Heb je dat voor Hem over? Heel je leven? Wilt u er alles aan doen om bij God in de buurt te blijven? We komen er steeds weer achter: als het van mezelf moet komen, dan wordt het niks. Komt er niks van terecht. Maar we bidden erom: neem mijn leven, laat het Heer, toegewijd zijn aan uw eer; neem mijn handen, maak ze sterk, trouw en vaardig tot uw werk; en ook: neem mijn stem, opdat mijn lied – U hulde biedt.

4. Heb ik God lief-kort en tot slot: loof ik-samen met ande­ren -Hem?

Geloven doe je niet alleen maar samen. God liefhebben uit zich er ook in                                                                                                                                                                                    dat we samen zingen, bidden, en elkaar helpen God te loven.

Liefde leert loven. Hier al. En straks zonder wanklank.

amen

 

 

liturgie avonddienst CGK-GKV 

 

welkom

zingen:        Gz. 426: 1,5 LB

we worden stil voor God

votum en groet

zingen:        Ps. 116: 1,3,7,10  GK

gebed

Schriftlezing: Psalm 116

zingen:        Ps. 18: 1

tekst:  Psalm 116: 1a

zingen:        Gz. 473: 1,2,3,5,10

gebed

collecte

geloofsbelijdenis

zingen:        Opwekking 366 (1,2,3)

zegen

amen:          Gz. 456: 3 

 

Zondag 52 Heid. Cat.: Vader, breng ons veilig thuis, in uw rijk!

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Reizen brengt de nodige gevaren met zich mee.

Kortgeleden nog weer dat vreselijke ongeluk in Zeeland, in dichte mist: twee doden, veel gewonden. Die ramp met MH 17 is niet zomaar weg uit ons geheugen: bijna driehonderd doden in één klap.   Misschien hebt u zelf meegemaakt dat het net goed afliep – of u hebt iemand verloren in het verkeer. Het spreekt niet vanzelf dat je ’s morgens gezond de deur uit gaat en ’s avonds gezond erin komt.

Er lijkt een nieuwe dreiging te zijn die angst zaait, b.v. onder treinreizigers: angst voor aanslagen van extreme moslims nu Nederland gaat meedoen tegen IS in Irak en Syrië: wat hangt ons boven het hoofd en zodra je zo iemand ziet op een station met een lang gewaad en een baard: wat wil hij? Met als gevolg dat je met wantrouwen gaat reageren op iedereen die er anders uit ziet, en de angst een samenleving in de greep krijgt want wie kan je nog vertrouwen, en waar ben je nog veilig?

Toch hoeven we daarvan niet in paniek te raken. Niet verlamd van angst in de stoel te blijven en geen stap te verzetten uit angst dat je wat ergs zou kunnen overkomen. Als je gelooft in de Heer en vertrouwt op zijn bescherming, mag je het David in de psalm nazeggen: mijn hart is gerust, o God.

We mogen weten van Gods engelen die ons op handen dragen, als het moet door de dood heen. We bidden om die bescherming voor we de deur uitgaan, en danken God als we veilig thuis komen.

Houd dat voorbeeld nog even vast, van dat reizen, van de ene plaats naar de andere, met gevaar van onderweg iets krijgen en zelfs nooit aankomen op de plaats van bestemming. Eigenlijk is dat een treffend beeld voor het hele leven, voor de reis naar de eeuwige rust waar we voorgoed thuis zullen zijn: het rijk van God dat uit de hemel op aarde komen zal, de vrede die voorgoed hier wonen zal.

Je kan zeggen dat die reis pas echt gevaarlijk is en alllerlei risico’s met zich meebrengt. Er zijn maar niet alleen allerlei gevaarlijke situaties onderweg, maar er zijn ook mensen die andere mensen iets aandoen, en er zijn kwade machten aan het werk die verstorend en bedreigend zijn, er op uit om de vrede te verstoren en wat goed is ongedaan te maken.  De bijbel personifieert dat kwaad en waarschuwt ons voor  ‘de Boze’, Gods tegenstander. Over wie Paulus schrijft dat hij het kwaad zelf is,  tegenbeeld en tegenstander van God die de Goede is, God die liefde is, en vrede wil.

Vandaar dat het niet zo’n tegenstelling is als het lijkt, tussen de vertaling van de zesde bede in NBG-51: ‘verlos ons van de boze’, en in NBV: uit de greep van het kwaad – want het kwaad is een macht die niet te onderschatten is, ongrijpbaar, taai, meedogenloos. Een  vijand die ons te sterk is en te slim.  Alleen kunnen we niet tegen hem op. Laten we ons zomaar inpakken. Gaan we voor we het in de gaten hebben onderuit.

Daarom roepen we om hulp:

   Vader, breng ons veilig thuis, in uw rijk!   want:

1.  er staat veel op het spel;

2.  anders halen we het niet;

3.  dan komt het zeker goed.

 

1. We bidden of Vader ons veilig thuis wil brengen, in zijn rijk, want er staat veel op het spel.

 Wat dan eigenlijk? Waarom is die levensreis zo riskant en is zo belangrijk dat je veilig reist? Ik hoop dat je probeert verder te denken dan aan hoe het met jezelf gaat: als ik straks maar in de hemel kom, met wie me lief zijn, als wij maar een plek op de nieuwe aarde krijgen.  Als daar alles om draait voor ons, zijn we toch weer verkeerd bezig. Kortzichtig. Egoistisch. Op de mens gericht.

Als we nadenken over dat gebed dat de Here Jezus ons heeft geleerd, moeten we altijd weer bij het begin beginnen. Weet u het nog? Hoe het begint? Zo: onze Vader in de hemel, geef dat heel ons leven en ook dat van de andere mensen gericht is op uw eer; wilt U ervoor zorgen dat uw rijk gauw komt en dat wij nu al ons als gehoorzame onderdanen van de grote Koning gedra­gen; en geef daarom dat wij en alle mensen doen wat U wilt…zodat nu al die nieuwe wereld begint doordat we het goede zoeken voor elkaar en voor alle mensen, zodat er recht is en we gaan voor vrede.

Kijk, en dat allemaal staat op het spel onderweg! Er is een gemene vijand die nou juist niet wil dat mensen God de belangrijkste plaats geven in hun leven en dat het goed leven is samen op aarde. Hij wil maar één ding, en dat is voorkomen dat God straks het voor het zeg­gen heeft in deze wereld en dat zijn rol voorgoed uitgespeeld is. Hij blijft proberen mensen te verleiden God de rug toe te keren en hun eigen zin te doen, en zo hem de duivel te dienen. Als dat lukt en God een koning is zonder onderdanen en zonder land, dan heeft hij de slag gewonnen en is de wereld voor hem.  Dan wint het kwade van het goede. Dan blijft er onrust en onvrede, haat, oorlog, en blijft de dood sterk.  En je ziet wat er van komt als mensen gedreven door eigen belangen of idealen de ander niet zien staan of alleen maar zien als tegenstander die uit de weg moet, en als het moet over lijken gaan.

Kijk , dat stond lang geleden ook al op het spel toen het kleine Israël keer op keer werd bedreigd in zijn bestaan en toen een koning als David de ene na de andere vijand moest bevechten die zijn land en zijn volk aanviel. De psalm die we gelezen hebben, staat tegen die achtergrond. Het is eigenlijk een heel merkwaardige psalm. Niet origineel, zou je geneigd zijn te denken. Stukken uit twee andere psalmen zijn tot een nieuw lied aan elkaar geplakt. U kunt dat met één oogopslag in uw bijbeltje zien. Vers 2-6 is bijna letterlijk psalm 57: 8-12 en de verzen 7 tot 14 zijn herhaling van psalm 60: 7-14.

Die twee andere psalmen komen alle twee uit een periode waarin het moeilijk was voor David en voor Israël. Lees maar even met me mee eerst de inzet van psalm 57: van David…toen hij voor Saul in de spelonk vluchtte. Dat wordt verteld in 1 Sam.24. Saul zat David achterna, en David kroop weg tussen de rotsen en even later kwam Saul ook in die spelonk maar David spaarde zijn leven. Tegen de duivelse verzoeking in het recht in eigen hand te nemen, bleef David geduldig gehoorzaam op de smalle weg van God naar de troon: in de schaduw van uw vleugels zal ik schuilen, totdat het onheil voorbij is. En David kwam niet bedrogen uit: ze groeven een kuil voor mij, maar vielen er zelf in, mijn hart is gerust, o God. Jaren later was het weer raak, nu van een heel andere kant. Ps. 60 begint ermee: David die tegen de Arameeërs moest vechten, en toen geconfronteerd werd met een tweede front: Edom viel in het zuiden binnen…Een benarde situatie: het land beeft en scheurt, het rijk wan­kelt. God stelt op de proef. “HEER, help ons, bescherm ons, vecht voor ons!”.

Wat op het spel stond was maar niet een landje en een volkje en zeker niet de troon van ene David. In werkelijkheid was het niet een strijd tegen een Saul, of tegen volken als Aram en Moab, Edom of de Filistijnen. Daarachter woedde de eeuwenoude strijd tussen God en wie van God zijn aan de ene kant, en aan de andere kant de duivel met zijn handlangers. David mocht geen koning worden, en toen hij het toch geworden was, moest dat rijk van David eraan. Want Davids grote Zoon mocht niet op de aarde komen en dat rijk van God mocht er nooit komen. ­Nou, en die strijd wordt er alleen maar feller op als Jezus als de grote Zoon van David toch op de troon is gekomen en vanuit de hemel bezig is om dat rijk van God voorgoed te laten komen op aarde. Als Hij bezig is onderdanen voor dat rijk bij elkaar te brengen, en ook u en jou en mij wil meenemen op weg daarheen. De bijbel waarschuwt ons: de duivel gaat rond als een brullen­de leeuw, zoekend wie hij kan verslinden. En het gevaarlijke is dat hij vaak onzichtbaar opereert, zich anders en mooier  voordoet, gebruik maakt van aardige vriendelijke mensen, en heel aannemelijke en aantrekkelijke ideeën, en ook misbruik maakt van situaties waarin we het moeilijk hebben en waar we geen raad mee weten. Terwijl we dan ook nog zelf van huis uit mensen zijn die vatbaar zijn voor de verleidelijke methoden van satan: ons eigen vlees, ons eigen boze hart, valt ons aan van binnen uit. Levensgevaarlijk! Onderschat de gevaren maar niet. En er staat wat op het spel! Niets minder dan uw leven, je toekomst als kind van God, en de eer van God in m’n leven. Wie zou niet hulp zoeken? Het Hogerop zoeken? Vader, help me!

 

 2. Bidden of Vader ons veilig thuis wil brengen, in zijn rijk dat op weg is te komen, is nodiger dan wat dan ook. Want als we dat niet doen, als God niet helpen zou, halen we het niet.

  David had het aan den lijve ondervonden – toen Saul hem achterna zat, en ook later toen hij als koningen steeds weer vijanden op zijn rijk af zag komen – dat hij aangewezen was op de hulp van zijn God. Ook hij en Israël waren zo zwak in zichzelf dat ze geen ogenblik tegen de overmachtige vijanden konden standhouden. Deze psalm is een beroep op de hemelse Opperbevelheb­ber: geeft U ons de overwinning. Here, sta ons bij en trek met onze legers uit, anders zullen we onherroepelijk verliezen. Zo bidden denk ik onze geloofsgenoten die bedreigd worden, in Irak, Syrië, Nigeria, ook tot God.

Die beroemde koning David die toch echt wel wat in zijn mars had als het om vechten ging, en die kon beschikken over een ervaren vechtgeneraal en over goed gemotiveerde en door de wol geverfde soldaten, gaat niet prat op zijn eigen successen en vertrouwt niet op zijn sterke leger maar David weet zich klein en helemaal van zijn God afhankelijk: wie zal mij met m’n leger brengen tot in het hol van de leeuw, in die ontoegankelijke vestingsteden die ze in Edom gebouwd hebben? Zoals het vandaag aan de dag president Obama en andere leiders in het Westen en het Midden-Oosten bezig houdt: hoe kunnen we IS zo raken dat hun opmars gestuit wordt en dat vreselijke kwaad gestopt wordt – en hoe kunnen we voorkomen dat het kwaad van terrorisme overslaat naar onze landen?

 Ja, maar als je met de wijsheid van de bijbel erover doordenkt, neem ter harte wat Paulus schreef: “Onze strijd is niet gericht tegen mensen maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen“, dat staat in Efeziërs 6.

Daarom is die strijd achter de schermen, en is een ideologie die veel aanhang heeft, of wat in de hoofden en harten van mensen omgaat, niet met bombardementen en arrestaties te winnen. Er is meer nodig dan hard aanpakken: je verdiepen in wat de ander beweegt, het gesprek aangaan.

En moeten wij ook niet denken dat als we maar veilig binnen onze eigen comfortzone blijven en daar uit weghouden wat ons geloof kan bedreigen, en als we maar onze kinderen, jullie jongeren, ertoe brengen om niet buiten de geijkte paadjes te gaan, dat we dan het wel redden met elkaar – want de gevaren zitten allereerst in onze eigen hoofden en harten – ons eigen vlees, zegt zondag 52.

Veel dichterbij dus dan de bedreiging van de kant van de Islam of van een terreuraanslag – en ook veel ongrijpbaarder, en geraffineerder – laten we maar vaak bidden: bekeer ons/mijn felle hart. En laten we ons laten vullen met Gods Geest, en ons laten leiden door de liefde van Christus.

Nou, David wist waar hij het zoeken moest. Bij Wie: bent U dat niet, o God, zult U niet met onze legers erop uit trekken? Zoals U zoals vaak gedaan hebt? En dan komt het echt goed. Even, ja even leek het verkeerd te gaan. Dreigde de ne­derlaag: alsof de HEER ze had verstoten en ze in de steek liet. Maar als je de HEER goed kent en het echt van Hem verwacht, dan zul je merken dat je met Hem niet bedrogen uit komt: als God vóór je is – en dat is Hij, voor iedereen die in Jezus als Redder en Heer gelooft en volgzaam achter Hem aan blijft gaat  – nou dan kan op den duur niets je van Hem en uit zijn rijk wegtrekken, dan kan niets je afpakken wat je krijgt van Hem: zijn liefde en zijn bescherming.

 

O, vanzelf gaat dat niet. David moest wel vechten, met zijn soldaten onder leidingvan Joab. Wij hebben te vechten, lees bij Paulus, tegen die onzichtbare verraderlijke tegenkrachten achter de schermen van ons leven en zelfs in ons eigen hart. En het gaat er hard aan toe. Een strijd op leven en dood, met de nodige tegenslagen en nederlagen. Vandaar dat gebed, niet om ons van het front weg te halen, veilig in een bunker, met een boekje in een veilig stil hoekje, maar juist een gebed om vechtlust en stootkracht: “wil ons toch staande houden en sterken met uw Geest-kracht, zodat we in de geestelijke strijd niet het onderspit delven maar altijd krachtig tegenstand bie­den, totdat wij uiteindelijk de overwinning behalen”. Wij, niet in eigen kracht, maar door Gods kracht in ons en dwars door onze zwakheden en gebreken in. Wij – instrumenten van God op weg naar zijn rijk, net als vroeger David en Joab en zoveel meer. Zoals David bad in die psalm: “opdat uw geliefden ten strijde toegerust zijn”. Klaar voor de strijd, voorzien van de nodige wapens: een zwaard, een harnas, een helm,  pijlen. U weet dat Paulus later dat beeld toepast op de gelovige in zijn strijd tegen de duivel en alles wat zijn geloof kan ondermij­nen. God reikt de wapens aan: zijn woorden die ijzersterk zijn en vlijmscherp, het geloof dat al die pijlen van de boze kan afweren, het gebed als de hotline met het hoofdkwartier boven, en ook dat je niet als soldaten ieder je eigen oor­logje uitvecht, maar schouder aan schouder aan het geloofs­front staat, als dat ene leger van de hemelse Generaal.

   Het komt er dus op aan dat we de strijd niet schuwen maar die gelovig voeren, en dat samen met alle gelovigen, van nu en van vroeger. Dat we niet denken al op onze lauweren te kunnen rusten, maar de ogen open hebben en de bijbel onder handbereik en vooral in contact blijven met het hoofdkwartier van waar onze opdrachten komen. En dat we Kracht van boven blijven vra­gen: bied Gij ons hulp, want met menselijke hulp redden we het niet. Het grootste gevaar dat ons vandaag bedreigt is dat van lauwheid en verslapping: dat we het wel geloven omdat we niet meer echt en concreet gelóven. Dat we het wel goed vinden zo, omdat we het toch zo goed hebben. Dan komt het niet goed. Dan moeten we ons snel bekeren, voor het te laat is. Maar als we in Gods kracht op pad blijven, komen we vast en zeker thui­s.

3. Als we blijven bidden of Vader ons veilig thuis wil bren­gen, komt het zeker goed.

David zingt uitbundig van de hulp die de HEER gegeven heeft – in psalm 57 en psalm 60, en hij komt er later nog eens op terug, in psalm 108. In deze psalm laat hij weg de noodkreten in heel concrete nood. Die is nu dankzij de Here achter de rug. Maar de strijd gaat door, en elke keer zijn er weer andere vijanden, maar met daarachter die eeuwenoude taaie vijand die er al is sinds het paradijs  Waar deze psalm vooral van zingt, is van het vertrouwen dat de overwinning de Here en die bij Hem horen, niet kan ontgaan. Want de God van Israël – die zijn volk een eigen land gegeven had en het had verdeeld onder de stammen – die God beschikt over heel de wereld. Hij claimt Moab, Hij zet de voet op Edom, Hij haalt triomfantelijk de overwinning binnen over het land van de Filistijnen, waar Israël zo veel last van gehad heeft.  Iets van die zeggenschap van God over de wereld liet Hij zien door David de overwinning te geven over dit soort volken. Het was nog maar het begin. Nu Jezus Christus, de grote Zoon van David, op de troon van David zit en alle macht in de hemel en op de aarde heeft, en nu het evangelie van het rijk de wereld doorgaat, nu zie je er al meer van: een volk dan bijeen gebracht wordt uit alle volken, gedreven door Gods liefde en vol van Gods Heilige Geest.

Het mag ons moed geven, midden in zoveel gevaren dat je met je geloof loopt, bij alle twijfel aan de toekomst van de kerk en van Gods wereld, als in heel veel landen christenen en andere minderheden zwaar te lijden hebben en mensen andere mensen afschuwelijke dingen aandoen, terwijl in onze westerse wereld alles lijkt te draaien om geld en behoud of vergroting van eigen welvaart, en het er ook in de kerk soms om kan spannen, en nog dichterbij: we het zelf zovaak laten afweten en we gaan voor eigen succes of eigen gelijk in plaats van voor dat rijk van God en voor wie net als wij Gods mensen zijn en dus onze broers en zussen, of als we ons zorgen maken over onze eigen kinderen. Als we bang kunnen worden voor wat mensen ons zouden kunnen aandoen.

Maak dan je eigen wat David ons voorzingt: “mijn hart is gerust, o God”. En blijf zingen: Ik zal u loven, o Here, onder de volken. Dat vertrouwen maakt ster­k. Daar kan de vijand nooit tegen op. We mogen ons sterken in onze Heer en Heiland. Zoals Paulus ertoe aanspoort: “Zoek uw kracht in de Heer”.

Twee teksten om mee te nemen deze week door: “Mijn hart is gerust, o God”, en: “zoek uw kracht in de Heer” – vraag jezelf af: waar ben ik bang voor, bezorgd over, en hoe ga ik daar in geloof mee om?

We mogen geloven dat onze God onze Koning is die alles in zijn macht heeft. En dat het echt de goede kant op gaat: Gods heerlijkheid over de hele aarde. Dat kan niet anders meer, dankzij Jezus Christus die de strijd al gewonnen heeft, en ons de overwinning wil geven. Daar kunt u gerust op zijn. Daar mag u rustig met mij amen op zeggen!

                                               amen

 

 

 

 

liturgie morgendienst

 

votum en groet

zingen:      Ps. 57: 1,5,6

wet

zingen:      Gz. 154 (1a, 2m, 3v, 4a)

gebed

Schriftlezing: Psalm 108 en Efeziërs 6: 10-20

zingen:       Ps. 108: 1,4

preek over zondag 52

zingen:       Ps. 60: 2,5

gebed        

collecte

slotzang:    Gz. 163 (1,2,3)

zegen

Zondag 51 Heid. Cat. : Elke dag bidden om vergeving (HA)

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Waarom moet je eigenlijk elke dag maar weer bidden om vergeving van je zonden?We hebben toch net vandaag weer gevierd dat die zonden vergeving zijn, dankzij Jezus? We mochten het aanpakken en proeven: dat brood, die beker – garantiebewijs “dat onze Heer Jezus Christus zijn lichaam en bloed gegeven heeft om al onze zonden volkomen te verzoenen”. En we zongen de felicitatie van Psalm 32: “welzalig hij wiens zonde is vergeven, die van de straf genadig is ontheven….welzalig die zo bevrijd is van schuld” – wees blij in je Heer!

Gelukkig dat we die zekerheid hebben, dat we er weer van verzekerd werden vandaag.

Toch – en juist daarom, kan dat gebed niet worden gemist, dat Jezus zelf ons voorzegt. Want God wil ook dit geschenk, de vergeving, alleen geven aan hen die Hem er elke dag om vragen en Hem er ook voor bedanken, zoals gezegd is in zondag 45 over Gods genade en zijn Heilige Geest.

Geloven, dat betekent dat we God leren kennen.  Dat we de Here kennen als een God die goed is en vol genade, maar die ook groot is en heilig.

Ja, en wie echt gelooft, en dichtbij de heilige God leeft, leert ook zichzelf steeds beter kennen. Juist in het licht van Gods oneindige liefde, besef je dat je een arme zondaar voor God bent.

Zoals David in deze zelfde psalm, na eerst een hele tijd ontkennen en zich verstoppen: “toen beleed ik uw mijn zonden, ik denkte mijn schuld niet langer toe, en u vergaf mij mijn zonden”.

Je erkent dat je de schuld elke dag groter maakt, en dat je alleen maar leven kunt van genade. Des te meer ga je bidden: “Vad­er, vergeef ons toch onze schulden, om het bloed van Christus”.

Elke dag bidden om vergeving

1. met schuldbesef

2. vol geloofsvertrouwen

3. als dankbaar mens

 1. (elke dag bidden om vergeving) met schuldbesef.

  Wij zijn als gereformeerden niet zo sterk in het praten over eigen geloofservaringen. We hebben nogal wat moeite met verha­len over iemands persoonlijke bekering.We hebben geleerd dat we niet moeten bouwen op onze eigen menselijke ervaringen, maar op Gods openbaring die voor alle mensen geldt en niet van ons gevoel afhangt. Op die oerster­ke rotsbodem sta je steviger dan op verradelijk drijfzand.

Het is ook belangrijk en terecht daar je houvast te zoeken. Om te bouwen op de vaste grond van Gods beloften en van zijn verbond – Psalm 90.

Toch laat de bijbel mensen aan het woord om te vertellen wat zij ervaren hebben in hun leven. Heel concreet en levensecht, en zonder te vluchten in vaagheden en dogmatische waarheden. En dat is bedoeld om er andere gelovigen mee te helpen en ze er iets door te leren.

Een sprekend voorbeeld daarvan is psalm 32, die een ‘leergedicht van David’ heet (vertaling-1951). David doet daarin een boekje open over zijn eigen best wel onstuimige leven. Hij schaamt zich niet voor God en mensen openhartig over zichzelf te vertellen. Hij komt niet aan met uitgesleten cliché’s waardoor je zelf buiten schot blijft. Nee, hij buigt zijn hoofd en zegt heel eerlijk: mijn zonde, mijn schuld, mijn ontrouw.

Niet dat we tot in detail te horen krijgen wat David dan wel had uitgehaald.Uit de boeken Samuël en Kronieken kennen we wel een paar zwarte bladzijden uit Davids levensgeschiedenis, maar op welke van die bladzijden psalm 32 slaat, ontgaat ons.Dat hoeven we ook niet te weten. Het is genoeg dat God dat te horen heeft gekregen van David zelf. Wij zijn toch al gauw genoeg geneigd te zwelgen in andermans zonde en op een afstand ons hoofd te schudden over de misstappen van die en die: het is toch wat met die David…met die….vul maar in.

Laten we maar liever ons eigen verhaal invullen, en van ons eigen hart geen moordkuil maken. Laten we de Heer maar onze eigen zonden belijden, zonder iets weg te stoppen of te vergoelijken. Zeggen: mijn zonde, mijn nalatigheid, mijn onmacht, mijn onwil, mijn…..vul zelf maar weer in. En niet vluchten in algemeenheden als dat we allemaal onvolmaakt zijn of: ik ben nou eenmaal zo.

De vraag mag ons wel bezighouden of het zondebesef ook onder ons niet aan slijtage onderhevig is. Als dingen mis gaan worden zondebokken gezocht. Veel mensen lopen ook zelf met allerlei onverwerkte schuld van het verleden op hun nek. Stukgelopen relaties roepen de schuldvraag op. Soms wordt zelfs de televisie ingeschakeld om oude veten onder bloemen en zoenen te begraven: het spijt me en dan moet het maar goed zijn. Maar van de schuld van elk mens tegenover God kom je zo gemak­kelijk niet af. Die kun je niet afkopen en nooit verbloemen. Trouwens: wat mensen elkaar aandoen kun je ook niet afzoenen, en samen weer eten is hoogstens een eerste stap naar herstel.

David had zo zijn eigen ervaring met schuld belijden. Hij vertelt in deze psalm dat hij er eerst niet aan wilde en hoe hij er toen aan toe was. In één woord allerbe­labberdst. Geloof maar dat David echt wel gebeden heeft, elke dag, zoals hij dat van huis uit gewend was. Dat hij ook elke dag gevraagd zal hebben om vergeving van zijn zonden. Dat hoorde zo, toch? Dat had hij z’n hele leven al gedaan. Ja maar, dat ene…die ene bepaalde misstap van toen…Geen woord daarover. Het was te pijnlijk. Te moeilijk. Te erg. Niet meer over praten. Niet maar aan denken. God weet het toch wel. Ja maar, dat was het nou juist. God wist het haarfijn. Voor Hem kun je niks verbergen of verzwijgen. Het blijft zitten tussen God en jou. Het belemmert het gesprek. Het knaagt aan je en je kunt er niet van slapen. Het maakt je neerslachtig. Het vreet aan je, zelfs als je jezelf geruststelt: maar het is toch vergeven?

Kijk, zo ging het ook met David. Hij werd er ziek van, hij raakte geestelijk in de knoop, van die niet beleden zonde. Hij voelde het tot in z’n botten: het zit niet goed, en het gaat zo niet goed. Hij zegt later: ik bezweek er onder, ik kon de hele dag wel schreeuwen, ik voelde me lusteloos en fut­loos. Misschien dat de mensen ook wel tegen elkaar zeiden: wat is er toch met die David, wat ziet die er slecht uit de laat­ste tijd. Totdat hij eerlijk schuld beleed, en er een last van hem afviel: ik kwam openlijk uit voor wat ik misdaan had, ik heb mijn schuld bekend, en u hebt al mijn zonden vergeven!

Zonder die eerlijke erkenning van schuld komt er geen echte vergeving. Dan blijft wat verkeerd was zitten, als een blokkade in de omgang tussen God en ons, als een stoorzen­der in het gesprek tussen Vader en zijn kind. Dan kun je ook nooit beseffen hoe rijk je wel bent, als het weer goed is tussen God en jou. De Here wil ons leren inzien wat zonde eigenlijk is, en hoe erg zonde wel is.

In deze psalm wordt dat op drie manieren gezegd. In vers 1 staat eerst ontrouw, dat wil zeggen dat je God tekort doet, dat je je niet houdt aan wat is afgesproken en God van je mag verwachten.

Dat leidt dan weer tot zonden, letterlijk: dat je het doel mist dat God met je leven heeft.

En vers 2 voegt eraan toe dat je daardoor bij God in de schuld komt en dat die moet worden betaald.  In zondag 2 staat kernachtig wat we God ten diepste schuldig zijn en wat we Hem en ook elkaar onthouden: dat we niet meer in staat zijn God en de ander echt lief te hebben, en dat omdat we onszelf in het middelpunt zetten en altijd denken vanuit onszelf en naar onszelf toe.

Zonde is gevangen zijn in de gesloten cirkel van het eigen ik. In die cirkel waarin God geen plaats heeft en de ander niet binnen mag komen. Waarin ikzelf heers als een kleine god, maar waardoor ik tegelijk om mezelf heenloop in diepe eenzaamheid. En ik niet die mens kan zijn en kan worden zoals ik door God ben bedoeld, en we ook elkaar in de weg zitten om te zijn wie we mogen worden.

Wat kan je dan anders dan uitschreeuwen: o, ik arme zondaar,wie zal me verlossen uit die doodlopende kringloop van mezelf naar mezelf? God zij dank, door Jezus Christus die me redt!

2. (elke dag bidden om vergeving) in geloofsvertrouwen.

We mogen als we schuldbewust en echt gemeend om vergeving vragen,erop vertrouwen en zeker weten, en ook ervaren dat God echt vergeeft. In psalm 32 gebruikt David ook voor vergeving drie woorden.Je zou haast zeggen: om de zekerheid ervan te onderstrepen.En ook: om door elk van die woorden voor zonde een streep te halen.

E­erst staat er: de ontrouw wordt vergevenHet hier gebruikte woord betekent eigenlijk: wegnemen, wegdoen. Zo grondig is Gods vergeving. Hij doet de schuld weg uit zijn ogen. Hij haalt er een dikke streep door: kwijtgescholden, betaald. Natuurlijk denken we dan aan het grote werk dat de Here Jezus heeft gedaan. Hij heeft met de hoge prijs van zijn leven onze schuld afbetaald, de rekening vereffend. Hij kon ook voor u en mij zeggen: het is volbracht, en dus sta ik niet meer in het rood bij God.

Maar dan weer die vraag van het begin: waarom dan toch nog elke dag bidden om verge­ving? Om die streep door onze rekening bij God? Dat is omdat het in het verbond met God nooit automatisch gaat: eens vergeven blijft vergeven, alvast voor heel je leven, wat je ook maar doet en hoe je ook verder met Gods liefde omgaat.

We mogen geloven dat we verlost zijn en dat vanwege Christus’ offer de zonden vergeven zijn. Ja, maar daar is wel geloof voor nodig. Daar wil de Here in geloof om gevraagd worden, en dat met belijdenis van onze dagelijkse schuld. Met erkenning dat we vergeving nodig heb­ben, en dat we echt alleen van genade kunnen leven. Dat hoort bij de omgang van Vader met zijn kinderen. Als ouders houd je als het goed is, veel van je kinderen. Je wilt als er iets vervelends gebeurd is, het zo gauw mogelijk weer goed krijgen. Als kind weet je dat ook best, en je wilt ook dat het goed is. Maar dan moet wel wat verkeerd was eerlijk opgebiecht worden. Dan willen vader en moeder wel dat je spijt hebt en dat je belooft het echt nooit weer te doen. Zo schieten we ook als gelovige mensen elke dag weer tekort tegenover de Here. We doen wat niet mocht. We doen niet of maar half wat God van ons vraagt. En nog altijd zit er slechtheid diep binnen in ons: egoisme, eigenzinnigheid, opstandigheid, ongelovigheid, en wat niet al, en het komt er vaak uit ook.

Gelukkig maar dat we er elke dag mee naar God toe mogen, en dat met een beroep op Jezus die de rekening al betaald heeft zodat ik steeds weer met een schone lei beginnen mag. We mogen vrijmoedig vragen, elke dag, of God er streep onder wil zetten en een punt erachter. Zodat dat slechte, dat nare, dat vieze, weg is, voorgoed. Zodat het niet meer als een zware last op ons gewe­ten drukt, en schuld niet uitgroeit tot een schuldcomplex.

Als dat wel zo is, en we maar niet van de last van het verleden af komen, ligt dat niet aan God of aan de bijbel. Dan kan het komen doordat we nog niet volop uit Gods genade durven leven. Het kan ook zijn dat er psychische blokkades zijn, waar we deskundige hulp voor moeten zoeken. God wil van ons mensen maken die weer van zich af durven kijken en weer vrij kunnen ademhalen. Zoals David na zijn schuldbelijdenis – die veel had gekost en pijn had gedaan – weer opgelucht adem kon halen en weer zingen kon: “en toen ik het beleed voor uw gezicht, sprak U mij vrij van schuld in uw gericht”. Toen!!

Ja, en dan is echt dat verkeerde weg. Helemaal! David zegt dat ook (2e) dat je te feliciteren bent als je zonden bedekt zijn. Dat is niet: zand erover, maar wel: bedekt door offer­bloed. Wij weten: door het bloed van Christus.

Nog weer anders gezegd: gelukkig mag een mens zijn als de Here zijn schuld hem niet aanrekent,(3e) hem niet aanmaant te betalen, en tenslotte als wanbetaler veroordeelt. Als je dat mag geloven, voor jezelf, dan ben je schatrijk. Dan wordt heel de verdienste van Chris­tus op jouw rekening overge­schreven, zodat je niet rood staat maar een positief saldo hebt. Zodat je schoongewassen bent van alle vuil – denk maar aan wat al beloofd werd bij uw/jouw doop.

David kan niet anders doen dan daarvan zingen. Hij spoort ook iedereen die meeluistert aan hetzelfde te doen zoals hij deed. Lees maar vers 6:  Laten uw getrouwen dus tot u bidden, als zij bij zichzelf een zonde vinden. Stel het niet uit, wil David ons ook leren, en stop het niet weg, daar heb je jezelf mee. Daar ga je kapot aan en je raakt al verder van huis en in de vernieling, en je omgeving erbij.

Maar wie de Heer aanroept, vindt gehoor en wordt gered. Als je klopt, gaat de deur open, en wie echt zoekt, die vindt!

3.  (elke dag bidden om vergeving) als dankbaar mens.

Die dankbaarheid klinkt duidelijk door in psalm 32. Dank­baarheid voor de vergeving en voor het geluk dat die geeft. Dat krijgt concreet gestalte in een leven naar de wil van de Here. Ook dat is een vrucht van de redding door Christus: dat je weer onbekommerd kunt leven als kind van God. David feliciteert de ‘rechtvaardigen’: mensen die hun hart aan de Heer geven en voor Hem leven.

Jezus spitst dat toe op de houding tegen­over de naaste. Op de omgang met mensen om je heen. Wie elke dag vergeven wordt, uit genade, zal nu ook ver willen gaan in het vergeven van de ander als die met berouw bij hem aanklopt. Dan ben je bereid om zelfs om als eerste de hand uit te steken.

We weten allemaal wel hoe moeilijk dat is. We komen er maar moeilijk toe naar een ander toe te stappen om een fout toe te geven en excuses aan te bieden. Vergeving te vragen. En we vinden het ook heel veel gevraagd echt te verge­ven. Als we het al doen, dan vaak niet van harte maar omdat dat van ons verwacht wordt of omdat je niet maar door kunt blijven drammen. En het is zo vaak erg oppervlakkig, van beide kanten. We praten de problemen die er zijn niet echt uit – daar komt maar weer nieuwe ruzie van – maar we zeggen: zand erover, sorry hoor – en dan moet het maar goed zijn. En het kan zomaar zijn dat later gezegd wordt: ik heb het toen en toen wel vergeven, maar ik heb het nooit kunnen vergeten. We komen er op terug als ons dat uit komt en we wrij­ven de ander dat van vroeger nog weer eens goed onder de neus. We blijven elkaar op dat voorval van toen vastspijkeren, en wat kapot ging, wordt nooit echt geheeld. De wond ettert door.

Eigenlijk zit die moeite het met elkaar goed te houden en dingen weer goed te krijgen, vast op een nog niet echt leven van Gods genade en vergeving. We beseffen nog veel te weinig wat we God aandoen en hoeveel Hij ons elke dag te vergeven heeft. Wat Vader voor ons over had door zijn eigen Zoon voor ons in de dood te laten ondergaan. Als we daar iets van geproefd hebben,van die liefde van God voor mensen zoals wij zijn, dan groeit er ook een andere houding ten opzichte van die ander die me misschien wel lelijk behandeld heeft en die ik helemaal niet mag, die zo moeilijk is of doet.

O nee, niet dat het zomaar gaat. Zeker niet als er van de andere kant geen schuld wordt erkend en geen hand wordt uitgestoken. Als erge dingen zijn gebeurd. Als karakters heftig botsen. Maar zelfs dan mogen we geloven dat bij God alles mogelijk is. Laten we dan maar bidden ook om die genade, dat ik bereid ben van mijn kant blokkades op te ruimen en zelfs de eerste stap te zetten. Laten we ook maar steeds onszelf afvragen of we echt beseffen wat het is van genade te leven.

Jezus zegt: wie veel vergeven is,  en zich geliefd weet, wil graag anderen in die liefde laten delen. Als je echt avondmaal hebt gevierd, groeit dat verlangen:  Heer, werk in ons die echte liefde!

                                                                           amen

liturgie middagdienst (HA)

 votum en groet

zingen:     Ps. 117

avondmaal: formulier 4

opwekking/viering/dankzegging

zingen:     Ps. 32: 1

Schriftlezing:   Psalm 32

zingen:   Ps. 32: 2,5

verkondiging:  zondag 51

zingen:   Gz. 37: 6

geloofsbelijdenis

zingen:   Gz. 37: 8

gebed

collecte

zingen:   Lied 409: 1,2,5

zegen

Hebreeën 13: 24b: Jezus’ bloed overstemt dat van Abel (overdenking avondmaalsviering)

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

 

  “Hoor hoe het bloed van je broer uit de aarde naar mij schreeuwt”.

Zei God tegen Kaïn toen die net zijn broer Abel had doodgeslagen.

Vreselijk als dat gebeurt binnen een en hetzelfde gezin: het zullen je zoons maar zijn! En God hoort het ook, en heeft er veel verdriet van, is er boos over, en vergeet het niet. Helaas, die eerste moord uit de geschiedenis volgens de bijbel, zou niet de laatste zijn. Er is een stroom bloed op gevolgd die nog steeds niet is gestopt: wat een lawaai in Gods oren! In onze lang als modern en beschaafd geachte 21e eeuw is het geschreeuw niet van de lucht van ontelbaar veel ook onschuldige slachtoffers van stammentwisten, etnische zuivering, wraakneming tot en met onthoofdingen toe, ook vrouwen en kinderen die afgemaakt worden of voor hun leven beschadigd door verkrachting, ontvoering, misbruik, verminking, traumatisering. Schokkend om ervan te horen, en beelden die je beter niet kunt zien maar zich aan je opdringen.

Ja en al te vaak gebeurt het tussen mensen en groepen die tot voor kort en soms al heel lang vreedzaam naast elkaar leefden, als geloofsgenoten, buren, dorpsgenoten – en elke keer horen we ook in eigen land van familiedrama’s, gezinsdrama’s, of jongeren die met elkaar op de vuist gaan of stenen gooien naar hulpverleners.

Ja maar, dat kun je nog op veilige afstand bekijken: zo ben ik niet, en dat doet mijn kind niet…gelukkig. Maar als je de apostel Johannes leest, komt het zomaar dicht op eigen huid en huis en hart: “we moeten elkaar liefhebben en niet doen als Kaïn” en: “wie zijn broer of zus, broeder of zuster, haat” =niet liefde bewijst maar zijn hart voor hem of haar op slot houdt – en zijn portemonnee ook, die is een moordenaar .. Dat is nogal wat, dat komt hart binnen, en dat zet aan het denken – toch?

Want dan schreeuwt ook dat tot God omhoog:  negeren van elkaar, leven op en voor jezelf, de ander niet aanvaarden of zelfs misschien heel subtiel uitsluiten, of zelfs pesten, uitschelden – waar het zo vaak mee begint, ook al hou je natuurlijk je handen thuis, maar wat kunnen blikken doden, woorden de ander verwonden, en zeg niet te gauw dat er geen bloed uit vloeit;  er zijn ook heel dichtbij mensen die zich gevangen voelen en die zuchten door wat hen is of wordt aangedaan.

Gemeente, de bijbel is er duidelijk over dat onschuldig vergoten bloed niet vergeten wordt en niet ongestraft zal blijven, ook al lijkt er vaak geen stoppen aan en lijken de daders ermee weg te komen.

Dat laatste roept steeds weer de klacht op dat het maar doorgaat en schreeuwt om vergelding, zoals in de psalmen, b.v. de psalm die we zongen, Psalm 79: “Wil voor ons oog nog onze zaak beslechten en wreek het bloed van uw verslagen knechten, het kwaad dat werd begaan, vergeld het zevenvuldig”. En in Openbaring 6 hoort Johannes de zielen van hen die om hun geloof zijn afgeslacht, roepen tot God:  O heilige en betrouwbare Heer, wanneer zult u de mensen die op aarde leven eindelijk straffen en ons bloed op hen wreken?” – waarna ze te horen krijgen dat ze nog een korte tijd geduld moeten hebben:”totdat ook de andere dienaren, hun broeders en zusters die net als zij zouden worden gedood, zich bij hen gevoegd zouden hebben” – dat geldt nog altijd, blijkbaar moesten die christenen in Syrië en Irak en Nigeria er ook nog bij komen – we begrijpen het niet, maar laten we tot God blijven bidden en geloven dat God ook hen recht zal doen, dat niet het kwade zal overwinnen.

Ja en vergeet niet voor jezelf te bidden: bekeer mijn ook vaak zo felle hart, deel ons uw liefde mee, en geef dat ik vanuit die liefde leef en anderen liefde bewijs, dat we als christenen vredestichters zijn. Dat we elkaar echt liefhebben en dat dat onze houding bepaalt, en ook uitstraalt naar anderen toe.

Johannes schrijft met in zijn achterhoofd het voorbeeld van zijn Heer die zijn bloed gaf voor hem en ons: “daarom horen ook wij ons leven te geven voor onze broeders en zusters” – liefde doet leven!

Kijk, dat is mogelijk gemaakt, en kan alleen, door dat andere bloed dat ook een stem gekregen heeft en dat al dat bloed van Abel en talloos velen na hem en tot vandaag toe, kan overstemmen. Dwars door al dat kwaad en die vijandigheid van mensen heen zet God zijn plan machtig door, en dat plan is dat het bloed van zijn eigen Zoon vergoten zal worden om zo verzoening mogelijk te maken tussen God zelf en zijn mensen, zijn wereld, en dan ook tussen mensen en volken – om een nieuw verbond mogelijk te maken met maar niet dat ene volk Israël, maar met al die mensen vanuit heel veel volken die hun vertrouwen aan Jezus geven als de redder van Gods wereld en de Heer van hun leven.

Juist de brief aan de Hebreeën is er vol van hoe dat nieuwe verbond voller en rijker is en meer toekomstbestendig dan het oude verbond met alleen Israël, en met dat eindeloze bloedspoor van al die offers dag in dag uit en jaar in jaar uit, van al die koeien en schapen – “Christus is eenmaal geofferd om de zonden van velen te dragen(Heb. 9: 27)“zo zijn wij eens voor altijd geheiligd” (10:10)

Prachtig die verzen die uitlopen op ons tekstvers, als eerst is herinnerd aan het indrukwekkende van de verschijning van God op de Sinai met donder en bliksem en Gods stem zodat Mozes en het volk stonden te trillen op hun benen, maar – gaat het dan verder – het nieuwe verbond is niet minder maar juist meer bijzonder en geweldig: “u staat voor de Sionsberg, voor de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en voor duizenden engelen die in vreugde bijeen zijn, voor de gemeenschap van eerstgeborenen, die in de hemel ingeschreven zijn, voor God, de rechter van allen, en voor de geesten van de rechtvaardigen, die tot volmaaktheid gekomen zijn, voor de bemiddelaar van een nieuw verbond, Jezus, en voor het gesprenkelde bloed dat krachtiger spreekt dan dat van Abel”.  (Heb. 12: 22-24)

Het is in feite de grootste gerechtelijke dwaling, en de ergste moord van heel de geschiedenis, zoals Petrus de daders en aanstichters er later mee confronteert: “U hebt de heilige en rechtvaardige verstoten en geëist dat aan een moordenaar gratie verleend zou worden.Hem die de weg naar het leven wijst hebt u gedood” (Hand. 3: 14-15). Ja maar wat een wonder van genade: juist zo wilde God ontelbaar veel mensen vanuit Israël en vanuit heel zijn wereld zetten op de weg naar het leven, en mogelijk maken dat zelfs voor de ergste misdadigers en moordenaars de deur naar het paradijs opengaat, en zondaars niet verloren gaan maar gered mogen worden en eeuwig leven krijgen.

Een uitlegger zegt:  “Abels stem kwam niet tot zwijgen, maar Jezus’ stem overstemt de zijne!   Er wordt recht gedaan en verzoening bewerkt. Straks hoeft Abels stem niet meer gehoord te worden: zijn zaak is tot een voorspoedig einde gekomen” – ik voeg eraan toe: en ook de zaak van die zovelen die tot vandaag toe zuchten, en in doodsgevaren vluchten, het bloed van Gods verslagen knechten.

Laten we bidden dat het recht mag zegevieren, én laten bidden om en werken aan verzoening, door Jezus’ bloed – en uitkijken naar die nieuwe aarde waar voorgoed recht en vrede wonen!

                                                    amen

 

votum en groet

zingen:   Lied 305: 1

wet van de Heer

zingen:   Lied 305: 2

gebed

Schriftlezing: Gen. 4: 3-12; 1 Joh. 3: 11-17

zingen:   Ps. 79: 3,4,5 

overdenking over Heb 12: 24b  ‘Jezus’ bloed overstemt dat van Abel’

zingen:   Lied 285: 3,4

gebed

collecte

zingen:   Ps. 112: 1,2

avondmaalsformulier II

1e tafel  – gebed/opwekking     – zingen:     Ps. 72: 1

2e tafel – lezing: Heb. 13: 20-21- zingen:    Ps. 72: 2

3e  tafel – dankzegging (2) –           zingen: Ps. 72: 4

slotzang:  NLB 150a: 1,2,3  Geprezen zij God

zegen

amen:       NLB 150a: 4

Zondag 45 Heid. Cat.: Vertrouwelijk omgaan met God

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

  “Lees je bijbel, bid elke dag, dat je groeien mag”.    Een liedje dat zelfs de kleinsten in de kerk al kennen.  Misschien wel erg simpel zo’n liedje, maar hoe wáár is dat!

Dat is vertrouwelijk met God als je Vader om­gaan: elke dag in je bijbel lezen en elke dag bidden. Eerst de Heer aan het woord laten, in de bijbel en in je hart. Als we Hem beter willen leren kennen en steeds meer van Hem gaan houden, begint het met luisteren.

En hoe beter we luisteren, des te beter we ook kunnen bid­den. We gaan om zo te zeggen terug praten. We geven ant­woord. We gaan ook weer vragen stellen. Met God bespreken wat ons bezig houdt, wat ons dwars zit, waar we niet uit komen.  Geloof maar dat Vader dan luistert en rea­geert. Dat we contact heb­ben. De Heer helpt ons de ant­woorden op te vangen die Hij geeft in de bijbel en ook in wat gebeurt in ons leven.  Dan ervaren we het ook:  dat we groei­en, dat we verder komen in ons geloven en in ons chris­ten-zijn, ja en ook dat we anders en beter omgaan met elkaar en andere mensen om ons heen.

Het klinkt allemaal heel mooi, maar is het ook de werkelijk­heid van ons eigen leven?Onderzoeken wijzen uit dat veel christelijke jongeren het moeilijk vinden zelf bijbel te lezen en dat elke dag bidden ook lastig is. En dat geldt niet alleen jongeren maar ook veel volwassenen. We moeten allemaal ons steeds afvragen: hoe doen wij dat, wat komt er bij mij van terecht?

Met m’n vader praat ik niet meer, zegt een jongere. Dat kan zo zijn voor een poos: als je helemaal niet kunt opschieten met je vader of je moeder, dat je niet meer echt praat, elkaar ne­geert, of alleen maar ruzie maakt. Maar dan groei je zomaar uit el­kaar, en verslapt de band. Zo is dat ook als je niet met Vader in de hemel praat. Vind je het dan gek als het je niks zegt als het over Vader gaat, in de kerk, of op catechisatie? Dat God steeds verder van je af komt te staan? ­Dat je je afvraagt of Hij wel bestaat?

Maar is het ook niet iets vreemds: praten tegen Iemand die je nog nooit hebt gezien en die ook nooit wat terug zegt? Wie kan me bewijzen dat God bestaat? En krijgen we niet op veel van onze vragen nooit antwoord? Is bidden eigen­lijk niet praten in jezelf, en tegen beter weten in aannemen dat aan de andere kant ie­mand luistert? Is bidden niet hoog­stens nog zoiets als een stilte­-centrum, iets van bezinning, in een jachtige wereld? Ja, en als God alles al weet, waarom moet Ik toch nog bidden?

  Midden in een wereld vol spanning en aanvechting is eeuwen geleden psalm 25 ontstaan. Een psalm over ver­trouwe­lijk met God  omgaan. Een gebedsles. Meer nog: een les in echt leven!

Vertrouwelijk omgaan met God.

1. open-hartigheid;

2. luister-bereidheid;

3. geloofs-zekerheid.

1. open-hartigheid.

Dat is het eerste dat opvalt in deze psalm: open-hartigheid. U kunt zien dat ik midden in dat woord een verbindingsstreepje heb gezet: open-hartigheid. Ik heb dat gedaan om te laten zien dat er een dubbele bodem zit in dat woord.

Openhartig is de dichter van deze psalm zeker. Hij laat bij tijden het achter­ste van zijn tong zien. Hij stort zijn hart uit voor zijn God. Zoals we zongen: “‘k Hef mijn ziel in vast vertrouwen tot U op”.

Dan komt er heel wat los. Bijvoorbeeld over misstappen van vroeger die hem nog altijd dwars zitten. Ze worden eer­lijk opgebiecht. David maakt er ook geen geheim van hoe hij zich voelt.

Kort gezegd: hij is er belabberd aan toe. Niet zozeer lichamelijk, al knaagt het ook aan je gezondheid als je je geestelijk niet fit voelt en je er nachten niet van kan sla­pen. Maar David komt er open­lijk voor uit hoe eenzaam hij zich voelt. Hij schreeuwt het uit: “ik ben alleen en ellendig, mijn hart is vol angst”. Hij smeekt de HEER  hem te helpen:  Hem zijn zonden te vergeven. Hem de weg te wijzen. Hem niet ­te verge­ten.

Daarin geeft David ons een voorbeeld hoe je met de HEER mag omgaan.  Het is eigen aan kinderen dat ze hun Vader in vertrouwen nemen en alles met Hem bespreken. Van Hem alles te vragen wat we voor lichaam en ziel nodig hebben, zo brengt zondag 45 het onder woorden. Dan durf je je kwetsbaar op te stellen. Je durft erkennen dat je zondaar bent. Dat je schul­dig staat tegenover de HEER. Dat je vergeving nodig hebt.  Dat je geen dag zonder je Vader kunt.

De catechismus bepaalt ons daar nog eens indringend bij, voor we nadenken over wat bidden is en voordat we gaan bidden: “we zullen onze nood en ellende grondig kennen, om ons voor het aangezicht van zijn majesteit te verootmoedigen”. Als dat besef van onze kleinheid en onze schuld gaat ontbreken, dan verschralen ook onze gebeden. Waarom zou je nog vragen om vergeving, als je je niet echt schuldig voelt? Waarom zou je bidden om alles wat je elke nodig hebt, als je wel voor jezelf kunt zorgen? Waarom zou je God bedanken, als je niet erkent dat je alles van Hem gekregen hebt? Waarom zou je de HEER loven, als Hij in je dagelijkse leven geen rol van betekenis meer speelt? Waarom zou je con­tact zoeken met iemand van wie je niet weet of Hij er wel is? Met wie je geen band voelt?

Kijk, en daarom maakte ik die opmerking over die open-har­tigheid met dat streepje ertussen. Ik bedoel daarmee dat zo vertrouwelijk met de Here omgaan en openhartig tegen Hem zijn, voortkomt uit een hart dat voor de Here open staat. Tegenover elkaar zijn we pas echt open, als we elkaar door en door vertrouwen. Dan pas geven we ons bloot. Durven we te vertellen wat echt in ons omgaat. Dan kan er heel wat los komen, ook aan moeilijks en verdrietigs, aan twijfels, aan nare dingen van vroeger. Er zijn heel wat drem­pels te nemen, voordat we zover komen. Zo vaak sluiten we ons af,uit angst of schaamte. Wil­len we een schijn ophouden. Zijn we bang de ander te verlie­zen. Of denken we: als ik dat aan haar vertel, weet morgen heel de gemeente het. Je voelt je niet veilig bij die ander.

Kortom: o­penhartigheid vraagt om open-hartigheid. Om echt vertrouwen. Ervaren we dan, bij elkaar?

Nou, zo is dat ook in onze omgang met God. Die bloeit pas echt op als we Hem volkomen vertrouwen. Zoals David daar­over vertelt: mijn God, op u vertrouw ik. Op u vestig ik mijn hoop, elke dag. Van U verwacht ik het. Zoals echte vrien­den op elkaar aan kun­nen. En als het goed is in de kerk er openheid en vertrouwen is, als broers en zussen onder elkaar. Je kunt alles aan elkaar kwijt, zonder dat je bang hoeft te zijn onderuit gehaald te worden of over de tong te gaan.  Je durft je kwetsbaar op te stellen, omdat je erop aan kunt niet gekwetst en bezeerd te worden. Je geeft elkaar ruimte om echt jezelf te zijn.

Bij Vader in de hemel mogen we komen zoals we zijn.  Hij stelt niet teleur. Hij pakt ons niet terug als we Hem iets hebben toevertrouwd. Hij komt niet terug op wat vergeven is. Hij blijft niet kwaad. Het hart van de Heer staat wijd voor ons open. David heeft het er al over, dat de Here met wie Hem zoeken en dienen, vertrou­welijk wil omgaan. Dan vertelt Hij ons wie Hij voor ons wil zijn. Dan mogen we zijn goedheid en zijn liefde proeven, tot op het diepst en het hoogst als Hij zijn eigen Zoon overgeeft voor onze zonden. Dan gaan we ervaren dat God er er wel dege­lijk is, voor ons!

In de inleiding stipten we wat vragen en problemen aan die leven rond geloofsbeleving en dus ook ten aanzien van bidden. Zoals die kwellende vraag of er eigenlijk wel een God is, en of je wel wat van Hem merkt. Of bidden niet is een kreet in een lege ruimte, of het rondzoemen van onze eigen stem. En waarom komt er geen antwoord van de andere kant? Waarom gaat het toch vaak anders dan we hebben gevraagd?

Ja maar, horen we dan dat hart van uw God niet meer kloppen? Zijn we het zicht kwijt ge­raakt op Jezus? Leven we met onze rug naar dat kruis toe, waaraan Hij heeft gehan­gen voor ons? Waar het stikdonker is geworden vanwege die werkelijke Gods­ver­duis­tering? Waar Hij door God is verlaten, opdat wij nooit meer door God verlaten zouden wor­den?

Ja,maar dan wordt het ook stil aan de andere kant, want Gods vertrou­welijke omgang is met wie Hem vrezen.  Dat wil zeggen:  voor wie zich o­penstel­len voor de genade van de Here.  Klein willen zijn voor de Here.  Als zon­daars komen met lege handen.Dan blijven  we niet staan met lege handen. Dan vult Vader ze. Met gulle hand.

2. luister-bereidheid.

Liefde kan niet van één kant komen, zegt het spreekwoord.

Het geldt van elk contact tussen mensen. Wil het echt wat voorstellen, dan zal het geven en ontvangen zijn. Als u pro­beert een contact of een vriendschap op gang te houden, maar het moet altijd van u komen, en er komt nooit eens iets spon­taans terug van de andere kant, dan houdt niemand dat vol. En er ontstaat ook nooit een echt contact tussen mensen, als de een alleen maar praat en praat, meestal over z’n eigen inte­resses en belevenissen en stokpaardjes, zonder dat ge­luisterd wordt naar wat jou bezighoudt en wat jij vertellen wilt.

Nou, daar moeten we ook maar aan denken als je gaat over ons omgaan  met de Here, en ook over ons spreken met Hem in ons gebed.

Er wordt veel geklaagd over een gebrek aan Godservaring en geloofsbeleving. Over dat God zich verbergt. Over dat we wel kunnen bidden, maar dat er toch niks verandert. Over dat we zo weinig merken van God in ons leven en in deze wereld. Over dat we de God over wie we op zondag horen en over wie we in de kerk zingen, niet meer tegenkomen op maandag en op zaterdag.

Daar zitten veel, ook veel moeilijke kanten aan. Er zou veel over te zeggen zijn. Zeker over de invloed van de tijd waarin we leven. Over de manier waarop de wereld er uit is gaan zien.

Maar vanmiddag wil ik een andere invalshoek kiezen. En dat is die waarbij we bij onszelf beginnen en onszelf in de spie­gel bekijken.Waarbij we ons afvragen of we de Here wel kén­nen. Of we niet te veel praten, en te weinig luisteren. Of ons bidden niet vaak is dat we een lijstje wensen en klach­ten bij de Here neerleggen, maar zonder dat we eerst goed ­hebben ge­luisterd. Ook zonder oog voor de liefde die om te beginnen wel van die ene kant is gekomen, van Gods kant. En dat voor mensen die Hem niet zochten en die Hem zelfs in de steek hadden gelaten. Of niet ons hart dicht zit voor die liefde.

Maar David zingt midden in zijn angst en zijn eenzaam­heid toch geen klaagzang. Hij houdt geen zwaarwichtige be­schouwingen over de afwezigheid van God of zelfs het al of niet bestaan van God. Hij balt helemaal niet zijn vuist naar de hemel. Hij beklaagt niet zichzelf, en klaagt God niet aan. Wat David doet is zijn oor te luisteren leggen bij Gods beloften. En ook: Hij wil de weg gaan die God hem aanwijst.

Ook dat hoort bij openheid naar God toe. Dan leg je je oor te luisteren bij Gods beloften. Dan ga je almeer de Here kennen als je God en Vader. Deze psalm is er vol van. Van de zeker­heid dat de Here ons zijn wegen bekend maakt. Juist door een intensieve omgang met de bijbel gaan we zien waar de Here met ons naar toe wil. Niet dat we op een briefje krijgen wat we van stap tot stap moeten doen. Welke keuzes we moeten maken. Hoe onze beslissingen uitpakken. Maar hoe meer we de weg leren ontdekken die de Here met zijn kinderen wil gaan, des te meer ontdekken we ook waar we op moeten letten bij onze afwe­gingen en onze beslissingen, en welke kant de Here uit wijst. We gaan aanvoelen wat goed en wat verkeerd is. Hoe we de Here God het beste kunnen dienen, en ook wat ons geloof in gevaar brengt.

We gaan ook ontdekken waar onze sterke kanten zitten en waar onze zwakke punten liggen. Wat Gods bedoeling met ons is. Juist daarvoor is ook het gebed nodig. David leert ons dat ook. Hij vraagt wel een paar keer:  “HEER, maak mij uw wegen bekend, leer mij uw paden; leid mij in uw waarheid en leer mij“. Ja, en dan komt er antwoord. Want de HEER onderwijst zondaars aangaande de weg (vs.8). Weer die nederigheid. We zijn zondaars. Letter­lijk: mensen die hun doel missen. Die de plank elke keer mis ­slaan en zomaar van de weg afraken. Maar dat hoeft niet, als je naar de Here leert luistert. Dan wijst de Here je de weg. Dan verdwaal ik niet, maar kom ik waar God me hebben wil.

Nou, en om zo de Here te leren kennen en zijn weg te leren gaan, is de bijbel ons meegegeven, als een reisgids voor onderweg. Zoals de catechismus ons hier naar de bijbel verwijst: “we zullen de enige ware God, die zich in zijn Woord aan ons geopenbaard heeft, van harte aanroepen om alles wat Hij ons geboden heeft te bidden” . Als we bid­den, vragen we voor alles om de hulp en de leiding van Gods Geest, die ons de weg wijst en helpen wil die weg ook te bewandelen.

Dus is een eerste vereiste voor vertrouwelijk met de Here omgaan, dat we eerbiedig en aandachtig luisteren. Dat is meer dan zo af en toe of elke dag een stukje lezen. Ook is veel feitenkennis, hoe belangrijk ook, nog niet de garantie dat we ook echt God leren kennen en ons in vertrouwen aan Hem overge­ven. Het zal erom gaan dat we zo met de bijbel omgaan dat we Vader erin ontmoeten. Dat we erachter komen wat Hij ons, in onze tijd en onze omstandigheden, te zeggen heeft. Dat we horen hoe HIj  van hart tot ons spreekt, en dat wij almeer ons hart en ons leven aan onze God en Vader geven. Dat we ook openstaan voor wat God ons duidelijk wil maken via mensen, vanuit de natuur, door ervaringen die we opdoen.  Daarvoor is het gebed: HEER, leert U mij die weg van U. En heb je elkaar.

U merkt hoe het samen op gaat: lees je bijbel, bid elke dag. Ik raad u aan dat te blijven doen. Ik hoop dat jij echt pro­beert eraan te beginnen, of je best doet het weer op te pakken als het is gaan versloffen. ­Het is zo vreselijk belangrijk, of je nu thuis bent of al de deur uit bent, op kamers. Juist als je jong bent, ben je kwetsbaar. Vatbaar voor gedachten en een levensstijl die je van God aftrekt. Je neemt het zo maar over: wat helpt bidden nou, en God luistert toch niet, ja: is er eigenlijk wel een God, en wat oet ik nog met die bij­bel?  Het blijft echt nodig: lees je bijbel, bid elke dag, zodat je blijft groeien…

3. geloofs-zekerheid.

Ik leg eerst de nadruk op dat eerste: gelóófs-zekerheid.

Een christen is nooit zeker van zichzelf. Alsof je de stoere onverzettelijke held zou zijn die nooit twijfelt en alles aan kan. We weten wel beter. En anders komen we er nog wel achter.  Altijd weer komt het aan op geloven. Ook als het over ons bidden gaat.Het is waar dat we God nooit gezien hebben, en dat we niet een telefoonlijn naar boven hebben, waar aan de andere kant de hoorn wordt opgenomen en we antwoord krijgen. In Hebr. 11 staat dat “wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”. Maar als je dan als David steeds maar weer de HEER opzoekt en bij Hem schuilt, kom je er achter hoe werkelijk God be­staat en hoe zeker het is: Hij laat geen bidder staan. Ook dat ga je erva­ren door de omgang met Gods als je Vader en met zijn Woord.

Dat is de geloofs-zékerheid die je mag hebben omdat God die belooft en aan ons wil geven. Niet als een stuk leer uit een boekje. Niet omdat dat nou eenmaal in de catechismus staat dat we er zeker van zijn dat God ons gebed verhoren wil. Trouwens, de catechismus weet ook wel dat wij niet zo stevig in onze schoe­nen staan. Vandaar dat er bij staat dat we alleen zekerheid ontlenen aan de persoon en het werk van Jezus Christus. Dat geeft vertrouwen dat de Here in de hemel naar ons omkijkt en naar ons luistert. ­Niet dat het dan altijd gaat volgens het draaiboek dat ik in mijn hoofd heb. Niet dat mijn verlang­lijstjes worden inge­wil­ligd en al mijn vragen worden beant­woord en al mijn zorgen worden wegge­nomen. Wel dat ik mag rekenen op Gods hulp en op zijn Geest. Zoals Hij dat eens tegen zijn knecht Paulus zei, toen zijn gebed – zeggen wij dan – niet werd verhoord: mijn, mijn genade heb je, en daar heb je genoeg aan.

Als we ootmoedig en vol vertrouwen Vader op zijn woord geloven en Vader ook aan zijn woord houden, dan zullen we ervaren dat Vader altijd woord houdt. Dan gaat de hemel voor ons open.

Jezus zegt: wie zoekt vindt, en wie klopt, voor hem gaat de deur open. Maar dan moet ik wel kloppen!

                                                 amen

 

 

 

 

 

 

 

liturgie middagdienst

 

votum en groet

zingen:       Ps. 123 (1,2)

gebed

Schriftlezing:    Psalm 25

zingen:      Ps. 25: 1,4,7

verkondiging:  zondag 45

zingen:      Gz. 174 (1,2,3)

geloofsbelijdenis (Nicea)

zingen:      Ps. 117

gebed       

collecte

slotzang:   Lied 95: 1,2,3

zegen