Zondag 11 Heid. Cat. : Wie is Jezus?

liturgie middagdienst zondag 23 september 2012

 

votum en groet

zingen:           Ps. 75: 1

gebed

Schriftlezing:   Exodus 33: 12-23

zingen:           Ps. 90: 5,7

Schriftlezing:   Joh. 1: 14-18 en 14: 1-9

zingen:           Ps. 103: 5

verkondiging:  zondag 11

zingen:           Gz. 145: 1,3,4

geloofsbelijdenis

zingen:           Gz. 107: 1

gebed

collecte

zingen:        Lied 444 (1,2,3)

zegen

————————————————————————————————————————

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,  broeders en zusters,  jongens en meisjes,

 

Het gaat vanmiddag over de vraag ‘wie is Jezus?’

Maar daarachter ligt een misschien nog wel lastiger vraag: wie en waar is God?

God van wie meer dan eens in de bijbel wordt gezegd dat mensen Hem niet kunnen zien.

Dat is ook zo en dat maakt geloven niet makkelijker, en zeker niet een relatie hebben met God.

Toch feliciteert de Here Jezus ons: gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven….hoe zo, gelukkig?

Ja maar, Jezus zegt er wel iets bij:  als je God wil vinden, Hem wil ontmoeten, moet je bij Mij zijn.

We hebben het van Hem gehoord: niemand komt tot de Vader dan door mij. En: wie Mij ziet, ziet God de Vader. Dat was zijn antwoord toen een van zijn leerlingen – Filippus – verzuchtte: Heer,

laat ons de Vader zien…je zou het zelf gezegd kunnen hebben, ik snap dat zo goed van Filippus.l

 

Wie zou dat niet willen: God met eigen ogen zien, de Heer persoonlijk ontmoeten?

We hebben dat indrukwekkende verhaal gelezen van Mozes die de Here erom smeekte: mag ik U alstublieft even echt zien, één keertje maar? Mozes die toch meer dan iemand anders dichtbij God mocht komen: de Here ging met Mozes en om en praatte met Mozes als vrienden onder elkaar.

De glans van God straalde van Mozes af elke keer als hij na een ontmoeting met de Here weer buiten en onder de mensen kwam. Zelfs zó dat de andere mensen er niet tegen konden. Ze sloegen hun handen voor de ogen of deden een doek voor hun gezicht.  – vandaag zeggen we: ze zetten hun zonnebril op- om niet verblind te worden door de glans van de hemel.

 

Toch was dat blijkbaar in Mozes’ beleving niet genoeg.

Het smaakte naar meer: laat mij toch uw majesteit zien!     

Je kunt nog zo intensief met elkaar chatten, of uren aan de telefoon hangen, over en weer e-mailen of sms’jes sturen, het blijft toch altijd contact-op-afstand – het haalt het niet bij echt bij elkaar zijn. Zeker als je van elkaar houdt, als je verkering hebt of getrouwd bent.

Je wilt niets liever dan heel dicht bij elkaar zijn.

Als je dan ver van elkaar bent – of erger: uit elkaar bent gegroeid – dan is dat pijn, verdriet, gemis..

 

Nou, God heeft de mens gemaakt met de bedoeling dat die mens God die hen gemaakt had, zou kennen zoals Hij is – Hem van harte zou liefhebben -en met Hem in de eeuwige heerlijkheid zou leven – (zondag 3).   Daar is door de zonde een heleboel tussen gekomen – de zonde maakt dat de mens ver van God is weggegroeid en dat in ons leven en in onze wereld alles eigenlijk is scheefgegroeid en onherstelbaar stuk is; dat God heel ver weg is voor ons besef – als er al een God is – als Hij bestaat.

Daar komt die vaak kwellende vraag vandaan: wie is God, en  waar is God?

Met daarachter de vraag: wie ben ik zelf, en waar ben ik zelf, wat ben ik ver van huis geraakt, en hoe kom ik ooit weer thuis.   Zondag 5 verwoordde die vraag zo: hoe kan God mij weer in genade aannemen, hoe kan de kloof tussen God en mij worden overbrugd….?  Nou, daarvoor moet ik en moet iedereen bij Jezus zijn. Die zei:  Ik ben de Weg, de brug over de kloof: wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien, wie Mij volgt, komt thuis, in dat Vaderhuis waar ruimte genoeg is…..

 

Dat en veel meer heeft God voor ons vastgelegd en ons aangereikt in die naam van zijn Zoon: Jezus….

 

Wie is Jezus?

1. in Jezus komt God dichtbij

2. door Jezus komt het goed tussen God en mij

3. achter Jezus aan kom ik voorgoed thuis bij God.

 

 1. wie is Jezus?  in Jezus komt God dichtbij,

 

Laat mij toch uw majesteit zien – vroeg Mozes. Heer, toon ons de Vader – zei Filippus. Herkenbaar?

Een uitlegger zegt: “het verlangen om Jezus eindelijk eens in levenden lijve te zien, overvalt u toch ook wel eens?”. We denken vast wel eens: wat zouden we makkelijker kunnen geloven, als Jezus nog bij ons was.  Dat dat niet zo is, blijkt op heel veel bladzijden van de bijbel, maar toch: waar bent u Heer, laat u zien…!

 

Die vraag van Mozes was heel goed te begrijpen. Eerder was er dat verschrikkelijke geweest met het gouden kalf. De Israëlieten die al die jaren in Egypte vertrouwd waren geraakt met een godsdienst waarin godenbeelden een centrale rol speelden, moesten ineens op stap met een God die zei: je kunt en je mag Mij niet afbeelden, je moet me op mijn woord geloven, Ik wil ook niet net zo gediend worden als andere volken hun goden dienen. Toch was er wel wat te zien in de woestijn: overdag een wolk, ‘s nachts vuur.  En via Mozes gaf God leiding aan de operatie. Met Mozes sprak God als met zijn vriend. Maar toen Mozes de berg op was om Gods wetten in ontvangst te nemen, en  week na week maar wegbleef, kroop het bloed maar het niet kon gaan: Mozes, maak God voor ons zichtbaar, we willen een God bij wie we ons iets kunnen voorstellen, een God aan wie we houvast hebben. Gevolg: toch een beeld, een god onder  handbereik…..wat een omgekeerde wereld: de mens naar Gods beeld gemaakt, maakt zich een god naar eigen beeld, probeert de hoge God naar beneden te halen en die God voor eigen karretje te spannen…..

 

En Mozes, die bij God had gepleit en geworsteld en zijn eigen ziel en zaligheid op het spel had gezet ten bate van dat hardnekkige volk – Here spaar uw volk en als het niet anders kan, straf mij maar –

en die mocht merken dat de Here zijn gebeden verhoorde en ervan af zag dat hele volk te vernietigen – die zelfs gedaan kreeg dat de Here in eigen persoon toch weer mee wilde door de woestijn naar Kanaän, ook Mozes verlangde hartstochtelijk naar meer. Zoals je je beste vriend zo graag wil zien en in de ogen kijken.. HEER , laat me toch nog meer van Uzelf zien.  Mozes wilde niets liever dan nog intiemer met God omgaan.

 

Op het eerste gezicht kreeg hij van de Here nul op het rekest: nee, Mozes dat gaat niet, ook jij ben maar een mens en geen mens kan Mij recht in het gezicht kijken en dat overleven.

Paulus schrijft later dat God een ontoegankelijk licht bewoont -geen mens heeft ooit God gezien, geen mens kan God zien.

Denk maar  aan de  zon: wie met het blote oog in de zon kijkt, raakt verblind.

Wie te dicht bij de zon zou komen, verschroeit, smelt weg.

Laat staan als je God nadert: die een verterend vuur is.

Toch laat God zich wel degelijk aan Mozes en ons zien.

Eigenlijk geeft God juist meer dan Mozes vroeg.

Niet alleen dat Mozes toch een glimp van de hemelse glorie mag opvangen, maar vooral dat de Here zegt: Ik zal mijn naam aan je laten horen. In alle eerbied gezegd: de Here geeft zijn visitekaartje aan ons mensen af. Je kunt als mens de hoge heilige God niet recht in het gezicht kijken, nee, maar nog mooier: de Here laat zich in het hart kijken. In vs. 19 staat eigenlijk niet zoals in onze vertaling: Ik zal mijn luister aan U doen voorbijgaan – God in zijn verheven majesteit – maar: Ik zal aan u voorbijgaan in mijn goedheid.  Waar de naam Here – JHWH – zo indrukwekkend vol van is: de God die een al genade is – als Ik mijn genade toon en jullie je zonden vergeef, dan doe Ik dat ook echt en helemaal – als Ik mij ontferm, mijn armen om je heensla, dan is dat echt gemeend en dan laat Ik je nooit vallen en dan kun je helemaal op Mij rekenen…. Is het niet ontroerend? Hoe dichtbij die hoge en ongenaakbare God bij mensen wil zijn en betrokken is op uw en jouw leven? Je hoeft Hem niet naar je toe te halen, Hij komt zelf naar jou toe. Hij is er – voor ons..

 

Eeuwen later gaat die betrokkenheid van God op een unieke manier leven: in de persoon van Jezus.

Tegen Mozes zei de Here nog: mijn gezicht zien, dat kan niet, dat is dodelijk voor een mens.

Maar als Jezus wordt geboren als mens onder de mensen, krijgt in Hem God een menselijk gezicht. Krijgt die liefde en die genade van de Here handen en voeten.           

Wordt die Naam zo heilig én zo goed, mens van vlees en bloed.

Juist daarom die naam Jezus: de HEER, Jahwe, redt.

In die naam geeft God het geheim van zijn liefde prijs.

In Jezus wordt het waar als nooit daarvoor: God-met-ons, God-dichtbij ons – Immanuël.

Niemand heeft ooit God gezien – lees ik weer in het evangelie – maar de eniggeboren Zoon – Jezus doet ons de Vader kennen.

Filippus vraagt naar de bekende weg: toon ons de Vader – heb je Mij dan nog niet gezien?

Kijk naar Jezus: je kijkt God recht in het hart!

 

2. wie is Jezus?  door Jezus komt het goed tussen God en mij.

 

  Het gaat niet zomaar – het is een groot wonder – dat God zo dichtbij u en mij wil komen – dat God met die Israëlieten van toen en met ons vandaag te maken wil hebben.

Dat God zijn naam prijsgeeft, en zo ons in het hart laat kijken.

Daar was heel veel voor nodig. Daar heeft God zelfs letterlijk alles voor over gehad.

 

In de inleiding stipten we het even aan: de kloof tussen God en mens is onze eigen schuld.

In het begin was het anders. God ging vertrouwelijk om met de mensen.

Adam en Eva waren blij als God ze opzocht…met ze praatte…ze van alles vertelde….

en als zij van hun kant God konden vertellen hoe goed en fijn ze het hadden, samen, en met God.

Tot op die zwarte dag dat alles anders was, en ze voor God wegkropen.

 

Vanaf dat moment was er de onoverbrugbare kloof: geen mens kan God zien, en blijven leven.

Je leest dat meer dan eens in de bijbel: uw zonden zijn het die scheiding maken tussen God en ons. De Here zei het tegen Mozes na die zonde met het gouden kalf: als Ik maar één ogenblik in uw midden zou optrekken, zou Ik u vernietigen. Je houdt het niet uit zo dichtbij de Heilige.

 

Toch beloofde de Here Mozes: goed, Ik ga toch weer met jullie mee. Toch liet God zijn hart spreken.

Maar dat was niet vanzelfsprekend. Eerder had God iets heel ergs gezegd.

Het staat in Ex. 32: 7: Mozes,  jouw (!) volk heeft het allemaal verknoeid. God zei zelfs: Ik zet er een punt achter, Ik ga wel verder met jou, Mozes, en de rest gaat eraan. Niemand kan zeggen dat dat onrechtvaardig was van de Here, al te hard.   We doen er beter aan ons hoofd te buigen en te erkennen: het is ook ons kwaad dat vraagt om zo’n straf.

Wat doen we elke keer weer dingen waar God verdrietig om is en zich boos over maakt. Die de relatie met God onder spanning zetten en zelfs opbreken. Waardoor we verknoeien wat God zo mooi maakte.

Ja, maar toch mocht het weer worden: jullie zijn ondanks alles mijn volk, en Ik blijf jullie God.

Toch wil God zijn naam aan ons verbinden – denk maar aan uw en aan jouw doop.

Je mag dan datzelfde erin horen als Mozes te horen kreeg: Ik ben genadig aan wie Ik genadig ben, en Ik ontferm mij over wie Ik Mij ontferm. Daar zit zeker in dat God dat niet verplicht is: Hij kiest er zelf voor, Hij kiest voor u en voor jou en voor mij. Vooral spreekt eruit dat God er helemaal voor gaat en er alles voor over heeft: als Ik dan genade bewijs, dan ook geen half werk maar voor de volle 100%.

Wat dat betekende, is wel duidelijk geworden toen God in zijn zoon Jezus maar niet alleen naar ons toe kwam en naast ons ging staan, maar zelf mens van vlees en bloed werd, en slaaf, en zelfs ging tot aan en in de dood. Dat vooral spreekt uit die naam Jezus = Hij (Jahwe die mens werd) zal zijn volk verlossen van hun zonden – en alleen daarom is het in Jezus helemaal en door Jezus alleen: God-met-ons/ Immanuël – God die met ons meegaat.

 

Kijk, en vandaar ook dat absolute: Ik ben dè Weg, dè Waarheid, hèt Leven – alleen door Jezus is het weer goed gekomen tussen God en mens.  En alleen als je in Jezus gelooft, kan het goed komen tussen God en jou. Want niemand anders dan Hij kon het puin ruimen op de weg van God naar ons en van ons naar God. Jezus en Hij alleen heeft de schuld uit de weg geruimd. Heeft in onze plaats de verdiende straf ondergaan. Heeft zo de weg weer vrij gemaakt voor u en voor jou en voor mij, om weer bij God te komen. Wat Mozes niet kon, heeft Hij gedaan: zijn naam geschrapt in Gods boek – en mij ingeschreven.  Dat visitekaartje van God – Ik ben genadig, een God die zich ontfermt – het is met bloed ondertekend!

 

3. Wie is Jezus? achter Jezus aan kom ik voorgoed thuis bij God.

 

  Hoe komen we ooit thuis, in het beloofde land?  Het was Mozes’ grote zorg toen de Here zo boos was op het volk. Mozes draaide er eerst wat om heen; hij durfde het haast niet te vragen toen de HEER al zo ver was teruggekomen op zijn vonnis van net na de zonde: Ik zal heel dit volk in één klap vernietigen. Die straf was dan wel van de baan,maar wat moest er van hen worden als hun God niet verder wilde meegaan.

De HEER had gezegd: Ik stuur wel een engel – maar, zegt een uitlegger: die engel ken Ik niet zoals Ik u ken, die is een vreemde voor ons, maar U,de Here, kennen we wel, in U hebben we alle vertrouwen.

De HEER die precies weet wat ons bezighoudt, is Mozes voor: of moet Ik zelf met jullie meegaan?

o ja, alstublieft, want als U niet meegaat, blijven we liever hier, dan zien we het helemaal niet zitten. Dat mogen we ons wel eigen maken, bij onze plannen en ons doen en laten: als de HEER niet met ons is….we blijven nergens. We halen zeker niet die toekomst die ons is beloofd: dat we God zullen zien, face to face zeggen we dan, van aangezicht tot aangezicht.

 

Naar die geweldige ontmoeting is de Here Jezus met ons op weg: Ik ga naar het huis van Vader om je plaatsje alvast klaar te maken….loop zo lang maar achter Mij aan.

 

Wie is Jezus?

Jezus is God die naar ons toegekomen is – die zich in liefdevol neerbuigt over mijn leven – om het te redden – die zegt: ga maar met Mij mee, dan breng Ik je wel thuis!

Thuis bij mijn Vader die jouw Vader wil zijn!

 

                                                               amen

1 Samuël 17: 45: David, een jongen met lef!

liturgie morgendienst  

votum en groet

zingen:               Ps. 108: 1,2,3 DNP
Gods leefregels
zingen:              
gebed
Schriftlezing:    1 Sam. 17: 1-16 en 26-54
zingen:              Ps. 18: 8,9,10 GK
verkondiging:   1 Sam. 17: 45
zingen:              Opwekking 124: Ik bouw op U
gebed
collecte
kinderlied
zegen

——————————————————————————————– ———————- ————–Gemeente van onze Heer Jezus Christus, broeders en zusters, jongens en meisjes,

Gemeente, broers en zussen, broertjes, zusjes..

Ben jij een held,  hebt u lef?
Als je dat aan mij vraagt: bent u een held, dan zeg ik eerlijk: niet echt, soms eerder een bange wezel.
In elk geval  voor bepaalde dingen die ik eng vindt: de tandarts, ziekte, een achtbaan,
terwijl ik van angsten van anderen weinig last heb: het verkeer, vreemde culturen, of spinnen……
het ligt dus nogal persoonlijk verschillend: wat de een doodeng vindt, is voor de andere peanuts.

We hebben ook zomaar een scheef beeld van wat echte helden zijn, van wat moed is, lef hebben .
Ik las al wat langer geleden een mooi stukje op internet dat ik in grote lijnen even doorgeef, het gaat zo.
“Wanneer is iemand een echte held? Wij denken bij een held vaak aan iemand die nooit bang is, die alles aandurft.
Maar is dat wel zo? Als iemand nooit ergens bang voor is, is die persoon dan een held….of is zo iemand eigenlijk
overmoedig en roekeloos?  Ik heb iemand wel eens het volgende horen zeggen:  ‘Een echte held is iemand die bang is,
iemand die eigenlijk niet durft, maar ondanks de angst toch gaat”….”moed is een keuze om door te gaan, ondanks de angst,
en soms dwars door de angst heen”….en dat “is een keuze, om door je angst heen te gaan.. dat kan!”

Kijk, en dan ga ik de bijbel lezen en kom ik veel mensen tegen die op die manier een held werden.
Mensen die eerlijk zijn over hun angst, hun niet durven, hun als een berg opzien tegen wat van ze
werd gevraagd:  Mozes die op zijn tachtigste naar de Farao moest: stuur toch een ander, Heer!
Gideon die de opdracht kreeg de vijand het land uit te jagen: ik durf niet, ik ben te jong;  
David die zo vaak in zijn psalmen zijn angst uitschreeuwde;
zelfs Jezus van wie we lezen dat hij vlak voor zijn arrestatie en sterven doodsangsten heeft doorgemaakt
en die tot God zijn Vader bad:  laat deze beker Mij voorbijgaan!
En de Bijbel vertelt ook hoe ze toch moed vatten en deden wat ze zelf niet durfden en niet konden.
Zoals het refrein in Heb. 11: door het geloof.. hebben ze…..en dan volgt een lijst van heldendaden,
of liever: dan volgt wat de door de kracht van hun geloof toch hebben gedaan, ondanks hun angst.
Het waren mensen met lef.
Lef, weet u wat dat letterlijk betekent?  Lev is hebreeuws en het betekent hart:
Lef hebben, dat is hart hebben voor God, voor de naaste, voor de wereld…hart voor Loenen en omgeving

David – een jongen met lef!
1.   als voorvechter – voor God
2.   als voorloper – van Jezus
3.   als voorbeeld – voor ons

1 David – een jongen met lef! –   als voorvechter – voor God

Het was weer eens oorlog.
Ik bedoel:  oorlog tussen Israël en de Filistijnen – niet te verwarren met de Palestijnen, al doet wat
je over die twee van toen soms wel wat denken aan de situatie in het Midden- Oosten van nu en ook aan
die uitzichtlozer oorlog tussen Oekraine en Rusland, wat doet denken aan David en Goliath.
Al voor Saul als de eerste koning van Israël was aangesteld, waren er steeds grensconflicten….en
Saul en zijn zoon Jonathan hadden  al een paar keer oorlog met ze gevoerd en dapper gevochten.
In 14: 52 staat: “Tijdens de hele regering van Saul werd er fel tegen de Filistijnen gestreden”.
En elke keer wonnen de Israëlieten en moesten de Filistijnen het veld ruimen – datzelfde vers gaat verder: 
Daarom keek Saul steeds uit naar  heldhaftige en moedige mannen en nam die in dienst”.
Maar dan begin je te lezen in 1 Sam 17, en dan lijkt het allemaal anders: waar zijn die heldhaftige
en moedige mannen gebleven, en wat is er met die stoere dappere koning Saul gebeurd, dat we moeten lezen
in 17: 11 datSaul en het leger van Israël verlamd van schrik staan, en verderop wordt verteld
dat ze zelfs angstig weghollen bij het zien van die superheld van de Filistijnen met zijn grote mond?

Nou, denk je, logisch, je zult maar zo’n kerel van bijna drie meter op je af zien komen, dan wil je
wel lopen..blijkbaar werkte dat nieuwe wapen dat de Filistijnen hadden ingezet perfect……
de schrik sloeg al die soldaten van Israël in de benen: daar valt niet tegen te vechten, wegwezen!

Ja, maar toch kan dat het niet wezen, want je kunt toch met een heel bewapend leger wel één zo’n vechtjas aan…
als David er op z’n eentje, zonder pijl en boog, zonder zwaard, zonder harnas, in slaagt om die schreeuwende
en vloekende oorlogsmachine te vloeren, waarom durfde niemand van die grote kerels,
ook niet die oudere broers van David, en ook niet Saul met zijn oorlogservaring,
een eind te maken aan dat uitdagende gedrag van die Goliath – was David dan de enige met lef?

Weet u, er was wel degelijk iets heel ingrijpends veranderd in de loop van de jaren – en dat vind
ik terug in het vorige hoofdstuk, 1 Sam. 16: 13 en 14 – daar sta je op een keerpunt binnen Israël.
In vers 14 staat iets heel ergs over Saul en wel: “de Geest van de HEER had Saul verlaten” – en dat was
omdat Saul steeds meer zijn eigen weg ging en zijn eigen macht uit was, en niet langer op de HEER wilde vertrouwen
en niet meer luisterde naar wat de HEER bij monde van Samuël hem zei.
Dan kan het zover komen dat God je overlaat aan jezelf: je hebt Mij toch niet nodig, je kunt het
toch zelf zo goed en je weet het toch altijd beter, ga je gang maar, kijk hoever je komt zonder Mij.
Bij Saul is te zien wat er van komt: de moed zakt hem in de schoenen,  het gaat bergafwaarts,
tot  een roemloze zelfdoding op het slagveld –  wat zo mooi begon, eindigt  in een trieste mislukking.

Ja maar, in het vers er vlak voor kun je hoop putten voor de toekomst: “van toen af
(vanaf het moment dat David, toen nog de jongste thuis en een herdersjoch die nog voor geen meter meetelde,
in opdracht van God door Samuël tot koning werd gezalfd) was David doordrongen van de Geest van de HEER
– die Geest zorgde ervoor dat David een jongen was met lef = met hart voor de HEER.
Wat niemand snapte  toen David met eten van thuis zijn broers in het leger opzocht, 
en toen hij, geconfronteerd met dat geschreeuw en getreiter van die reusachtige Goliat, hem te lijf wilde.
Zijn broers en andere soldaten namen hem totaal niet serieus: wat doe je hier eigenlijk,
jij met altijd je neus vooraan, ga op de schapen passen – en Saul kon er ook niks mee:  ]
jij hebt helemaal geen ervaring met vechten, tegen die doorgewinterde vechtersbaas maak jij toch  geen schijn van kans.
Ze hadden allemaal gelijk natuurlijk, zo’n joch van hoogstens 16/17 jaar, ongewapend en ongetraind,
tegen zo’n boom van een kerel met soldatenpak van zo’n 80 kilo en een speer waarvan alleen de punt al 10 kilo woog –
Goliat bulderde van het lachen toen dat herdertje met zijn stokje en een paar steentjes op hem af kwam:
wou jij vechten, jochie, nou kom maar op, ik maak gehakt van je….

Wat denk je, zou David niet bang zijn geweest, was hij echt zo’n stoere bink, of een waaghals?
In elk geval maakte hij zelf heel duidelijk wat hem dreef en waar hij zoveel lef vandaan haalde.
Wat hem stak was niet dat ze allemaal zo laf waren of dat die reus zijn land en leger vernederde,
ook dat,  maar vooral: “wat denkt die onbesneden Filistijn wel, dat hij de gelederen van de levende God durft te beschimpen”
en even later: “De HEER, die mij gered heeft uit de klauwen van leeuwen en beren, zal me ook redden uit de handen van deze Filistijn”
– David kon het niet hebben dat zijn God werd beledigd en David wilde voor de eer van zijn God omkomen en vertrouwde op Gods hulp.

Dat was ook zijn antwoord op dat gebral van Goliat: ik daag jou uit in naam van de God van de
hemelse machten die jij hebt staan beschimpen, vandaag zal de HEER je aan mij uitleveren…
ja want de eer van de HEER staat op het spel en de HEER zal zelf voor zijn eer opkomen: ]
“zodat de hele wereld weet dat Israël een God heeft…en iedereen zal beseffen dat de HEER geen zwaard
of lans nodig heeft om te overwinnen, want Hij is Degene die de uitslag van de strijd bepaalt”.

Kijk, dan ben je een held, dat is lef hebben:  juist als ik zwak ben, ben ik op zijn sterkst –
heel veel later horen we Paulus dat zeggen, door de HEER geleerd: opdat niet ik maar God alle eer krijgt.
Dat is lef hebben: op God vertrouwen en in zijn kracht de strijd aangaan, het van Hem verwachten.
Zoals David ervan zong: “met U durf ik mij in de strijd te wagen, de legerbenden op de vlucht te jagen,
met U ga ik door water en door vuur, en met mijn God spring ik over een muur”.   Ps. 18.

Dus niet: ik kan alles aan, kijk eens wat ik durf – maar: ik ben niet bang, ik verlaat mij op de HEER.
Dat vertrouwen van David werd niet beschaamd en wat niemand voor mogelijk hield, gebeurde.

We kennen allemaal het vervolg: hoe David de reus tegemoet rende en een gladde scherp geslepen steen wegslingerde
zodat Goliat frontaal in het voorhoofd werd geraakt en met een harde dreun op de grond viel,
waarna David de gevreesde kampvechter met zijn eigen zwaard een kopje kleiner maakte –
waarna de Filistijnen panisch van schrik de benen namen en Saul en zijn soldaten ineens
weer moed kregen en hen achterna gingen:  het werd alsnog een klinkende overwinning – met dank aan David –
geen wonder dat Saul hem tot legeraanvoerder maakte en David volksheld nr. 1 werd.
Toch het is niet goed gezegd natuurlijk dat deze overwinning aan David te danken was.
Dat wist hij zelf wel beter en daar kwam hij openlijk voor uit: de HEER voor wiens eer David het had
opgenomen en op wie hij had vertrouwd, had hem gered uit handen van die Filistijnse vechtersbaas
en de HEER had zijn volk de overwinning Hij is de HEER, die hulp verschaft in nood,
mijn vaste burcht, ik hoef niet bang te wezen(wat David ook best wel was), Hij beveiligt voor de dood.

Kijk en daarmee had David zijn visitekaartje afgegeven, niet als die grote oorlogsheld of als die
succesvolle generaal, maar als de man naar Gods hart, als gelovige geleid door de Geest van God.
Door het geloof – het kan ook van David worden gezegd – kun je bergen verzetten en zelfs de sterkste tegenkrachten aan –
dan zal God door onze zwakheid en bangheid heen zijn kracht laten blijken.
Ik denk aan die belijdenis van Paulus – ook zo’n man met lef voor God – als hij schrijft over zoveel
dat tegen kan zijn en bang kan maken: tegenspoed, ellende, vervolging, honger of armoede, gevaar of het zwaard  –
maar dan naar boven kijkt:
wij zegevieren in dit alles glansrijk – wij zijn om zo te zeggen wereldkampioenen,
superhelden – niet van onszelf, maar: dankzij Hem die ons heeft liefgehad”.

2.   David – een jongen met lef!     –   als voorloper – van Jezus

Het was al met al een gênante en trieste vertoning geweest: een heel leger met aan het hoofd een ervaren koning
die talloze overwinningen had behaald – en dan komt er een zo’n grote schreeuwer
en die daagt je uit en staat te tieren en te vloeken en ook nog je God te beledigen – en het blijft
oorverdovend stil en allemaal staan ze aan de grond genageld en rennen zelfs van angst weg – tot
die ene herdersjongen die langskomt en dat niet kan hebben en die in actie komt: hoe durft hij…
en dan bedoel ik niet David maar dan herhaal ik wat David over die Goliath zegt: hoe durft hij mijn
God zo te beledigen, en de spot te drijven met de legers van de levende God, en met Gods volk?

Zijn wij daar nog wel door geschokt en verontwaardigd over, als lelijke dingen over God gezegd worden,
over de Here Jezus, over ons geloof en over de bijbel,of over Joodse mensen, over moslims, over mensen
met een andere geaardheid of een andere mening en leefwijze dan wijzelf, en als onder het mom van vrijheid
van meningsuiting alles maar moet worden kunnen gezegd, ook over de overheid, over medemensen – hoe reageren we dan…
We moeten dan oppassen voor twee verkeerde reacties, twee uitersten: aan de ene kant dat we het maar allemaal laten
voor wat het is, er misschien al zo aan gewend zijn dat het ons niet eens meer raakt –
aan de andere kant dat we in dezelfde fout vervallen en op onze beurt gaan terugschelden,
de ene belediging beantwoorden met de andere, en doen waar de bijbel ons voor waarschuwt, dat
we kwaad met ander kwaad vergelden, of dat ze in de kramp schieten en onszelf gaan verdedigen
in plaats van eerlijk het gesprek aan te gaan en de ander laten nadenken en voelen waar hij of zij
mee bezig is – en dat we zoals Paulus schrijft vechten met eerlijke, met geestelijke wapens.

Kijk maar weer naar David die niks kon en wilde met die wapens die Saul hem wilde laten aantrekken en hanteren,
en tegen die Filistijn zei: “jij daagt me uit met je zwaard en je lans en je kromzwaard,
ik daag jou uit in de naam van de HEER van de hemelse machten, die God… die jij hebt beschimpt”.
Daarmee zien we in hoe David erin staat, op God vertrouwt, en de vijand van de HEER bestrijdt,
al de trekken van zijn grote zoon Jezus, die kwam, zei Hij zelf, om het werk van satan af te breken.

Het gaat veel te ver om iemand als Goliath satanische trekjes toe te dichten –
wat moet je dan als over Saul staat dat de Geest van de Heer van hem geweken was
en dat een boze geest hem aanstuurde- maar we weten wel dat satan als de aartsvijand van God
er alles aan deed het werk van God af te breken en het volk van God schade te doen –
maar ook gelukkig dat God dwars erdoor heen zijn plan wil doorzetten,
en daar wordt David bij ingeschakeld en eeuwen later Davids zoon die de zoon van God is: Jezus.
Jezus die meer is en ons verder helpt dan David deed en kon…David die kind was van zijn tijd
en er niet voor terugschrok zijn vijanden met een zwaard letterlijk een kopje kleiner te maken.
Bij Jezus zie je wat  Paulus schrijft dat de strijd niet gaat tegen mensen van vlees en bloed
maar tegen kwade machten die actief zijn en die erop uit zijn om Gods redding van de wereld
onmogelijk en ongedaan te maken – Gods uiterste wapen is de inzet van zijn eigen enige Zoon.
Denk dan aan Jezus al meteen in het begin, als satan hem probeert te verleiden tot ontrouw ]
aan zijn Vader en aan zijn opdracht, en hoe Jezus dan steeds dat ene wapen inzet: maar Vader heeft gezegd,
maar in de Bijbel staat – en daar kan zijn tegenstander niet tegen op: hij moet de aftocht blazen –
het begin van wat al vlak na de zondeval beloofd is: er komt een nakomeling van de vrouw, van
Eva, die de slang, die oude verleider en kapotmaker, eens uiteindelijk de kop zal kosten – wat is
gebeurd aan het kruis toen de zoon van David satan overwon door te lijden en te sterven en zo
de diepste oorzaak van alle ellende, de zonde, heeft overwonnen: het is volbracht –
ik lees in mijn Bijbel: Hij heeft door zijn dood definitief afgerekend met de heerser over de dood, de duivel.
Wat op Pasen aan het licht kwam toen Hij uit de dood opstond en Hij overwon, die sterke Held.
Ja en dat juist door zwak te willen zijn, door te lijden, door de dood in te gaan – door te winnen niet
door zijn tegenstanders de dood in te jagen te nemen maar door zijn eigen leven te geven:
zijn weg is de weg van kribbe via kruis door het graf heen naar de overwinning en Gods nieuwe wereld

3.   David – een jongen met l-  als voorbeeld voor ons.

Ben jij een held,  hebt u lef?
Daarmee bedoel ik dus niet of je allerlei waagstukken aandurft, of dat u nergens bang voor bent.
De vraag is of u en jij en ik ervoor durven uitkomen dat we in God geloven en Jezus volgen.
Of we echt hart hebben voor God, voor elkaar, voor Loenen en omgeving, voor een wereld in nood.
En of we als christenen in ons land laten merken dat we iets geweldigs gekregen hebben en dat
met anderen willen delen, en dat zijn niet onze tradities of regels of ons gelijk, maar daar is
dat we een grote God hebben, die liefde is, en dat we Jezus kennen die de wereld wil redden.
Ik las eens een artikel over missionair gericht zijn, met als titel ‘Christenen mogen best wat meer lef’
hebben, en dan werd dat lef ook letterlijk bedoeld:  lev hebben= hart voor die ander hebben,
bidden voor je medemensen, het gesprek met de ander aangaan, die ander Gods liefde tonen.

Ja en als we uit die liefde leven en kracht putten uit wat onze Heer deed en doet voor ons,
kan dat geloof bergen verzetten – Jezus zei dat en belooft dat – dan kan geloof onze angsten overwinnen.
David zei. ik kom met niks van mezelf, niet met eigen wapens, maar in de naam van God mijn HEER.
Maak je maar eigen wat we nu gaan zingen: “Ik bouw op U, mijn Schild en mijn Verlosser,
niet eenzaam ga ik op de vijand aan; gelovend ga ik, eigen zwakheid voelend, en telkens meer
moet ik uw kracht verstaan, toch rijst in mij een lied van overwinning, ik bouw op U en ik ga in Uw naam”
Dankzij Hem die overwon, over wie we nu gaan zingen, als over de Held bij wie we veilig zijn.
amen

Zondag 13 Heid. Cat.: Kind aan huis bij Vader dankzij Vaders Zoon

votum en groet

zingen:      Ps. 133 (1,2,3)

gebed

Schriftlezing:  Marc. 3: 20-35 en 6: 1-6

zingen:      Lied 135: 2

Schriftlezing:  Joh. 1: 9-14

zingen:      Lied 135: 3 – onder naspel gaan de kinderen naar de club

verkondiging:  zondag 13

zingen:      Gz. 45 (1,2) – onder voorspel komen kinderen binnen

geloofsbelijdenis

zingen:      Gz. 165

gebed

collecte

slotzang:     Ps. 8: 3,4,6

zegen

——————————————————————————————————————————–

Gemeente van de Heer Jezus Christus, zijn broers en zussen en broers en zussen van elkaar……….

 

Bent u niet wel eens een beetje jaloers? Ik bedoel: op Jezus’ bloedeigen familie?   Je zult maar de broer van Jezus zijn, of zijn zus! Met Hem zijn opgegroeid. Met Hem hebben gespeeld.

Zei Elisabeth niet tegen Maria: “Jij bent de meest gezegende onder de vrouwen. Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt?

Ergens onderweg riep een vrouw uit het publiek – diep onder de indruk van het spreken van Jezus spontaan: “gelukkig de schoot die u heeft gedragen en de borst die u heeft gevoed!”.

Jezus zal je kind maar wezen! Om jaloers op te worden, als je familie van die beroemde man bent….

 

Verkijk u er maar niet op. De levensweg van Jezus die een lijdensweg werd, is ook voor de eigen familie een martelgang geweest. Jezus’ moeder heeft er al te vaak geen zicht op gehad en het heeft haar – zeker onder de schaduw en aan de voet van het kruis – pijn en verdriet gekost. De oude Simeon heeft gelijk gekregen: door uw ziel zal een zwaard gaan. De broers van Jezus hadden hun eigen strijd. De bijbel windt er geen doekjes om: “zij geloofden niet in Hem”. Ze konden met Jezus’ loopbaan niet uit de voeten: het zal je broer maar wezen! Soms dachten ze, en zeiden ze: die is gek…..ja, echt!!

 

We hebben net gehoord over dat merkwaardige voorval tijdens Jezus’ preektournee.

Het lijkt erop of de familie bij de deur wordt weggestuurd: wie zijn mijn echte moeder en broers?

Is dat om hen terug te pakken omdat ze Jezus wilden meenemen als doorgedraaid, overspannen?

Of zit er wat anders achter bij onze Heer: wat wil Hij zijn familie en wat wil Hij ons ermee leren?

Ja, en hoe zullen Maria en de broers en zussen gereageerd hebben? Verdrietig? Boos? Geërgerd?

Daarover bewaart de bijbel stilzwijgen. Daar gaat het dus blijkbaar niet om.

 

Waar het wel om gaat?

Nou, om u en om jou en om mij, om die mensen om Jezus heen en achter Hem aan, toen en nu.

Die niet jaloers hoeven te zijn op Maria en op Jezus’ bloedeigen broers en zussen.

Nee, want om Jezus heen mogen we allemaal familie van Hem worden en zoons en dochters van Jezus’ Vader, dankzij de Zoon die zich er niet voor schaamt ons zijn broeders en zusters te noemen. Kinderen aan huis bij Vader dankzij Vaders Zoon.

 

Kind aan huis bij Vader dankzij Vaders Zoon:

1. die Zoon is kind aan huis bij Vader;

2. die Zoon maakt ons tot Vaders kinderen.

 


1. Jezus is als de Zoon kind aan huis bij Vader.

 

Jezus is er weer. In zijn eigen huis in Kapernaüm. En het huis is stampvol. Vol met mensen die naar Hem zijn komen luisteren. Ineens gaat het van mond tot mond: Jezus’ familie staat voor de deur! Ze kennen hen wel: moeder Maria, de broers Jacobus, Judas, Jozef, Simon. U vindt die namen in Matt. 13:55. Het is een van de trekjes uit het evangelie die Jezus ons uittekenen als echt een mens, die uit een bepaald gezin komt en familie heeft. Geboren, zongen we, tussen alle mensen in, in het menselijk gezin. En dus ook: geboren in dit heel bepaalde menselijke gezin, van Jozef en Maria. Die zich ook niet heeft geschaamd voor het gezin waar hij uit kwam en bij hoorde. Jezus wilde bekend staan als zoon van – en zelf ook- de timmerman van Nazareth.  Al was Jozef niet zijn echte vader, we lezen van de jongen Jezus dat Hij zijn ouders(!) onderdanig was. Nog aan het kruis bekommerde de oudste zoon zich om zijn moeder en ver­trouwde Hij haar toe aan de zorgen van zijn lievelingsdiscipel: Johannes, daar staat je moeder.  Zo krijgt heel concreet handen en voeten wat we in Joh.1 lezen: “het Woord is mens gewor­den” – de Zoon van God werd een mens van vlees en bloed – en heeft bij ons gewoond.  In die stal van Bethlehem. In dat huisje met die werkplaats in dat gehucht Nazareth. In die eigen gehuurde woning in Kapernaüm.  Een mens – deze Mensenzoon – die onze broer werd.

 

Maar wat moeten we dan met dit verhaal?  Neemt Jezus daar toch niet afstand van zijn eigen familie? Scheept Hij hen af? Is Hij misschien boven aardse familie­banden uitgegroeid? Of heeft Hij aan de familie geen boodschap nu ze toch niet willen geloven? Schaamt Hij zich misschien voor ze?

Nou moet u goed lezen wat er staat. Dan merken we dat de Heer hier niet met zijn moeder en zijn broers in gesprek is, maar met de mensen die naar Hem zitten te luisteren. Hij jaagt niet zijn eigen familie weg, maar zegt juist tegen anderen dat zij net zo goed zijn familie mogen zijn. De familie van Jezus wordt niet kleiner, maar juist heel veel groter! Een onafzienbare menigte, staat in Openb. 7

 

Zeker in de tijd van Jezus waren familiebanden erg belangrijk.  De mensen in dat huis hadden kunnen verwachten dat Jezus hen naar huis zou sturen omdat vandaag de familie vóórging.  Je kunt het toch niet maken dat je geen ruimte en geen tijd hebt voor je moeder en je broers en zussen.

We kunnen ons daar wel iets bij voorstellen. Als we jarig zijn kijken we eerst wanneer de familie komt.  Als we een grote familie hebben, nodigen we vrienden en kennissen een andere keer uit. Eerst de familie! Moeten die bezoekers bij Jezus thuis nu niet beleefd plaats maken voor zijn familie? Zal Jezus niet zeggen: kom morgen maar terug, Ik heb toch al veel te weinig tijd voor de familie…?

 

Maar Jezus stuurt niemand weg.  Hij zegt tegen die mensen om Hem heen: jullie zijn ook mijn familie,als jullie doen wat mijn Vader in de hemel wil. En wat Vader wil is dat iedereen luistert naar zijn eigen Zoon. Denk aan die stem uit de hemel toen Jezus door Johannes gedoopt werd: deze is mijn eigen lieve Zoon, en jullie moeten allemaal goed naar Hem luisteren. En zelf benadrukte de Here Jezus elke keer maar weer: Ik en de Vader zijn één. Ik kom van de Vader – uit hoge hemel daalde Ik neer – om hier op aarde de wil van mijn Vader te doen.

 

Kijk zo naar dit gebeuren:  hier staat de unieke Zoon van de Vader voor ons die blijkbaar het recht heeft te beslissen wie bij Vaders gezin mogen horen. Met een breed en beslissend handgebaar wijst Hij naar zijn leerlingen: kijk, daar zitten mijn broers. In Matt. 12:50 staat het iets anders- meer direct: “ieder die de wil van mijn Vader in de hemel doet”. Hij zegt niet ‘onze’ Vader. Nee want hier spreekt de Zoon die een unieke band met de Vader heeft. Die is – zondag 13 -de eeuwige natuurlijke Zoon van God. En daarom -zondag 13 verbindt dat prachtig aan elkaar- die tegelijk is ons aller Heer. De Zoon van de Vader is de Heer van het huis van Vader. Hij heeft van de Vader het voor het zeggen gekregen in zijn huis en rijk.

 

Johannes zet zijn evangelie daarmee in: die Jezus van Nazareth – mens in dienstbaarheid –

is de eeuwige Zoon van God – die heeft meegewerkt toen alles werd geschapen. En – zegt

Johannes erbij – in het leven en werken van Jezus hebben we oog in oog gestaan met de glorievan die werkelijke, unieke Zoon van God. Denk aan zijn wonderen en genezingen. Aan zijn macht over wind en golven. Aan zijn overwinningen op de duivel en zijn demo­nen. Aan zijn goddelijke kracht waarmee Hij de straf droeg die wij verdienden, en de zonden van zoveel miljoenen en miljarden op zich heeft genomen. Aan de opstandings­kracht die sterker was dan de dood, zodat Hij de sleutels heeft van dood en dodenrijk.

 

Zondag 13 lijkt een wat jaloerse vraag te stellen: Jezus de enige Zoon van God? Maar wij dan? Zijn wij dan niet Gods kinderen? Maar voor jaloersheid is geen reden.Wel voor diepe dankbaarheid. Want juist omdat Jezus die unieke Zoon is – God én mens -kunnen weggelopen kinderen weer thuiskomen. Mogen u en jij en ik Gods kinderen zijn!

 

2. Jezus die als Zoon kind aan huis is bij Vader, maakt ons tot Vaders kinderen.

 


  We zagen dat de Here Jezus niet zijn moeder en zijn broers wegstuurt maar juist veel anderen binnenhaalt in de familie: iedereen die doet wat mijn hemelse Vader wil – en dat is: gelovig naar Mij als de unieke Zoon luistert – mag ook mijn broer en mijn zus zijn.  Zoals moeder Maria zich gelovig geschikt had naar Vaders wil:  “de Heer wil ik dienen, laat met mij gebeuren wat u hebt gezegd”

Als Maria zo haar plaats weet, kan ze de geschiedenis ingaan als  ‘de moeder van de Heer’.

Elisabeth had gelijk: “gelukkig is zij die geloofd heeft dat de woorden van de Heer in vervulling zullen gaan”.

 

Op het eerste horen is het een vreemde vraag die Jezus stelt: “wie zijn mijn moeder en wie mijn broers?”. Wie Jezus’ moeder was, wist iedereen in de omgeving. Ze kenden zijn broers en zijn zussen. Jezus’ moeder, dat is Maria die met Jozef is getrouwd (geweest). En de broers van Jezus zijn die mannen die net als hij zonen zijn van de timmerman van Nazareth, van Jozef.

Zoals elk gezin werd ook dit gezin bepaald en benoemd naar de vader van het gezin.

 

Precies: daar hebt u Jezus’ geheim. Want Jezus verwijst hier heel nadrukkelijk naar zijn Vader, maar dan naar die Vader die in de hemel is, en die in werkelijkheid Jezus’ Vader is. Nou, en daarom wordt de vraag of je familie van Jezus bent, niet bepaald door een bloed­band die je verbindt met vader Jozef. Dat kan ook niet, want Jezus is zelf geboren “niet op natuurlijke wijze, uit lichamelijk verlangen of uit de wil van een man, maar uit God“,  Joh.1:13. Jozef werd pas ingeschakeld toen Maria al in verwachting was. De engel had gezegd: het heilige dat verwekt is – door de Heilige Geest – zal Zoon van God heten. En wie nu door het geloof een volgeling van deze Zoon wordt, mag God zijn Vader gaan noemen. Dan mag je tegen de hemelse Vader van Jezus zeggen: “onze Vader in de hemel”,  “Abba, mijn lieve Vader”.

 

Dat is een onbegrijpelijk wonder. We kunnen het niet snappen én we hebben het niet verdiend.

Als zondag 13 vraagt  “maar wij zijn toch ook Gods kinderen?”  is het antwoord volmondig ja.

Maar meteen wordt heel duidelijk dat daar niks vanzelfsprekends aan is. ‘Uit genade’ zijn we als kinderen van God aangenomen, geadopteerd, en dat om Christus, die daarvoor betaalde met zijn eigen leven. Want wij hadden onze kinderrechten verspeeld zoals die weggelopen, verloren zoon, uit dat bekende verhaal. Die alleen maar kon zeggen: ik ben het niet waard nog langer uw zoon te heten. Maar die door zijn Vader met open armen werd binnengehaald. Uit genade. Terwille van Christus! Daar heeft bloed voor gevloeid. Zeg maar: voor uw plek in de kerk en in Gods gezin, betaalde de Zoon met zijn leven!

We hebben gelezen dat dat alleen kan als God zelf ingrijpt. Johannes schrijft dat de Here Jezus allen die Hem aangenomen hebben – iedereen die in Hem gelooft en alleen wie gelooft -het recht heeft een kind van God te worden. Wie de wil doet van zijn hemelse Vader. Maar dat doet geen mens uit zichzelf. Geloven is niemand aangeboren. Geloof erf je niet van je ouders, ook al wil God vader en moeder wel gebruiken om geloof in de Here en dienst aan de Here voor te leven. Je bent geen kind van God puur door geboorte of omdat je familie van huis uit christelijk is, of omdat je gedoopt bent.

Nee, er is ‘weder-geboorte’ voor nodig. Een verlossend ingrijpen van bovenaf, van God uit. Een totaal nieuw begin en een heel ander leven. Danzij die Zoon die – zondag 13 – ons met zijn kostbaar bloed heeft vrijgekocht van onze zonden en ons gered heeft. Die onze Broeder èn onze Heer is geworden.

 

Kijk, en wie echt naar Hem luistert, gaat al meer op Hem lijken. Dan mag je nu al weer iets laten zien in je leven van die heerlijkheid, die glans, die bij een kind van God hoort. Zoals ps. 8 zingt van de mens die op God lijkt en Gods glorie weerspiegelt:  bijna goddelijk verheven! Zodat het in uw en jouw leven te zien wordt: hoe heerlijk is uw naam op aarde!

 

Dus hoeven we helemaal niet jaloers te zijn op die moeder en die broers en zussen van Jezus.

Jezus zegt dat als we naar zijn onderwijs luisteren en de wil van Vader in de hemel doen, we net zo goed zijn broeder en zuster mogen zijn. Dat we kinderen zijn van zijn hemelse Vader. Dat was ook de weg die zijn aardse familie moest volgen. Zij en wij staan daarin naast elkaar. De aardse familie heeft geen streepje voor en wie van buiten komen worden niet achtergesteld als het erom gaat wie bij Gods gezin horen en bij Hem mogen wonen.

 

Jezus liet dat soms moeder Maria voelen als die even vergeet dat haar zoon ook haar Heer is. Dan is er even die afstand:  beste mevrouw, wat heb ik met u te maken? Ook Maria moet haar plaats kennen. Gelukkig heeft ze die gevonden. Als Jezus naar de hemel is en de gemeente in gebed wacht op de Heilige Geest, lezen we in Hand.1 dat de apostelen bijeen zijn, en ook enige vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus. Jezus’ moeder wordt vooral zuster in de Heer. Meteen er achteraan lezen we dan: en met zijn (Jezus’) broers. Nog een groot wonder, want Jezus’ bloedeigen broers geloofden eerst niet in Hem, vertelt de bijbel.

 

 

Het werd wel heel schrijnend werkelijkheid: Hij kwam tot het zijne, en de zijnen – tot in eigen familie toe zelfs – hebben Hem niet aangenomen. Naar de wrange regel: een profeet is niet geëerd in zijn eigen stad en bij zijn eigen familie. Voor veel anderen was het een excuus: in Jezus geloven als de beloofde Redder? maar we kennen toch zijn vader en zijn moeder, zijn broers en zussen. Hij zou door God gezonden zijn?- Hij komt uit Nazareth!

 

Misschien zeiden ze ook wel: zijn eigen familie gelooft niet eens in Hem!  Ook dat hoorde bij Jezus’ lijdensweg: verlaten door zijn eigen leerlingen, ook door zijn bloedeigen broers en zussen, en tenslotte zelfs door zijn hemelse Vader. En dat allemaal terwille van ons – en ook voor die eigen broers en zusters, en voor moeder Maria – opdat zij en wij nooit meer door God verlaten zouden worden, maar door Hem geadopteerd tot zijn kinderen en erfgena­men. Heb. 2 zegt dat God de Vader veel van zijn kinderen de hemelse glorie wilde binnen­brengen en dat daarvoor nodig was dat Jezus zijn eigen Zoon voor ons heeft geleden. Vandaag vierden we dat: de Zoon maakt ons tot zonen en dochters van zijn Vader, en zo tot zijn broers en zussen. Het avondmaal is de gezinsmaaltijd van Vader met u en jou en mij. Als je familie van elkaar bent geworden omdat God de Vader van ons allemaal is, dan is die band niet stuk te krijgen, zelfs niet door de dood. Want niets kan ons scheiden van Vaders liefde, door Jezus Christus onze Heer.

 

Helaas maken we als broers en zussen, als broertjes en zusjes – en ook als broeders en zusters – soms ruzie met elkaar. Dat komt. zeggen we dan, zelfs in de beste families voor. Dat is pijnlijk en triest als het blijvende verwijdering brengt en er geen bereidheid is het bespreekbaar te krijgen en aan oplossingen te werken. Het kan vormend zijn en leerzaam, als maar de liefde die de Vader werkt door zijn Geest en met zijn Woord, ons aan elkaar blijft binden, als we bereid zijn de minste te zijn en te werken aan herstel. En we samen ons het eigendom weten van Hem die ons kocht en onze Heer is.

 

                          amen