Zondag 15 Heid. Cat. : Lijden als roeping

middagdienst zondag 9 december 2012

 

votum en groet

zingen:          Gz. 91

gebed

Schriftlezing:  Marcus 8: 27-38

zingen:          Ps. 138: 4

Schriftlezing:  1 Pet. 2: 18-25 en 3: 8-9

zingen:          Ps. 147: 1,4  –    onder naspel kinderen naar de club

verkondiging:   zondag 15

zingen:          Lied 188 (1,2)  – voorspel – kinderen terug in de kerk

gebed

collecte

slotzang:       Lied 392 (1,3,4,5)

zegen

———————————————————————————————————————

 

Gemeente van Jezus de Christus, gekruisigd èn opgestaan, u en jullie,

 

‘Nu Christus voor ons geleden heeft, waarom moeten wij dan nog lijden?’.

Een uitlegger zegt terecht:  “Dat is de vraag die wij nog vaker stellen

dan vraag en antwoord 42 van de Catechismus:

nu Christus voor ons gestorven is, waarom moeten wij dan nog sterven?”.

Je zou de vraag ook anders kunnen stellen:

Wat is er door dat lijden en dat kruis van Jezus

nou eigenlijk veranderd in de wereld?

Moet je niet nuchter constateren: bij zoveel dat wel degelijk is veranderd

en steeds sneller aan het veranderen is, is de wereld er niks beter op geworden?

   Nog altijd voeren mensen oorlog,

worden elke dag nu hier en dan daar vreselijke misdaden gepleegd

en gruwelijke wreedheden begaan, tot op het voetbalveld toe…,

lijden mensen pijn door slopende ziekten of ernstige verwondingen,

breken relaties stuk door onmacht of onwil,

is er haat en nijd tussen mensen en groepen mensen

(helaas tot in de beste families,

en ook tussen gelovige mensen en in christelijke gezinnen),

en slaat vroeg of laat de dood onverbiddelijk en onherroepelijk toe.

Wat verandert het lijden van Christus aan dat en zoveel meer lijden?

 

Als we de bijbel lezen – zoals we gedaan hebben vanmiddag – lijkt het beeld er

zelfs nog somberder op te worden: achter Christus aan wordt het eerder moeilijker.

Jezus zei:  “wie mij wil volgen, moet zichzelf vergeten,zijn kruis dragen en mijn weg gaan”.

Dat kan zelfs zover gaan dat je er je leven bij inschiet. Net zoals je Heer.

Petrus – die dat eerst ver van zich af schreeuwde: gebeurt niet, geen sprake van! –

schrijft jaren later – door zijn Heer, geleerd – aan mensen die juist door hun geloof lijden te verduren kregen: lijden is uw roeping… Christus zelf heeft voor u geleden en u daarmee een voorbeeld nagelaten.  Volg dus zijn voetspoor.

Nou, en dan wordt wel degelijk alles anders. Nu al, en eens voorgoed!

 

Lijden als roeping

1. van Christus die voor ons geleden heeft

2. voor ons die nog moeten lijden achter Christus aan.

 

1. Lijden als roeping van Christus: Christus die voor ons geleden heeft.

 

  Christus heeft heel de tijd van zijn leven op aarde (maar vooral aan het eind)…geleden.

Dat is kras gezegd in zondag 15. Begrijp het niet verkeerd.

Alsof Jezus altijd alleen maar pijn had en verdriet en narigheid.

Alsof er helemaal geen mooie dingen waren. Thuis in Nazaret.

Later toen Jezus met zijn leerlingen het land doortrok.

Jezus heeft ook plezier gehad thuis. Heeft gespeeld. Heeft gelachen.

Kon genieten van wat God zijn Vader mensen geeft.

Waardeerde een goede maaltijd en een lekker glas wijn.

Toch: heel zijn leven op aarde stond in het teken van zijn lijden.

 

Het beroemde schilderij van Holman Hunt geeft er op zijn manier uitbeelding aan:

het kruis dat al in de timmermanswerkplaats in Nazaret zijn schaduw voorop werpt..

De hamer en de spijkers die als het ware al klaar liggen……

Als zondag 15 zegt: heel zijn leven heeft Christus geleden….

dan is dat maar niet een constateren achteraf.

Het was het doel van zijn leven. Zijn roeping.

Een opdracht die Hij uit eigen vrije wil gehoorzaam heeft uitgevoerd.

Zo moeten we begrijpen wat Jezus van te voren vertelde aan zijn leerlingen:

de zoon van de mens – Gods zoon die zoon van Adam werd – moet veel lijden,

en verworpen worden, en gedood worden….en dan ook opstaan.

Dat is geen ‘het moet nou eenmaal’, er is geen ontkomen aan…..

Jezus had er best vandoor kunnen gaan, de grens over, ver weg….

Maar Hij wist van zijn roeping: Ik ben juist gekomen om Vaders wil te doen…

 

Wij hebben het vaak moeilijk met het lijden in de wereld.

We stellen ongeduldige en zelfs kritische vragen: waarom dit, waarom dat?

We kunnen wat we zelf soms moeten doormaken, niet plaatsen, niet accepteren.

En we zeggen misschien wel zuchtend of mokkend: waaraan heb ik dat verdiend?

Maar als het erop aan komt, houdt geen mens dat vol.

We moeten vaak lijden onder de gevolgen van eigen foute keuzes

of door wat mensen andere mensen aandoen – terwijl weer anderen wegkijken…

en  terug tot het begin: op de bodem aller vragen ligt onze gezamenlijke zondeschuld.

 

Kijk, maar van die Ene alleen, van Christus, geldt het wel:

Hij heeft onschuldig geleden, hij is onschuldig veroordeeld en ter dood gebracht…

Als er Een zou zijn die het niet had verdiend te lijden en te sterven…was dat Jezus.

Hij heeft juist omdat Hij rekening hield met God, leed verdragen.

Hij kreeg slaag en erger, terwijl Hij alleen maar goed had gedaan.

Van Hem staat als een paal boven water: geen zonde gehad of gedaan….

De wereldlijke rechter stelde dan ook officieel vast:

hij is onschuldig, hij heeft niets gedaan waar de doodstraf op staat…

en alle beschuldigingen tegen hem bleef niet één overeind…..

ja, behalve die ene dan: Hij beweert dat Hij de Zoon van God is…

maar dat is geen misdaad maar juist hart van het evangelie:

God geeft een Middelaar, echt God èn echt mens, mens zonder zonde…

Jezus heeft – herinnert een ooggetuige als Petrus zich nog haarscherp –

zelfs zijn beulen en rechters alleen maar goed behandeld

en zelfs hun ergste kwaad niet met kwaad beantwoord:

Hij schold niet terug toen ze Hem uitscholden,

Hij uittte geen dreigementen toen ze Hem gemeen en hard behandelden…

Nee, Hij legde zijn zaak en zijn leven in handen van de hoogste Rechter: God

Ja, en Hij boog zich gewillig onder de uitspraak van die wel rechtvaardige Rechter

ook en juist toen die Hem veroordeelde tot de dood aan het kruis.

 

Antwoord 38 brengt het kort zo bij elkaar:

Christus is onschuldig onder de wereldlijke rechter veroordeeld.

Dat was onrechtvaardig. Gemeen. Een juridische moord.

Maar achter de onrechtvaardige rechter Pilatus stond de hoogste Rechter die strikt rechtvaardig vonnist -en die zijn eigen Zoon

veroordeelde en liet kruisigen met op zijn nek onze zonden!

Petrus legt er de nadruk op dat Jezus vrijwillig onze schuld op zich genomen heeft:

Hij heeft zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht…..

 

Gaat het u, jou, niet door merg en been?!

daarom die geselslagen, die doornenkroon, die spijkers, die spot, die pijn, die doodsnood!

Wat klaagt een mens in het leven, laten we maar jammeren en ons schamen over onze zonden:

ja, ik kost Hem die slagen, die smarten en die hoon,

ik doe dat kleed Hem dragen, dat riet, die doornenkroon…

Laten we vooral blij verwonderd en diep dankbaar onze Heiland bedanken voor zijn lijden:

o Lam van God, onschuldig, geslacht aan ‘t kruis der schande,

te allen tijde geduldig, bereid ten offerande, Gij hebt mijn schuld gedragen…

Gedragen….Petrus ,maakt het heel beeldend: op de kruispaal gehesen en vastgespijkerd.

Ergens anders staat: het handschrift van onze zonden,

de nota die we nooit konden afbetalen..

heeft Hij aan het kruis genageld…

en die nota  zo afbetaald tegen de hoge prijs van zijn leven.

 

Hier klopt het hart van ons christelijk geloof:

– ik besef dat ik Gods toorn verdien:

  mijn zonde maakt God zo boos dat zijn Zoon erom heeft gestraft aan het kruis!

– des te groter het wonder dat genade heet:

  God vergeeft al mijn zonden om het lijden en sterven van zijn Zoon!

– en wat een ruimte en vrijheid schept dat ineens:

 ik kan weer God gaan liefhebben en dienen uit dankbaarheid en die anderen om mij heen ook!

We beginnen zelfs werkelijk op onze Heer te lijken:

bereid Hem te volgen ten koste van onszelf….

om juist zo een hele wereld te winnen!

 

2. Lijden als roeping voor ons: ons die nog moeten lijden achter Christus aan.

 

Nu Christus voor ons geleden heeft, waarom moeten wij dan nog lijden?’

Die vraag van het begin staat nog overeind, komt des te meer op ons af.

Het lijkt of we geen stap verder zijn gekomen na dat eerste punt.

‘Wat is er door het lijden en dat kruis van Jezus nou eigenlijk veranderd in de wereld’,

vroegen we ons af in de inleiding – en je bent geneigd te zeggen: helemaal niets….

Gelukkig is dat toch niet waar. Juist het tegendeel.

Het is waar dat lijden en verdriet de wereld nog niet uit zijn.

Dat ook mensen die geloven dik in de problemen kunnen zitten.

Dat geloof geen medicijn tegen ziekte is en dat alle mensen moeten sterven.

Dat je zelfs door te geloven het extra voor je kiezen kunt krijgen.

Petrus heeft het daar juist in zijn brief over: lijden juist omdat je het goede doet…

dat is zuur en dat doet pijn: waar heb ik dat aan verdiend? is dat mijn straf?

 

Maar wat een enorme stap vooruit als je dan mag geloven: nee, gelukkig niet! geen straf!!

als je echt berouw hebt van je zonden
en je gelooft dat ze om Jezus wil zijn vergeven,

is de angel weg uit lijden dat je overkomt en is sterven niet meer je verdiende loon!

Er is wel degelijk iets grondig veranderd nu Jezus voor ons geleden heeft:

als je goed doet en dan toch of juist dan te lijden krijgt – sta je bij God in de gunst!

Dat klinkt natuurlijk heel raar.

Dat staat haaks op hoe wij het beleven:

als God van je houdt en je graag mag,

waarom laat Hij je dan pijn lijden en verdriet meemaken,

waarom blijven die problemen dan, en waarom ga  je dood?

 

Op dat soort vragen bestaan geen afdoende antwoorden.

Wel is de bijbel er goudeerlijk over:

reken in het spoor van Jezus maar niet op een gemakkelijke vakantiereis

maar eerder op een survival waarbij het afzien geblazen is en inleveren.

Begin je eraan, dan weet je het van te voren en kun je nog annuleren:

als iemand achter Mij aan wil, moet hij zichzelf wegcijferen en zijn kruis opnemen.

 

Dat zegt allereerst alles over Jezus zelf die vooroploopt:

Een koning met boeien om, je kijkt tegen een bebloede rug aan…..

je bent niet in de sfeer van macht en praal maar van nederigheid en dienen…

en de vraag is of je je thuisvoelt in zo’n gezelschap……is dan nou mijn Koning?

Jezus zegt van te voren: Mij volgen is je kruis op je nemen

en jezelf verlooochenen en Mij als je Heiland belijden.

Je Heiland belijden: dat is er voor uitkomen dat je zo’n Heer hebt,

je niet schamen voor een Koning die knecht wilde zijn om jou te dienen,

en je er dan ook niet voor schamen elkaar en anderen te dienen,

jezelf willen wegcijferen omdat je Heer en je medemens het zwaarste weegt..

je laten uitmaken voor alles wat mooi en lelijk is zonder terug te schelden,

als je slecht behandeld wordt, niet met gelijke munt terugbetalen,

niet altijd erop uit er zelf goed af te komen maar voorrang aan die ander….

 

Iedereen die denkt: dat doe ik wel even, dat lukt me wel…

houdt zichzelf voor de gek en raakt gefrustreerd: het wordt niks.

Maar iedereen die meteen zal zegt: dat gaat niet, dat lukt toch niet…

onderschat de geweldige kracht van het kruis van Jezus.

Die maar niet zegt: doe maar na, wat Ik je heb voorgedaan….

maar die zijn kracht ertegenaan zet: Ik ga voorop en trek je mee.

 

In vs. 24 van 1 Pet.2 staat dat we vrij worden van de zonden –

letterlijk: er komt afstand tussen ons en de zondemacht.

Je kunt losraken van je egoisme, je drift, je eigenwijsheid, je jaloersheid…

er komt werkelijk een genezingsproces op gang – het kruis maakt beter!

Nee, niet een beter leven een makkelijker leven betekent, eerder het omgekeerde.

 

Petrus zegt ook van u en mij iets merkwaardigs: lijden is je roeping.

Nee, niet dat je de ellende naar je toe hoeft te trekken.

Dat je zou moeten verlangen naar verdrietige dingen en grote problemen.

Het is en blijft lijden – niemand wil graag met een kruis op de nek lopen.

Zo lang de Heer nog niet terug is zal dat lijden er zijn.

 

Dan kun je blijven vragen naar het waarom – zonder het echte antwoord.

Veel belangrijker is: wat doe je met wat je moet meemaken, hoe ga je er mee om?

Kijk – zegt Petrus dan – neem een voorbeeld aan Jezus. Ga in zijn spoor.

Ik denk dat niet voor niets juist dan de herder met zijn schapen in beeld komt:  

Jezus die zijn leven gaf voor zijn schapen en dwalende schapen tot kudde maakt.

Verdwaalde schapen – en zijn we dat niet allemaal –

worden door de goede herder opgezocht en teruggebracht in de warme stal.

Hij brengt ze samen – zingen we – heelt hun wonden.

Hoezeer nu nog hun harten, hun levens zijn geschonden.

 

Ja, laten we een voorbeeld nemen aan onze Heer en  Herder….

ook en allereerst in hoe we omgaan met elkaar:

tot een zegen, om zo echt en voorgoed gezegend te zijn.

 

Laten we erom vragen, vanmiddag en steeds weer:

   o Lam van God, onschuldig,

   gefolterd en geslagen,

   leer ons, als Gij geduldig

   ons kruis U na te dragen

   en help ons overwinnen.

   Geef ons uw vrede, o Jezus!

 

                                                                       amen

 

 

 

Ruth 2: Oogsten in het veld van Bethlehem

liturgie morgendienst zondag 9 december 2012

votum en groet

zingen:     Ps. 116: 1,2,3

wet van de HEER

zingen:    Lied 9: 9,10

gebed

Schriftlezing:   Ruth 2

zingen:     Ps. 146: 3,5,7

verkondiging: Ruth 2   ‘Oogsten in het veld van Bethlehem’

zingen:     Ps. 36: 2

gebed

collecte

zingen:     Ps. 72: 1,6,9

zegen

—————————————————————————————————————–

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,  broeders en zusters, jongens en meisjes,

 

Afgelopen week stond een opvallend bericht in de krant – tenminste: het viel ons op.

Als kop stond erboven:   ‘Weinig oog in theologie voor naastenliefde’.

Er werd doorgegeven wat tijdens een themadag over de liefde gezegd werd door een van de sprekers, namelijk dat in de christelijke theologie de nadruk altijd gelegen heeft op de leer, op het juiste denken en belijden, en dat goed doen voor de medemens erg onderbelicht is gebleven.

Als bewijs voor die bewering werd aangevoerd dat in veel dogmatische boeken, ook in de onlangs verschenen Christelijke Dogmatiek, maar weinig plek is voor de naaste en voor naastenliefde.

Wat niet perse hoeft te betekenen dat christenen ook in de praktijk geen oog zouden hebben

voor hun medemensen, maar het zou goed zijn daar ook eens kritisch naar te kijken.

Niet voor niets is er dat lied: geef dat niet de woorden breken op de daden van uw kerk.

 

Of wat in die lezing gezegd is over de christelijke theologie, kan ik niet goed beoordelen.

Nader onderzoek daarnaar zou boeiend en zinvol kunnen zijn – vooral ook naar de uitwerking

van zoiets als weinig aandacht voor de naaste in de christelijke theologie voor de praktijk.

Maar in elk geval kun je dat de Bijbel niet verwijten, is dat niet wat God ons vertelt en laat zien.

Denk alleen maar aan de toen geboden met die samenvatting van de Here Jezus die aangaf

dat het tweede gebod over de naaste liefhebben  en dienen, even belangrijk is als het eerste.

Nagevolgd door wat apostelen vaak schrijven: wie God liefheeft, heeft ook zijn naaste lief.

 

Dat ligt helemaal in de lijn van wat een rode draad is in het OT, en de wetten van Mozes

die allerlei heel concrete voorschriften hebben over omgang met elkaar en zorg voor elkaar,

vooral voor wie kwetsbaar zijn als vreemdelingen, weduwen, wezen, armen, verdrukten.

Vaak kwam daar ook toen veel te weinig van terecht, zodat leiders en profeten in soms scherpe woorden de mensen erop moesten aanspreken, lees b.v. Jesaja,  Jeremia, Hosea,  Amos.

We zagen al:  in de tijd van de Rechters was er afgoderij maar ook onderling geruzie en zelfs oorlog.

Pijnlijk werd zichtbaar dat zonder goede leiding ieder deed wat in eigen ogen goed was…

Ja maar zelfs in die moeilijke tijd waren er mensen die wel oog hadden voor de ander,

mensen die zich wel veel gelegen lieten aan die regel van hun Heer om Hem lief te hebben

en te eren, en van daaruit ook zorg te dragen voor wie gebrek leden en hulp nodig hadden.

Ook dat is een lichtstraal midden in die donkere periode in de geschiedenis van Israël en een

bewijs van de trouw van God die zijn plannen doorzet, via wat mensen besluiten en doen.

 

 Oogsten in het veld van Bethlehem

 

 Je zou wat dit hoofdstuk vertelt kunnen bekijken vanuit drie hoofdpersonen: Ruth, Boaz, Naomi.

Ze spelen allemaal hun eigen rol en worden elk op eigen manier ingeschakeld in het plan van de

HEER die achter de schermen bezig is als de grote Regisseur en de eigenlijke Hoofdrolspeler.

 

Als je kijkt naar wat mensen doen en wat hun inbreng is, dan ligt duidelijk het initiatief bij Ruth.

Dat is best bijzonder want Ruth is net binnengekomen als de buitenstaander, de vreemdelinge.

Ja en dat in een best lastige situatie want er stond wel weer koren op het land en het werd tijd om

te oogsten, maar Naomi had geen land – of misschien dat wel (we komen er op terug als hoofdstuk 3 en 4 aan de ore komen) maar in elk geval niet land dat was ingezaaid en waar koren op verbouwd was dat zij kon laten maaien – en dus voor hen geen koren op het land en geen brood en geen geld.

 

We krijgen de indruk dat Noömi niet wist wat ze ermee aan moest en weinig initiatief toonde.

Zij bleef maar steken in haar rol als slachtoffer van wat haar was overkomen: ik sta met lege handen.

Bijzonder dat Ruth het initiatief naar zich toetrok en bereid was de handen uit de mouwen te steken.

En dat door gebruik te maken van wat in de wetten van Mozes was geregeld uit zorg voor wie niet

zelf voor brood op de plank konden zorgen, omdat ze arm waren en zonder eigen land en inkomen, of als weduwe geen man hadden om als kostwinner in de behoeften van het gezin te voorzien,

of als vreemdeling geen eigen grond had in Israël en aangewezen was op de goedgeefsheid van

de inwoners van het land waar ze asiel had aangevraagd of tijdelijk woonde om er te werken.

Daarvoor golden bepalingen als in Leviticus 22 en Deuteronomium 25lees maar even met me mee.

                                                   

We zien er de zorg van onze goede God in voor juist die mensen die niet voor zichzelf konden zorgen.

De HEER wilde niet – staat ook in de wet – dat in het land dat Hij aan zijn volk gegeven had mensen

zouden verarmen en zouden verhongeren, daar moesten ze met elkaar voor zorgen. Wat nog altijd zo is, lees b.v. het formulier voor de bevestiging van diakenen: “De Heer roept ook nu op tot het betonen van gastvrijheid, offervaardigheid en barmhartigheid, om zwakken en hulpbehoevenden volop te laten delen in de blijdschap van Gods volk. In de gemeente van Christus mag niemand ongetroost leven in ziekte, eenzaamheid of armoede” –   daar zijn wij samen verantwoordelijk voor.

In alle voorzichtigheid mag je het ook doortrekken naar buiten de gemeente, naar de samenleving,

waar we als en voorzover we dat kunnen, solidariteit zullen tonen richting medeburgers die door

ziekte, arbeidsongeschiktheid, handicaps, werkloosheid, of als vluchteling, steun nodig hebben.

Dat is een taak van de overheid maar ook voor alle burgers, vandaar sociale wetten, WAO, bijstand.

 

Reken maar niet trouwens dat het zo makkelijk was voor Ruth, om de stap te zetten naar wat je vandaag de diaconie zou noemen of de bijstand: het was allereerst vernederend om je te melden

als iemand die het van de goedgeefsheid van anderen moet hebben, en genadebrood moet eten.

Ja en de wetten van God gaven je dan wel het recht om aren op te rapen achter de maaiers aan,

maar in die moeilijke tijd van de Rechters waren er blijkbaar ook boeren die het armen en weduwen van hun land wegjoegen – Ruth zegt: ik zoek een akker “om aren te lezen bij iemand die me dat toestaat– en er waren ook maaiers die vrouwen alleen die aren kwamen rapen, lastig vielen – niet voor niets waarschuwt Boaz zijn knechten om Ruth niet lastig te vallen maar haar ter wille te zijn.

 

En als je dan aren mocht rapen, was het hard werken in de brandende zon voor net genoeg

om weer een dag brood te hebben – je moest ook nog zelf het koren malen en brood bakken.

Dus niet naar elke maand een uitkering op je rekening zonder dat je er iets voor hebt hoeven doen, niet je hand ophouden bij het loket van een sociale dienst maar zelf de handen uit de mouwen steken en keihard sappelen om jouw graantje mee te pikken van de overvloed van anderen –

maar Ruth deed het graag, uit liefde voor haar schoonmoeder, en met een ijver en inzet die

iedereen opviel – ze liep niet de kantjes ervan af maar werkte van de vroege morgen tot de late avond – “ze is hier al de hele dag, en ze heeft maar even gezeten“, zegt de voorman van de maaiers.

 

Leerzaam denk ik voor hulpverlening vandaag die geen liefdadigheid moet zijn maar gebaseerd op Gods recht, die mensen ook niet afhankelijk moet maken of zielig moet laten zijn maar hen moet

steunen om zo veel mogelijk zichzelf te redden, om aan te sluiten bij wat iemand wel kan en zelf kan regelen – ook de sociale vangnetten van de overheid werken niet als mensen alleen maar op een loket zijn aangewezen en worden gereduceerd tot een nummer – veel beter is ieder waar dat maar kan in te schakelen en te stimuleren zich nuttig te maken – met waar nodig een steuntje in de rug.

Vanuit de grondgedachte dat deze aarde met alles wat erin zit en erop groeit, Gods eigendom is,

en bedoeld om het als zijn mensen samen te delen, en met wat we samen krijgen goed te doen.

 

Kijk, en dan is het ook niet om je te schamen als je het niet helemaal of helemaal niet redt alleen,

als je hulp nodig hebt of een beroep moet doen op de diakenen of de sociale dienst – zoals Ruth zich niet opdrong maar zich ook niet weg liet drukken, maar royaal gebruik maakte van de mogelijkheden die er waren – en vergeet nooit dat we allemaal genadebrood eten, als allemaal afhankelijk van God.

 

Ook Boaz besefte dat, ook al zat hij zouden we vandaag zeggen aan de goede kant van de streep.

Er staat in de NBV dat hij ‘een belangrijk man’  was, andere vertalingen hebben: ‘zeer vermogend’.

Het zal allebei waar zijn: een rijke hereboer, met veel land en veel knechten en dus veel invloed.

Maar dat maakte van Boaz niet een op eigenbelang gerichte kapitalist, alleen uit op winst, keihard tegenover zijn personeel, en iemand die desnoods over lijken ging om zijn eigen doelen te halen.

We krijgen uit wat we over Boaz lezen een positieve indruk, zowel van zijn omgang met de HEER, als van de verhoudingen die hij met en onder zijn personeel bevorderde, en ook uit demanier waarop hij de mensen bejegende die op zijn land hun graantjes van zijn oogst probeerden mee te pikken.

Je kunt denken dat hij Ruth bevoordeelde omdat hij al meteen een oogje op haar had – dat laatste is

de vraag, dat bevoordelen klopt zeker – maar ik ga ervan uit dat Boaz ook anderen die aren wilden

lezen achter de maaiers als echt zijn naasten behandelde, en daarin wilde doen naar Gods wetten.

 

Bijzonder ook hoe Boaz zijn personeel begroet: “De HEER zij met jullie” – en zij hem terug groeten:

“de HEER zegene u” – het klinkt als meer dan standaard – alleen al dat ze elkaar groeten! – wat getuigt van onderling respect en elkaar zien staan; als dat al op de werkvloer gebeurt, dan toch zeker in de kerk – hoe doen wij dat? toen we vanmorgen binnenkwamen en gingen zitten, straks na de dienst –

zien wij elkaar staan, hebben we oog voor die ander, ook voor wie niet in het vertrouwde kringetje van familie en vrienden past – denk aan Jezus: als je alleen je bekenden groet, wat doe je meer dan de wereld?  Jezus wil ons blikveld verruimen naar wie wij niet zo zien staan of zien zitten, naar hem

of haar met wie wij niks hebben of het helemaal gehad hebben – zelfs: heb je vijanden lief!

Ja,  en als je dat binnen de kerk geleerd hebt, gaat dat verder:  op het werk, op school, in de supermarkt, – en dan kan er zelfs op het sportveld en in het verkeer veel ten goede veranderen!

Als je het allemaal op je in laat werken, kun je Boaz zien als een vroeg voorbeeld wat we vandaag een christen-ondernemer zouden noemen: zakelijk maar met hart voor zijn werknemers en erop uit een goede werksfeer en goede omgangsvormen te bevorderen, met oog en hart voor wie in de problemen zijn en op hulp van wie sterker en beter bedeeld zijn, en ook alert op wat mis kan gaan.

We krijgen de indruk dat er ook ruig volk rondliep tussen de maaiers, en dat er ook misstanden voorkwamen, vandaar al van te voren waarschuwingen: denk erom dat je die vrouw niet lastigvalt en dat je haar geen verwijten maakt – dus niet haar nafluiten of racistische opmerkingen maken over zo’n Moabietische; laat staan dat die kerels handtastelijk zouden worden – kwam toen ook al voor!

Boaz wilde dat op zijn akkers absoluut niet hebben, en hij komt met zoveel woorden voor Ruth op.

 

Wat je ook merkt is dat Boaz niet karig precies langs de randjes van de wet loopt maar juist die wet

heel ruim uitlegt en toepast en veel guller is voor Ruth dan hij verplicht is: ze moeten haar ook tussen de schoven laten rapen en niet alleen langs de rand van het veld, en zelfs expres wat voor haar laten vallen, als ze dorst heeft mag ze drinken pakken,  en als het tussen de middag etenstijd voor het personeel is, mag ze met de maaiers en de vrouwen die het koren tot bundels maken, meeëten.

Waarom hij juist voor Ruth zo goed en zo gul is, komt er goed uit als zij hem daarnaar vraagt: omdat je zo goed bent voor je schoonmoeder, en alles in je eigen land hebt achtergelaten om met haar mee te gaan naar een land dat je vreemd is, en omdat je bescherming hebt gezocht bij de God van Israël.

Juist  op dat laatste valt de nadruk, met dat mooie beeld van het kuiken dat wegkruipt bij  vleugels van de moedervogel: “de God van Israël onder wiens vleugels je een toevlucht hebt gezocht”.

 

Terecht wijst een uitlegger erop dat Boaz dat maar niet als een vrome zin of een mooi compliment in de mond neemt maar daar zelf ook inhoud aan wil geven, dat hij als beschermer voor Ruth wil gaan optreden – we zullen in het volgende hoofdstuk diezelfde beeldspraak terugvinden, maar nu als een verzoek van Ruth aan het adres van Boaz: “spreid uw vleugel uit over uw dienstmaagd”  (3: 9 NBG-51)

Met als motief dat Boaz de ‘losser’  is, een familielid dat als beschermer en redder kan optreden….

wat in heel het optreden van Boaz als vanaf het eerste moment handen en voeten heeft gekregen.

Ook dat is leerzaam – die uitlegger ziet hoe Boaz praat en doet, als voorbeeld van bidden en werken:

“bidden is niet makkelijk iets op Gods bord leggen en dan zelf in je luie stoel gaan zitten afwachten”;

we worden zelf ingeschakeld om mee te werken met het plan dat God met ons en anderen heeft.

 

Weet u wat dan het mooie is – in dit verhaal maar ook vaker – dat goede initiatieven aanstekelijk werken, en dat als mensen het goede doen voor anderen dat veel meer goeds op gang kan brengen.

Dat gebeurt in dit verhaal met Noömi: je ziet haar langzaam maar zeker ontdooien en opbloeien.

Eerst zat ze in elkaar gedoken in haar hoekje en was ze om zo te zeggen niet vooruit te branden,

en als Ruth zegt dat ze van plan is aren te gaan lezen, klinkt haar reactie als: je gaat je gang maar.

Maar als Ruth dan na een dag hard werken terugkomt met enthousiaste verhalen over hoe goed

het is gegaan en over die aardige boer Boaz,en ze ook nog een grote volle zak gerst meebrengt,

begint ook Noömi enthousiast te worden: waar ben je vandaag geweest, wat een geweldige man die Boaz: “Moge de HEER hem zegenen, want hij heeft trouw bewezen aan de levenden en de doden”.

Ja, en weet je Ruth: die Boaz is nog familie van ons, hij kan zelfs als losser voor ons gaan optreden.

Alsof haar nu pas dat lichtje opgaat, alsof dankzij Ruth en Boaz ze uit haar cocon tevoorschijnt  kruipt en ze verder gaat kijken dan haar verdrietige verleden en haar op het eerste gezicht uitzichtloze bestaan: misschien is er toch nog hoop, dankzij die goede wetten van God – en ja, er is nog familie!

 

  Hé, hoor je hoe ze het zegt: “Hij is een naaste verwant van ons…” . Ze zegt: van ons!

Na zo heel veel keren ‘ik’  en ‘mijn bittere lot’ – betrekt ze Ruth er helemaal bij, als een van de familie.

In een schets kwam ik de opmerking tegen: “voor het eerst geeft ze Ruth het gevoel er echt bij te horen, ziet ze Ruth staan – ja en ook, en nog meer: haar hart staat weer echt open voor God – God verandert mensen – ja en daar gebruikt God zoals zo vaak mensen voor – misschien u wel, en jou!

 

Waarmee we uitkomen bij wie in heel dit verhaal – en in elk mensenverhaal – de eigenlijke en grote Hoofdpersoon is: God zelf – God die bezig was en bezig is met zijn reddingsplan voor mensen.

Dat is waarom dit tweede hoofdstuk begint met al een beetje te verklappen waar het heen gaat:

“Nu was Noömi van de kant van haar echtgenoot Elimelech verwant aan een belangrijk man, die

Boaz heette” – in een goed verhaal doe je dat niet zo, dan haal je meteen al een stuk spanning weg.

Dus moet de schrijver van dit korte spannende verhaal er een bedoeling mee hebben het zo te doen.

Ik denk dat hij ermee wil zeggen dat wat op het menselijk vlak inderdaad toevallig is – Ruth wist van te voren niet op welke akker ze aren ging lezen, ze kende Boaz niet, en Noömi had ze niet die kant op gestuurd – ja maar God regisseert achter de schermen haar gaan en liet haar Boaz ontmoeten, en

was zo bezig aan zijn plan dat die twee elkaar zouden krijgen en samen voorouders van David zouden worden – noem het leiding, noem het Gods voorzienigheid – betrek het maar op die machtig wijze en goede God wat Noömi over Boaz zei: Hij-de HEER bewijst zijn trouw – aan de levenden en aan al overledenen – want Hij is de God van het eeuwige verbond die trouw is en blijft van generatie op

generatie – die nooit loslaat en opgeeft waaraan Hij ooit begonnen is – eeuwig duurt zijn trouw!

Daarom is het altijd weer goed bij deze God te schuilen, wie bij U woont HEER, heeft het goed!

                                                                            amen  

Ruth 1: Is er wel brood in Bethlehem?

liturgie morgendienst zondag 2 december 2012

votum (gezongen) en groet

zingen:      Gz. 47: 1,2,3 (tegenstem)

gebed

 

     bediening van de doop aan Isolde Chloe Veldman

doopsformulier

zingen (na doopvragen):

Gz. 124: 1a,2m,3v (R:allen)

zingen (na bediening van de doop):

Gz. 124: 4,5 (allen)

dankgebed

zingen:       Lied 335: 9

 

  bediening van het Woord

Schriftlezing:    Ruth 1

zingen:       Ps. 105: 5,8,19

verkondiging:   Ruth 1    ‘Is er wel brood in Bethlehem?’

zingen:       Ps. 144: 5,6

wet van de Heer

zingen:      Gz. 155: 4,5

gebed

collecte

zingen:      Gz. 47: 4,5,6 (tegenstem)

zegen

————————————————————————————————————————————–

 Beste David en Annemarie, kinderen, familie, andere gasten, u en jullie als samen Gods gemeente,

 

‘Ik vertrek’ –  dat is een TV programma over mensen die uit Nederland vertrekken, om ergens anders hun geluk te beproeven, omdat ze in eigen land zijn vastgelopen of het hier wel gezien hebben – ze kiezen ervoor ergens een camping te beginnen, een bedrijf over te nemen,een nieuw leven te leiden.

De één op de vlucht voor het keurslijf van de vaste baan of de vele regeltjes die ons kikkerlandje rijk is. De ander op zoek naar een rustiger leven en een altijd schijnende zon. (Aldus de website)

Soms hebben ze succes en blijven ze daar voor altijd,vaak lukt het moeilijk of niet en komen ze terug.

Daar weten jullie als gezin het een en ander van, Annemarie,van eerst weggaan en daarna teruggaan,

en daar zitten heel wat mooie maar ook moeilijke kanten aan en het blijft altijd een dubbel gevoel want je laat veel achter en vind je wel terug wat je dacht te missen… en je blijft heen- en weren…

 

‘Ik vertrek’ – zei zo’n drieduizend jaar geleden een man en vader tegen zijn vrouw, en hij nam die vrouw en hun twee nog jonge zoons mee, om te emigreren naar zo’n 150 km over de grens –

Voor ons besef is dat dichtbij huis maar toen was het meer dan een week lopen,  naar een waar wel een verwante taal gesproken werd maar een totaal andere cultuur en godsdienst gemeengoed was – qua afstand was het verhuizen naar Duitsland of België maar wat die cultuur en godsdienst betreft verder weg dan nu naar Canada of Australië – zoiets als naar Iran  of Saoedi-Arabië.

Moab was min of meer  vijandig gebied met een godsdienst waar zelfs kinderoffers gebracht werden.

 

Let wel:  de bijbel zegt van die emigratie geen woord kwaad, en dan moeten wij dat ook maar niet doen, en oppassen met veroordelingen als: wat deden ze in zo’n heidens land, weg uit de ware kerk.

Eerder kun je met die mensen te doen hebben want wat loopt het anders dan Elimelech en Noömi gedacht zullen hebben – later zegt zij bitter: “toen ik hier wegging had ik alles, maar de HEER heeft mij met lege handen laten terugkomen” –  een manier van zeggen die te denken geeft, met weinig

zelfreflectie en vooral zelfbeklag, en ook vertekening van de werkelijkheid want waarom waren ze ook al weer weggegaan – toch vanwege gebrek aan brood en toekomst – en was Ruth niet met haar meegekomen? – maar het is waar: in Moab had ze drie keer bij een graf gestaan, en dat is keihard!

Dus geen veroordeling van dat vertrek met zoveel woorden maar wel – las ik – veel gebroken dromen.

Na dat boek Rechters over een volk in nood zoomt Ruth 1 in op een gezin binnen dat volk, in nood.

Verarmd door mislukte of jaar na jaar weggeroofde oogsten, met elke dag de zorg om het dagelijks brood, werden ze economische vluchtelingen -zoals er in onze tijd wereldwijd vele miljoenen zijn….

 

Schrijnend dat in Bethlehem=broodhuis, voor kinderen van Vader in de hemel geen brood meer was!

Omdat de oogsten door droogte mislukte, of door roofzuchtige benden, het kwam allemaal voor….

In dit geval was het blijkbaar regionaal bepaald, want een paar honderd km. verder was wel brood.

Kun je het zien als een van die straffen waarmee God zijn volk in die Rechterstijd tot inkeer wilde brengen…misschien wel…in elk geval was het een van de rampen die Israël overkwam in die tijd.

Als er zelfs broodgebrek was in wat broodhuis heette – blijkbaar vruchtbaar gebied – dat is wel erg!

 

Namen worden tegenwoordig vaak gekozen omdat ouders ze mooi vinden, of om een van de ouders of een ander familielid te vernoemen,soms wordt de keus ook bepaald door wat een naam betekent.

Ik ben gewend als een kind gedoopt wordt, ook altijd even te kijken of een betekenis te vinden is.

Wat Chloe betreft blijkt dat niet zo moeilijk, het komt uit het Grieks en betekent: fris jong groen –

heel toepasselijk op een net geboren kind – Chloe was trouwens ook een naam voor de oogstgodin.

Hou het maar op iets als:  fris en fruitig – en geloof maar dat God ervoor zorgt dat je dochter zal opgroeien als een kind van Hem, en mag groeien in het geloof,  tot op de dag van Gods grote oogst.

Ja, en dan Isolde, dat is wat lastiger; even googelen levert maar liefst drie mogelijke betekenissen op

waarvan de eerste twee meteen aanspreken:  ‘mooi, knap’ – klopt helemaal natuurlijk!  – en ‘eerlijk’ –

daar hopen jullie en wij allemaal op natuurlijk, en daar gaan we ook vanuit dat ze zo zal zijn later –

en dan is er nog een mogelijke betekenis die wat spannender is: ‘van ijzer, heersend met vaste hand’

er staat jullie nog wat te wachten als ze een dame zal blijken te zijn met haar op de tanden-wie weet!

 

Nou, de namen van dat gezin waarop Ruth 1 inzoomt, dragen alle vier een boodschap met zich mee.

Neem de naam van de vader: Elimelech= ‘mijn God is koning’;  een mooie belijdenis maar wat zag je daarvan, en waarom lukte het dan niet samen Gods volk te zijn, en als Gods volk het samen goed te hebben, weet u nog van vorige week:   ‘in die dagen was er geen koning, ieder deed wat in zijn eigen ogen goed was’  – blijkbaar lukte het niet met alleen God als koning, moest er een aardse koning bij..

Noömi, nog zo’n prachtnaam: de liefelijke, de charmante – maar er was weinig liefelijks aan haar leven en de tegenslagen en het verdriet  hadden van haar een verbitterde vrouw gemaakt die zcih slachtoffer voelde van de omstandigheden en geslagen door God: noem mij maar Mara=de bittere.

De namen van de twee jongens leken profetisch (of zijn het later gegeven typerende bijnamen?) : Machlon=de zwakke en Kiljon=de ziekelijke, in elk geval stierven ze al jong en zonder kinderen, nadat vader Elimelech al eerder overleden was – je zou zeggen: te erg om waar te zijn, dat verzin je niet.

Je kunt je Noömi voorstellen:  wat doe ik hier nog, zonder man, zonder zoons, zonder toekomst?

 

Tot zover is het een wel heel menselijk verhaal, van gebrek en moeite, van keuzes en risico’s…..

Zoals wij elke dag onze keuzes moeten maken en beslissingen nemen, al naar de omstandigheden.

Zoals je soms ingrijpende beslissingen neemt waarvan je de gevolgen niet kan overzien en je pas

veel later merkt wat die beslissingen hebben opgeleverd, of het goed uitgepakt heeft, of toch niet.

Maar als het goed is weten we daarachter God die het leven van mensen leidt, en die zo vaak langs wat voor ons omwegen lijken of foute keuzes die wij gemaakt hebben en waar we spijt van hebben,

in staat is ongedachte oplossingen mogelijk te maken en zelfs fout en kwaad  goed te laten uitkomen.

Dat is dan ook de verrassing van wat het boekje Ruth wil vertellen – zoals ik las: “De schrijver van Ruth weet dat de mens in z’n leven afhankelijk is van Jahwe. Maar het indirecte getuigenis dat hij daarvan geef, laat de volle aandacht vallen op wat mensen overwegen en doen, al kunnen zij de gevolgen van hun handelingen niet overzien” – nou, en daarmee komt dit verhaal  heel dicht bij onze werkelijkheid.

Vraag jezelf gewoon maar eens af  als je bijbel leest:  maar wat zou ik in zo’n geval gedaan hebben?

En verwonder je maar over de zo vaak verrassende afloop die God mogelijk maakt: toen, en nu ook.

 

Ineens gaat er toch een lichtstraaltje doorbreken en blijkbaar gaat Noömi ook weer een  lichtje op:

“toen Noömi hoorde, dat de HEER zich het lot van zijn volk had aangetrokken en dat het weer te eten had, maakte ze zich samen met haat twee schoondochters gereed om Moab te verlaten en terug te keren”  -´dat lichtstraaltje zie ik vooral in dat zinnetje dat de Heer naar zijn volk had omgekeken.

Typerend voor wie de HEER is, ook typerend voor wat steeds weer in de tijd van de Rechters gebeurde: de Heer straft zijn volk – met vijanden, met droogte, met honger – maar laat het niet los en blijft trouw aan zijn verbond:  “Hoe dikwijls moest Hij hen kastijden. Hij gaf hen in des vijands macht, maar telkens kwam Hij hen bevrijden, daar Hij aan zijn verbond gedacht”.    Lees en zing Psalm 106!

 

We krijgen niet de indruk dat dat lichtstraaltje van God nog erg doordrong bij Noömi – die onderweg en terug in Bethlehem vooral uitstraalde hoe erg ze eraan toe was, en hoe zielig en slachtoffer van wat in haar ogen God haar had aangedaan – “toen ik hier wegging had ik alles, maar de HEER heeft mijmet lege handen laten terugkomen, de HEER heeft zich tegen mij gekeerd en mij kwaad gedaan” – en  die ook nog er alles aan doet haar schoondochters terug te sturen met argumenten als dat het met haar toch niks meer zal worden en dat er voor die jonge vrouwen geen toekomst in Bethlehem zal zijn: waarom zou je met mij mee gaan, ik kan jullie niet meer aan de man helpen, mijn lot is te bitter, ga maar liever terug naar jullie volk en de god van jullie volk – een schrijver zegt terecht  dat hier een ‘uitgebluste gelovige’ spreekt, zonder werfkracht, waar je als buitenstaander niet blij van wordt en niet op af zou komen – goed om ook zelf eens met de ogen van buitenstaanders te kijken:

wat laten we zien van ons geloof: is dat het mooie en blije of vooral het moeilijke, lastige, strenge..

stralen we iets uit van het licht dat wij en onze kinderen een geweldige Vader en een geweldige

Redder hebben, en een bijbel vol troost en wijsheid – of stoten we af door kritiek, zorg, geklaag…?

 

Kijk, maar de verrassende lichtstraal in dit hoofdstuk komt niet bij Noömi maar bij God vandaan,

bij die God die naar zijn volk omkeek door het weer brood te geven en dus weer leven en toekomst, door Noömi een schoondochter mee te geven die ondanks die verbitterde en cynische schoonma trouw wilde blijven aan haar – “waar u heengaat, ga ik met u mee, waar u slaapt zal ik slapen – uw volk is mijn volk” – en die nog meer een zuster in de HEER werd:  “en uw God is mijn God!”  – dat moet wel een keus van haar hart zijn geweest, een geloofskeus, niet omdat ze in Noömi om het eens wat eigentijds te zeggen zo’n aanstekelijk christen had leren kennen, maar omdat ze de God van Noömi en van Israël had leren kennen als ook haar God, de God van het verbond waar ook zij bij wilde horen.

 

Helaas, zelfs dan komt er geen blijheid los bij Noömi, niet zoiets als: wat fijn, dat je voor God kiest, en dat je zoveel voor mij over hebt dat je je eigen familie en je land en volk en je goden achter je laat…..

er staat alleen dat ze het er niet meer over heeft – er staat: ze hield op tot haar te spreken – en terug in Bethlehem zijn het weer alleen maar klachten en zelfs: de HEER laat me met lege handen staan –

zeker, ze had drie graven achter moeten laten in Moab, maar Ruth was toch mee gekomen……het is schrijnend te lezen na al die bittere klachten en zelfs aanklachten aan Gods adres: “zo kwamen ze

samen terug uit Moab” – voor Ruth heeft dat het er niet makkelijker op gemaakt dat Noömi zo was,

terwijl het al moeilijk genoeg was in dat voor haar vreemde land met al die mensen die haar in het begin scheef aankeken en over haar en over Noömi praatten: is dat Noömi, wat is die oud geworden, en waar is Elimelech en waar zijn die twee zoons – en wie is die meid die met haar is meegekomen, heb je het al gehoord: ze schijnt een Moabietische te zijn, wat doet die hier, zo’n allochtoonse……

 

Maar als je heel precies vertaalt valt juist op Ruth alle licht – is haar komen de Lichtstraal van God.

In het licht van het vervolg heeft God al die kromme stokken van een hongersnood en van die emigratie naar dat heidense Moab en al dat verdriet haar en de remigratie naar Bethlehem willen gebruiken om de rechte slag te slaan van Ruth bij zijn volk te brengen en straks te maken tot stammoeder van het huis van David en voorouder naar de mens gesproken van Jezus die zich het brood kan noemen dat echt leven brengt:  zo zal God helemaal en voorgoed zich het lot van zijn volk, van zijn wereld aantrekken, door in Bethlehem brood te geven – Jezus als zelf het levende Brood.

Het einde van dit hoofdstuk klinkt hoopvol:  ‘het begin van de gersteoogst’ =  Brood in Bethlehem!

 

Doorgetrokken naar vandaag toe en naar de doop van jullie dochter toe: zo bewees en bewijst

onze God en Vader zich de God die nooit loslaat wat zijn hand begon in haar/jullie/ons leven.

Prachtig die beloften van onze goede God, gedaan aan Isolde, aan jullie, en aan ons allemaal.

Laat ons gebed zijn dat zij als ze groot is het Ruth zal nazeggen: jullie God is ook mijn God, en

jullie volk – jullie gemeente – daar wil ik ook bij horen – en laten we ook als gemeente uitstralen, naar elkaar toe, naar onze kinderen en jongeren toe, en naar de mensen om ons heen toe, dat er brood in zit om God te kennen als je Vader, dat we een God hebben die naar mensen omkijkt en voor ze zorgt.

 

Dan mag elk kind van God – klein en groot, oud en jong – fris en groen blijven, een mooi mens in Gods ogen en in eigen ogen en in die van de mensen, en eerlijk, recht door zee, mens uit één stuk;

om eens met vaste hand te regeren, samen met haar en onze Heer, als heel de oogst binnen is.

 

 amen