Psalm 146: 5a: Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, zusters en broeders,

dia 1   

Het is de laatste felicitatie, de laatste ‘zaligspreking’ uit het psalmboek.

“Gelukkig – welzalig – wie de God van Jakob tot hulp heeft, wie zijn hulp vestigt op de HEER, zijn God”. Er staan in eerdere psalmen nog een paar van die felicitaties, met steeds weer als rode draad datje goed af bent als je het van God verwacht, als je bij Hem schuilt, en als je je door Hem laat leiden.

Dat is ook de kern van Psalm 146, kijk maar naar de verzen die aan ons tekstvers vooraf gaan: “vertrouw niet op mensen met macht, op een sterveling bij wie geen redding is”.

En waarom niet? Nou, omdat zelfs de machtigste mens als het erop aan komt ook maar een ‘sterveling’ is: “stokt zijn adem, hij gaat terug tot de aarde, op die dag gaat hij met zijn plannen ten onder”, kan hij niets meer.

Maar God is de Schepper, “die hemel en aarde heeft gemaakt….en trouw is tot in eeuwigheid”. De sterke God die echt redden kan en helpen wil: die recht doet, brood geeft, bevrijdt en beschermt: “de HEER is koning tot in eeuwigheid, je God, Sion – en gemeente vandaag – van geslacht op geslacht”.

Het maakt en houdt ons klein,maar vooral: spreekt het ons moed in: je bent met zo’n Helper goed af!

Vanmiddag wil ik met u wat dieper ingaan op die felicitatie,  en vooral op dat:  ‘de God van Jakob’. Veel vaker wordt de HEER ‘de God van Abraham, Izaäk en Jakob’ genoemd,de God van de stamvaders van het volk Israël- en dan spreekt heel het verleden mee van Gods trouw: die God is ook jullie God. De ‘God van Jakob’, dat is een andere naam voor ‘de God van Israël’, dat volk van Gods eerste keus. En wij mogen ons door Jezus daar ook door bemoedigd weten: die God is ook onze God, en Vader.

Maar als dan de HEER – zoals hier – nadrukkelijk ‘de God van Jakob’ genoemd wordt, zit daar nog een extra laag onder en heeft dat een diepere lading want als je Jakob hoort, komt Jakobs leven in beeld.

Die naam alleen al spreekt boekdelen want Jakob is zoiets als: ‘beetnemer’ , ‘pootje-haker’ – en we denken aan de truc met die soep waardoor Jakob Ezau zijn eerstgeboorterecht afhandig maakte, en het bedrog waarmee hij zijn vader Izaäk om de tuin leidde en zich van de zegen meester maakte, en later de listige manier waarop Jakob zijn oom Laban terugpakte en zijn veestapel uitbreidde.  dia 2  Er is een schrijver die zelfs zo ver gaat om Jakob een oplichter te noemen. Niet bepaald een erenaam dus: Jakob.

Het was Jakob ten voeten uit: hij miste precies wat de kern is van Psalm 146: hulp zoeken bij de Heer, in plaats van te vertrouwen op je eigen slimheid en handigheidjes, ten koste van mensen om je heen. Jakob dacht God een handje te moeten helpen en werkte zichzelf zo juist steeds weer in de nesten. Jakob, dat  is de ‘alles-zelf-in-de-hand-willen-houder’ , de ‘God-voor-de-voeten-en-in-de-weg-loper’.

Waar ten diepste angst achter zat, angst om het los te laten, gebrek aan geloof en echt vertrouwen. En juist zo liep Jakob elke keer weer vast, en maakte hij er een puinhoop van, onherstelbaar vaak.

Zo ging er ook in zijn gezin van alles mis: getrouwd met twee zussen die elkaar de tent uitvochten en kinderen van vier vrouwen (behalve van Lea en Rachel ook nog van haar slavinnen Bilha en Zilpa) en met de kinderen ging ook heel wat mis: Ruben die vreemd ging met een bijvrouw van zijn vader; de verkrachting van dochter Dina met als eerwraak een rooftocht en moordpartij in Sichem, gepleegd door Dina’ broers Simeon en Levi; Juda die vreemd ging met Tamar; het voortrekken en verwennen van Jozef tot ergernis van zijn broers en uiteindelijk het verkopen van Jozef naar Egypte met  leugen dat hij door een roofdier was opgegeten, het zullen je broers, je zoons, maar zijn!  en zo werd hij die zijn vader bedrogen had werd nu door zijn eigen zoons bedrogen…wat een verschrikkelijk drama! Het was al met al een familiegeschiedenis met veel dieptepunten en zwarte bladzijden – bepaald geen leven om jaloers op te zijn.

Ja, maar des te verrassender is dat ‘de God van Jakob’ – een God die de God wil zijn van zulke mensen, van mensen als wij ook zijn, met onze eigenzinnigheid en vaak dwarsigheid, die zoveel in ons hoofd hebben en in eigen handen willen houden, die zomaar toch op mensen vertrouwen en het van mensen verwachten- van onszelf of van mensen om ons heen -die het zo moeilijk vinden echt te geloven=te vertrouwen, en eigen zekerheden en wensen los te laten.

Wat een geluk dat God de God wil zijn van al die Jakobs en Jacoba’s – van u en van jou en van mij! Dat willen we wat scherper inkleuren en concreet maken vanuit wat we lazen over Jakobs’s leven.

dia 3

Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft – die is:

1. de God van Bethel  (Gen. 28: 17,19)

2. de God van Pniël  (Gen. 32: 31)

3. de God van Israël (Gen. 32: 29)

dia 4        1. de God van Bethel  (Gen. 28: 17,19)

Jakob is op reis en zijn reis is een vlucht: weg van zijn broer Ezau die hem een kopje kleiner wil maken omdat Jakob hem bedrogen had: door zich te vermommen als was hij Ezau, de lieveling van vader Izaäk, met een lekker gebraden stuk wild, had vader niet Ezau maar Jakob gezegend. En die zegen was vooral de erfenis waar Ezau recht op dacht te hebben – dat hij dat recht had ingeruild voor die soep was hij al lang vergeten – maar hoe dan ook, het was een gemene streek van Jakob, op aangeven en met hulp van moeder Rebekka. Ezau is razend en hij schreeuwt: hij heet Jakob en hij is een jakob, een echte pootje-lichter!           dia 5

Uit angst voor de wraak van Ezau maar ook om te voorkomen dat Jakob net als Ezau met een Kanaänietische vrouw zou trouwen, stuurden moeder Rebekka en vader Izaäk hun jongste zoon weg naar de familie in Charan, een lange reis van honderden kilometers, wekenlang per kameel – en als hij het heeft moeten lopen was het een reis van maanden.   Als wij Jakob ontmoeten is dat in de plaats Luz, zo’n 90 kilometer ten noorden van Bersheba,  waar zijn ouders woonden – hij was waarschijnlijk al wel een dag of twee tot drie onderweg.          dia 6

Als Jakob daar ’s avonds laat in slaap valt, met zijn hoofd op een steen, krijgt hij een droom, als een bijzondere ervaring van Gods aanwezigheid: een ladder tot in de hemel, waarlangs engelen heen en weer pendelen, en bovenaan maar tegelijk bereikbaar dichtbij stond God zelf en sprak Jakob aan met nog eens de zegen voor wie erfgenaam mag zijn van de belofte aan grootvader Jakob en vader Izaäk van een eigen land en een groot volk, en ook dat dat volk voor veel andere volken tot zegen zal zijn. Daar zien we in dat God trouw is aan zijn eigen woorden en plannen, ondanks ontrouw van mensen.

Al vanuit de verte is het de belofte van Jezus als de grote Nakomeling van Abraham en Izaäk en Jakob, door wie die geweldige beloften ook naar  ons zijn toegekomen: Jakobs God is ook onze God. Wat voor Jakob toen en voor ons alleen maar kan door Gods genade, alleen dankzij Gods zoon Jezus.

Ja, en dan is ondanks wat Jakob heeft verprutst ook dat geweldige en tegelijk beschamende – dat wat hij steeds vergat, waardoor het zo mis was gegaan, maar wat zijn God hem meegaf voor zijn reis en zijn toekomst: “Ik zelf sta je terzijde, Ik zal je overal beschermen, waar je ook heen gaat, en Ik zal  je naar dit land terugbrengen; Ik zal je niet alleen laten tot Ik gedaan heb wat Ik je heb beloofd”.

Kijk, dat is nou de God van Jakob ten voeten uit, die niet zegt wat Jakob had kunnen verwachten en misschien wel heeft gevreesd: nou Jakob, je hebt het er mooi bij laten zitten, je wou het zo graag zelf regelen, nou, je ziet wat er van komt, daar lig je nou op een harde steen, zoek het maar uit verder.

Wij zouden misschien zo gereageerd hebben en doen zo naar mensen toe met wie we het helemaal hebben gehad en die hun eigen glazen ingooien: bekijk het maar, ik trek m’n handen verder van je af. Maar God doet niet zo, God laat niet los waaraan Hij is begonnen, God liet zelfs die Jakob niet vallen.

dia 7

Sterker nog, boven Jakobs hoofd op die steen, dat hoofd vol sombere gedachten en een onzekere toekomst voor ogen, ging letterlijk de hemel open – en als Jakob wakker wordt, realiseert hij zich hoe bijzonder en onwerkelijk is wat hij heeft ervaren: “op deze plaats is de HEER aanwezig; dat besefte ik niet” ….

Nou, en dat geeft moet want blijkbaar is de HEER niet aan een plaats gebonden, en gaat Hij  overal met je mee, en zal Hij er ook zijn voor Jakob in het verre Haran, en voor u op uw werk of in de auto, voor jou in de collegezaal en de sportschool; is Hij er als je in het ziekenhuis ligt of op de operatietafel, en is hij overal bereikbaar voor onze gebeden en onze noodsignalen – want we mogen leven – zelfs als het om ons heen donker is – onder een open hemel, in beeld voor God en de engelen als zijn hemelse hulpdienst – en we mogen altijd een beroep doen op Gods hulp en bescherming.

Jakob kon er niet over uit, woorden kwamen te kort: “Wat een ontzagwekkende plaats is dit, dit is niets anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn!”. Zo’n plek kan het overal zijn voor een mens, onder Gods hemel, zo dichtbij komt God en is God, en dat midden in onze nood en stress; ook als wij het allemaal verprutst hebben en niet meer weten hoe het verder moet, juist dan!

Hoeveel verhalen zijn er niet van ervaringen zoals van Jakob: God was er, dichtbij, en God heeft me er doorheen geholpen; God opende deuren die dicht leken, of ineens kwam er iemand langs die me verder geholpen heeft – als je het maar zien wilt, hoe vaak en hoe wonderlijk: God was er, en ik had het niet eens door – hoeveel plaatsen kunnen ineens een Betel voor je worden, een deur naar God.

Jakob zette op zijn Betel een steen neer als een bescheiden monument: ter herinnering voor later.  Hebt u, heb jij ook van die gedenkwaardige momenten om nooit te vergeten, en om moed uit te putten voor als het weer eens moeilijk is of zwaar, of onoverzichtelijk: weet je nog van toen, hoe God me er doorheen heeft gesleept en bovenuit getild – Heer, u bent toch dezelfde, Heer, help me. En vertel je dat ook wel eens aan anderen: aan je kinderen, je kleinkinderen, je broeder of zuster? Dan wordt het echt  jouw psalm, jouw belijdenis:  “Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft”.

 dia 8  2. de God van Pniël  (Gen. 32: 31).

Het is heel veel jaren later, en Jakob is weer op de weg terug, vanuit Haran naar het land Kanaän. Er is in al die jaren heel veel gebeurd en ook heel wat veranderd in de omstandigheden van Jakob. In Betel was hij alleen, met alleen een steen voor onder zijn hoofd, nu heeft hij een groot gezin, veel knechten, een grote veestapel, en ook nog veel andere bezittingen – een rijke herenboer dus.

Wat ook veranderd is, is de houding van Jakob, tegenover God en met het oog op de toekomst. Een toekomst die nog de nodige haken en ogen heeft, want er is nog altijd het oude zeer van wat Ezau is aangedaan, en het is maar de vraag hoe Ezau erin staat, of hij nog steeds kwaad is en uit is op wraak, of dat de tijd de wonden heeft geheeld – misschien dat een stevig cadeau erbij kan helpen? Jakob is echt nog erg bang voor Ezau en hij beseft dat als Ezau kwaad wil, hij niet tegen hem op kan.

Maar het mooie is dat Jakob nu niet alleen zelf actie neemt maar vooral zijn God te hulp roept. We horen in 32:10 een mooi gebed uit Jakobs mond, waarin Hij  God dankt en ook om hulp smeekt: En dat vanuit een nederige houding, in het besef dat hij nergens recht op heeft en alles genade is: “Ook al ben ik het niet waard, toch bent U steeds goed voor me geweest. U hebt altijd trouw voor me gezorgd. Want op de heenreis, toen ik de Jordaan overstak, had ik alleen maar een stok.En nu heb ik zelfs twee grote groepen mensen en dieren” (Gen. 32: 10) Ja, want voor de zekerheid had Jakob zijn gezin en zijn slaven en vee in twee groepen verdeeld, want stel dat Ezau de ene groep zou aanvallen, dan zou de andere groep ervan door kunnen gaan – ook daaruit bleek zijn angst en zijn onzekerheid. Maar gelukkig was God er ook nog: Heer, “ik smeek U, red mij uit de handen van Ezau, mijn broer”.

dia 9

Dan, als alle mensen en dieren de beek Jabbok overgestoken zijn, en Jakob die nacht alleen achter- blijft op de andere oever van de beek, in afwachting van de beslissende confrontatie met Ezau, is er ineens die onbekende man die op hem afkomt en Jakob vastpakt en met hem begint te vechten. Het wordt een lange en heftige worsteling waarin Jakob zich niet gewonnen heeft maar zich als een kerel verdedigt, er staat dat ze vochten tot het licht werd en dat de onbekende het niet winnen kon.

Vreemd wat even later komt Jakob erachter met wie hij heeft gevochten: met iemand die meer is dan een mens en sterker dan een mens – hij zegt als alles voorbij is: “Ik heb oog in oog gestaan met God en ben toch in leven gebleven” -vandaar de plaatsnaam Pniël, wat betekent: aangezicht van God.

De onbekende vechtersbaas met zijn goddelijke kracht prijst Jakob voor zijn doorzettingsvermogen: “Je hebt gevochten met God en met mensen en je hebt overwonnen” Maar hoe dan, een mens kan toch niet van God winnen?

Precies, en dat liet de engel voelen want met één vinger ontwrichtte hij de heup van Jakob zodat de man zijn leven lang mank bleef lopen en bij elke stap voelde: God is mij te sterk.       dia 10     Daarom moeten we letten wanneer de engel van God zegt dat Jakob heeft gewonnen van God en van mensen – dat is nadat Jakob heeft gezegd tegen zijn  tegenstander die vraagt hem te laten gaan: “Ik laat U niet gaan. Eerst moet U mij zegenen” – terecht is gezegd dat Jakob niet met lichamelijke kracht gevochten en gewonnen heeft, maar met geestelijke wapens, dat Jakob eigenlijk won van zichzelf en van zijn kwalijke verleden, van zijn angst voor Ezau, van zijn geweten en zijn verleden. En eindelijk gaf hij zich over en riep: genade!

In Hosea 12 staat: “Hij worstelde met een engel en overwon, en smeekte hem onder tranen om een gunst” – zoals in een lied: “Toch overwint eens de genade, en maakt een einde aan de nacht. Dan onderwerpt de Heer het kwade, dan is de strijd des doods volbracht”. En Jakob kon weer verder!

Verder ja, maar wel met voelbaar dat je het niet wint in eigen kracht en niet kan zonder Gods hulp. Bij elke stap van Jakob werd hij eraan herinnerd dat hij van zichzelf een hulpeloze stakkerd was, en dat hij alleen gespaard is gebleven door Gods genade en het elke dag hebben moet van zijn zegen. Het ging mee als les en boodschap voor zijn nakomelingen, vandaar dat er bij staat dat de Israëlieten de heupspier niet eten, uit respect voor wat gebeurd was toen Jakob vocht met God, en overwon.

Het mag ook ons bemoedigen:  als het lastig is te geloven, als we het moeilijk hebben met wat we in ons leven meemaken en te verstouwen krijgen, als we worstelen met twijfels en angst of met oud zeer.En ervaren dat we als het erop aan komt allemaal kreupele kinderen van God zijn – pas als we dat erkennen en kwetsbaar durven zijn, naar God en elkaar toe, als we open durven zijn over worsteling en twijfels en zonden, klein dus, zijn we sterk.

Dan mogen we ervaren dat als we het gevecht volhouden en onze twijfels niet wegstoppen maar onder ogen zien en onze vragen blijven stellen, aan God, aan onszelf aan elkaar, we dan – zoals de apostel schrijft – meer dan overwinnaars zijn – dat we zegen ervaren en een zegen kunnen zijn. Ook dat is die psalm: “gelukkig wie de God van Jakob – van Betel en van Pniël – tot zijn hulp heeft“.

dia 11   3. de God van Israël (Gen. 32: 29).

Jakob kreeg in Pniël als eerbewijs na zijn overwinning een nieuwe naam: Israël=strijder met God. Het is de naam geworden van het volk dat uit Jakob is voortgekomen en dat Gods volk mocht zijn.  En wat God aan Jakob beloofde ging mee als belofte en zegen voor heel dat volk van Gods verbond. Ja, en in en Jezus als de ware zoon van Jakob, de echte Israël dankzij wie Gods genade voorgoed won, mogen ook wij in die belofte en die zegen delen – als wij van Gods genade en zijn zegen willen leven. Geen Jakobs of Jakoba’s  die het zelf willen regelen desnoods door anderen een hak te zetten of aan de kant te dringen, maar Israëls=strijders in Gods kracht. Zoals de apostel Paulus erover schrijft: meer dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad. Door Hem die – las ik kortgeleden in de krant – zijn eigen Zoon moest loslaten om Jakobs nieuwe naam waar te maken- zodat het voorgoed licht werd voor u en jou en mij.

“Gefeliciteerd wie Jakobs God als helper heeft  – en dag in dag uit met Christus leeft!”.   

                                                                 amen

 

 

liturgie middagdienst CGK-GKV zondag 11 januari 2015

welkom

zingen:    NLB 287: 1,2,5 ‘Rond het licht dat leven doet’

we worden stil voor God

votum en groet

zingen:     Ps. 105: 1,4,6 GK

gebed

Schriftlezing:   Genesis 28: 10-19 en 32: 23-33

zingen:    Ps. 146: 1,2,3,5   LL

Schriftlezing: Psalm 146

verkondiging:  Psalm 146: 5

zingen:    Gz. 21: 2,3,7  LB

gebed

collecte

geloofsbelijdenis

zingen:    Ps. 84: 5,6  GK

zegen

amen:   NLB 416 ‘Ga met God en Hij zal met je zijn’

Zondag 6 Heid. Cat.: Alleen een volmaakte Middelaar kan ons compleet redden

Gemeente van Christus, broeders en zusters, jongens en meisjes,

dia 1

Zondag 6 is niet het meest populaire onderdeel van de cate­chismus. Er wordt nogal eens vreemd tegenaan gekeken en zelfs valt men hard heen over wat hier staat. Het klinkt veel mensen te leerstellig en te redeneerderig in de oren. Men hikt ook aan tegen dat woordje ‘moeten’ dat steeds weer terugkomt. Alsof dat de conclusie van ons redeneren is en wat wij in ons hoofd hebben: zus en zo moet de Redder die we nodig hebben, zijn, en zo komen we bij Jezus uit.

En de vraag komt op: wat heb ik nou aan al die beschouwingen, in mijn verdriet en mijn zorgen en mijn narigheid, en gelet op wat allemaal speelt in onze wereld en onze tijd? De wereld van 2015 is toch wel een heel andere dan die van 1563?   dia 2

Ik wil vanmorgen proberen het wat dichter naar ons allemaal toe te brengen, in het licht dat vanuit Leviticus 21 en Hebr.7 valt op de volmaakte Hogepriester Jezus Christus, die ons volkomen redden kan en gered heeft, nu al en eens voorgoed.

dia 3

 Alleen een volmaakte Middelaar kan ons compleet redden.

1. volmaaktheid vereist;

2. volmaaktheid onhaalbaar;

3. volmaaktheid toch mogelijk.

dia 4   1.   de volmaaktheid die door God wordt geëisd. 

  In Lev. 21 lezen we het een en ander aan eisen die God aan de priesters stelde. Ik denk dat u het er allemaal mee eens bent dat het behoorlijk steng was allemaal. Zodat je denkt bij jezelf: is dat niet onmenselijk? Stel je voor dat een dominee vandaag nog aan die eisen zou moeten voldoen,of een ouder­ling! Je zou er niemand voor krijgen. Zo iemand nooit kunnen vinden.

Als we dit hoofdstuk goed lezen, en het dan ook nog verge­lijken met andere gedeelten uit de wetten van Mozes waar het gaat over hoe Gods volk zal leven, dan valt op dat er een opklimming is in strengheid hoe dichter iemand bij de HEER God kwam.

 

De HEER vroeg van álle Israëlieten een leven dat paste bij de omgang met Hem. Dat gold extra streng voor de priesters die in Gods speciale dienst stonden. Die de offers brachten en voor­gingen in de gebeden en die de mensen de zegen meegaven. Het had natuurlijk te maken met de voorbeeldfunctie die ze hadden. Goed voorgaan doet goed volgen.

Maar er is vooral in Lev.21 dat andere: hoe dichter bij de HEER, hoe nauwer het luistert. God zegt: wees heilig zoals Ik heilig ben.         dia 5

  Allereerst gold dat op het punt van sterven en begraven en rouwen. Iets dat natuurlijk in ieders leven heel gevoelig ligt. Zodat wat in Lev. 21 staat, hard en ongevoelig kan overkomen. Je bent geneigd te denken: nou, nou, zo’n priester was toch ook een mens? Waarom dan wat een taboe lijkt op alles wat met sterven en begraven te maken heeft?We moeten dat zien in het licht van wat de bijbel over de dood zegt. Elke Israëliet wist dat de dood onrein maakte. Ongeschikt om in het heiligdom van God te komen, zonder dat eerst grote schoonmaak gehouden was.

Priesters moesten daarom zich ver houden van een gestorvene, met als enige uitzondering als het om een naaste familielid ging die nog in hetzelfde huis woonde, zodat je er niet omheen kon. Voor de hogepriester waren de eisen nog strenger. Die mocht helemaal niet bij een dode komen, zelfs niet als het z’n eigen vader of moeder was! Voor condoleren en begraven mocht hij het heiligdom niet verlaten.  dia 6

Ook als het om uitingen van verdriet en rouw ging, golden beperkende bepalingen. De HEER verbood zijn volk het overnemen van heidense rouwgebrui­ken. De eisen die aan priesters gesteld werden, waren stren­ger: geen kale plek maken op het hoofd , en niet de rand van de baard wegscheren, als teken van rouw. De hogepriester was aan nóg weer strengere regels gebonden: zijn hoofdhaar zal hij niet los laten hangen en zijn kleren zal hij niet scheuren. Dus ­niet laten merken dat je verdriet hebt en in de rouw bent.

Is dat niet erg strikt? Mag je niet eens rouwen om wie je zo vreselijk mist? Wat hier werd uitgebeeld, dat is dat hoe dichter een mens bij God in de buurt komt, des te nauwer het steekt.  De levende God en de dood, die passen niet bij elkaar. De HEER God wil niet te maken hebben met de dood die door onze zonde in de wereld is gekomen. Geen sprake van dus dat de dood bij het leven hoort, zelfs een goede vriend zou zijn waaraan je niet zo zwaar moet tillen en die zelfs een bevrijding kan zijn. De dood is de laatste vijand die van zijn troon af moet. Dat is juist het reddende evangelie dat onder de oude bede­ling al afgebeeld mocht worden in het leven van Gods knech­ten. God liet toen al zien dat die laatste vijand niet het laatste woord zal hebben.

Ook strenge eisen op een tweede terrein: dat van seksualiteit en huwelijk. De HEER vroeg van heel zijn volk een heilig leven, in en buiten het huwelijk. Denk aan het zevende gebod en aan allerlei bepalingen in de boeken Exodus en Leviticus, tegen overspel en ontucht, en over het leven als getrouwden. Ook hier waren de eisen voor ambtsdragers extra streng. Weer speelt die voorbeeldfunctie mee, en dat is ook nu nog van belang. Terecht worden zonden op dit punt extra zwaar genomen als het gaat om een voorganger die een bepaalde voorbeeldfunctie heeft en extra moet waken tegen misbruik van zijn positie en het over de grenzen van anderen en van zichzelf gaan – er is zelfs een meldpunt voor in de kerken.

Maar ook hier komt erbij dat de Here in zijn nabijheid niet kan accep­teren wat vuil is door een zondig gedrag of door een besmet verleden. Een priester mocht niet trouwen met een vrouw die in ontucht had geleefd of verkracht was, of een vrouw die door haar man was verstoten.

Een hogepriester mocht zelfs niet met een weduwe trouwen; alleen met een vrouw die maagd was. Zo moesten de voorgangers de heiligheid die de Here vroeg, in hun eigen leven, ook in hun eigen huwelijk, afbeel­den en voorle­ven. God eist volmaakte dienst, over heel de linie.

Juist daarom – een derde en laatste aspect – kon maar niet iedereen dienst doen in het heiligdom. Ook niet als je tot de familie van Aäron hoorde, zelfs niet als je onbesproken was van leer en leven. Je moest ook nog gezond van lijf en leden zijn.

De HEER stelde op dat punt eisen die op ons vreemd en zelfs discriminerend zullen overkomen. In een tijd waarin we terecht werken aan een volwaardige plaats van gehandicapten in de maatschappij en dan zeker ook in de kerk fronsen we onze wenkbrauwen als we Leviticus 21 lezen. Iemand met een lichamelijk gebrek mocht niet als priester dienst doen.  Uitgesloten waren mensen die blind waren of kreupel, iemand met een geschonden of misvormde neus, iemand die een gebroken arm of been had gehad, iemand met een bochel,iemand die lidtekens had als gevolg van een oog- of een huid­ziekte. Zulke mensen mochten wel van de offers eten – zeg maar ze mochten wel aan het avondmaal – maar geen ambt bekleden.       dia 7

Nee, dat was niet omdat God zulke mensen afstootte. Het was niet omdat de Here op mensen met een handicap neerkeek of ze als minderwaardig geen plaats gunde onder zijn volk. De HEER liet zien dat Hij volmaaktheid vraagt van wie dichtbij Hem zijn. Zijn dienst moest zonder gebreken worden verricht, tot in de puntjes en puntgaaf. Alleen dan kan een mens omgaan met de heilige God en er het leven van afbrengen. God had speciaal mensen aangewezen om voor heel het volk offers te brengen om zo voor hun schuld en zonden te betalen. We kunnen de pries­ters zien als de middelaars van toen. Zij moesten in plaats van heel het volk voldoen aan de eisen die de Here stelde. Zij brachten offers ter voldoening en verzoening. En ze beeldden in hun leven de gaafheid en heilig­heid af die passen bij de dienst van de Here.

En ook dat er afstand is tussen de heilige God en onheilige, onvolmaakte mensen – want zelfs die priesters die aan zulke strenge eisen moesten voldoen, mochten niet in het allerheiligste komen waar de ark was. Dat mocht alleen de hogepriester, en dat alleen die ene dag in het jaar, de Grote Verzoendag, en ook alleen om bloed te sprenkelen in en op die ark – om schoon te maken wat door de zonde vervuild was.

De grote Midde­laar, de volmaakte Hoge­priester wierp zijn schaduw al eeuwen en eeuwen vooruit.

dia 8  2. de vereiste volmaaktheid wordt niet gehaald.

  Daar zouden uit de praktijk zoals die uit het OT zelf naar ons toekomt, genoeg voorbeelden van zijn te geven.

In Hebr.7 wordt de conclusie ononwonden getrokken: zoveel eeuwen pries­ter­dienst en offerdienst heeft niet het volmaakte opgeleverd. Nooit konden de hogepriester en de andere pries­ters zeggen: het is volbracht, nu is ons werk echt klaar, af! Elke dag waren weer nieuwe offers nodig. Ieder jaar moest er weer een grote Verzoendag komen. Wel is in de priesters al iets te zien van de grote Hogepriester en van zijn werk, maar ook niet meer dan dat. Ook de priesters en de hogepries­ter waren zondi­ge mensen, die eerst voor hun eigen zonden offers moesten bren­gen. Ze konden ook, net als iedereen, ziek wor­den.Vroeger of later maakt de dood een eind aan hun dien­st, Ze waren, lazen we in Hb.7, net als alle andere mensen, met zwakheid behept.

Terwijl toch de Middelaar, de Redder die we nodig hebben, een rechtvaardig mens moet zijn. Een mens die vrij is van de zonde. Die de wil van God zonder mankeren doet, voor 100%. Hebr.7 zegt: heilig, zonder schuld of smet. En die niet voor een tijdje Redder is, maar het altijd blijft. Bestand tegen de dood. Om voor altijd te redden die zich aan Hem toevertrou­wen.

U weet wel: aan die zware eisen kon geen enkele priester of hogepriester voldoen. Geen mens kan dat. En een mens die zelf zondaar is, kan niet voor anderen betalen. Kan niet eens zichzelf bevrijden van de zonde en van de gevolgen er­van. Ze werden, staat erbij in Hebr. 7, door de dood verhinderd in dienst te blijven. Hun werk werd overgenomen door anderen.

Zo ging het door, van de ene generatie op de andere. Einde­loos. Niet één kon de dood de baas worden. Kon die dood over­winnen. Niet één was er die anderen kon redden van de dood.

We zagen hoe die oudtestamentische hogepriesters uit de buurt ­moesten blijven van alles wat maar riekte naar de dood. De dood die z’n bestaan en z’n macht te danken heeft aan de macht van de zonde. Die pas wordt overwonnen, als de zonde overwon­nen is en de schuld van ons mensen bij God is afbe­taald. Dat werd afgebeeld in die priesters die zich niet met de dood mochten verontreinigen. Als teken dat God de dood niet wil. God wil de macht van de dood verbreken, Hij is de God van het leven!   dia 9 

Gemeente, maar op Gods tijd werden ook die priesters en die hogepriesters door diezelfde dood gepakt. Strekte de dood z’n klauwen ook uit naar de middelaars die God had gegeven. Zij konden niet voor altijd de dood uit de buurt blijven. Deze vijand was ook hun te sterk. Zo leerde de Here zijn volk het ook niet van deze mensen te verwachten. Hij leerde hen te wachten, uit te kijken naar die Ander, die wel volkomen zou kunnen redden wie via Hem tot God gaan. Die wel zeggen kon, en ook heeft gezegd: Het is volbracht! het doel is bereikt! Alleen die volmaakte Hogepriester kan ons compleet redden.

dia 10  3. Zo wordt de volmaaktheid die God vraagt, toch mogelijk. 

  God heeft daar zelf voor gezorgd. Wie anders kon dat ook? De schrijver van de brief aan de Hebreeën maakt het wel erg duidelijk: ook de priesters van de familie Aäron hebben de volmaaktheid niet gebracht. Konden dat ook niet bewerken.

Maar wat heeft God toen gedaan? God heeft zelf een hogepriester gegeven die ver boven al zijn voorgangers uitstak. Die niet met hen te vergelijken was. Jezus is de volmaakte Middelaar. Dat is Hij ook niet geworden via normale afstamming. Hij had volgens de normale regels niet eens recht op dat ambt. Onze Heer stamt naar de mens gesproken van Juda af, niet van de stam Levi en de familie van Aäron. Juist dat laat zien dat een speciale ingreep van God uit nodig was. De HEER gaf zijn Zoon Jezus zijn ambt, door een apart koninklijk besluit, en met een eed erop.

Hoor maar de oude psalm die daarin vervuld werd: de HEER heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: u bent priester voor altijd. Die ook nog koning is, op Davids troon.

Jezus is de Hogepriester die we nodig hadden, in  alles gelijk aan ons, maar niet op het punt van de zonde. Die heilig is, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaars. Die niet hoeft te offeren voor z’n eigen zonden. Die zich offerde voor onze schuld, en dat eens voor altijd.

Zijn offer had zoveel kracht dat Hij ook de dood kon overwinnen. Hij kan ons volkomen redden, zonder dat de dood hem dat onmogelijk maakt. Hij neemt ook onze ziekten op zich en onze handicaps. Hij heiligt ons leven, ook onze seksualiteit en onze huwelij­ken, door het offer van zijn leven en door zijn Heilige Geest.

Zelfs zo dat onder in het NT alle gelovigen priesters worden genoemd en priesteressen, zoals in 1 Petrus 2:6: “Vorm een heilige priesterschap, om geestelijke offers te brengen”. En in Openbaring 1: 6 lezen we over Jezus: “Hij heeft van ons een volk van priesters gemaakt, zodat wij God de Vader kunnen dienen”.

Daarvoor hebben we Heilige Geest gekregen die ons helpt in het vechten tegen alles wat onheilig maakt en weer afstand veroorzaakt tussen God en ons – en die ons helpt om te groeien in ons geloof en in een leven dat we toewijden aan de Heer en aan elkaar. Zoals Paulus ons ertoe aanspoort in Rom. 12: “Geef jezelf als een geschenk aan God. Laat je leven een offer zijn dat God graag wil aannemen. Dat betekent: leef als mensen die bij God horen. Want dat is de juiste manier om God te vereren”. Zo krijgt handen en voeten wat de rode draad was en blijft in het omgaan van de heilige God met ons mensen: Wees heilig- steeds meer – zoals  Ik ben. En ook – in de Bergrede – wees volmaakt, zoals je hemelse Vader volmaakt is. Groei naar Hem toe, door achter Jezus aan te gaan, zijn voorbeeld te volgen, als nu al het begin van Gods nieuwe schepping. dia 11

Kijk, en dan vallen al die onderscheidingen weg, ook die uit de wetten van Leviticus 21. Is er door het offer van Jezus en dankzij zijn schoonmaak van ons leven bij Hem plaats voor iedereen, ook voor mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, voor mensen met een moeilijk karakter, ook voor wie veel verknoeid heeft in z’n leven, ook voor wie het vaak helemaal niet meer ziet zitten, voor wie maatschappelijk in de knel zitten en niet in tel zijn, voor wie in onze ogen apart zijn…

We mogen geloven dat de God die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard maar Hem voor ons zondige mensen tot in de dood heeft prijsgegeven, ons – en al die anderen -met Hem alle dingen schenken zal. Alle dingen: eeuwig leven, waar de dood niet meer tussen komt; een volstrekt heilig leven, zonder vlek of deuk; en dat in een volmaakt gaaf lichaam en met een geest die weer puntgaaf is.

Van die toekomst gaan we zingen: Hij – onze God en Vader – hij bouwt de stad (nu al!), door Hem verkoren, het volk dat nu nog in ballingschap is verloren, brengt Hij samen, heelt hun won­den, hoezeer hun harten zijn geschonden. Sjaloom! Vrede!

amen

 

dia 12

 

vragen:   *  merk je al iets van die nieuwe schepping?

 

*  hoe zou je kunnen groeien naar volmaaktheid?

 

 

 

liturgie morgendienst

votum en groet

zingen:  Ps. 34: 1,5

wet van God Leviticus 19

zingen:  Gz. 9 (1,2,3)

gebed

Schriftlezing: Leviticus 21

zingen:  Ps. 135: 1,11

Schriftlezing: Hebr. 7: 11-28

zingen: Ps. 110: 4 

preek over zondag 6 H.C.

zingen: Ps. 147: 1,5

gebed

collecte

zingen:    Ps. 134 (1,2,3)

zegen

amen:     Gz. 144: 7

Matteüs 7: 24-27: Verstandig bouwen is veilig wonen (nieuwjaarsdienst)

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Je eigen huis bouwen. Dat kunnen in Nederland maar weinig mensen. Bouwen, daar zijn aannemers voor, bouwbedrijven, en vooral: veel regels. Je kunt soms wel veel eigen wensen inbrengen, en zelf veel mee-klussen. Sommigen onder ons hebben er ervaring mee, zijn er zelfs deze weken druk mee bezig.

Maar meestal koop of huur je een bestaand huis, of een nieuw te bouwen huis. En dat moet aan allerlei eisen voldoen, en dat is ook wel zo makkelijk – en veilig. B.v. dat er eerst een goede fundering gelegd wordt, met beton en vaak ook palen.

In andere landen gaat dat vaak heel anders en ook veel sneller en makkelijker. B.v. dat iedereen op het stukje grond dat hij heeft of kan bemachtigen, naar eigen smaak en net naar dat er geld is, een huis bouwt, of een huisje, of een krotje. Rijke mensen kunnen groot en luxe en stevig bouwen terwijl arme mensen met wat golfplaten en hout iets neerzetten dat bij de eerste de beste storm of aardbeving in elkaar kan storten. En er zijn ook heel wat aannemers die vooral op de winst letten en niet op de kwaliteit.  Wat in landen met veel orkanen of aardbevingen heel wat slachtoffers en schade oplevert.

Dan snap je beter dat voorbeeld dat Jezus gebruikt aan het eind van zijn bergrede,over die twee mannen die alle twee hun eigen  huis hadden gebouwd, de een stevig de andere niet. In het land Israël was in die tijd bouwen op zand niet slim want als dat zand weg woei of weg spoelde, ging alles verzakken en bleef er van zo’n huis niet meer over dan wat puin. Terwijl als je dieper groef tot op de harde ondergrond van een rotsbodem je huis heel wat stootjes kon hebben, omdat er een goede fundering onder lag, zodat het huis niet instortte.

Vergelijk het met Nederland waar je hoe slapper de bodem des te meer moet doen om een goede fundering te leggen: veengrond b.v. is veel slapper dan klei of een zandbodem. En in ons waterrijke land moet je ook rekenen met betonrot en paalrot, terwijl ze in het  noorden steeds meer schade hebben door aardbevingen als gevolg van de gaswinning. Heel wat huizen en boerderijen zijn daar niet op berekend, omdat toen die zijn gebouwd nooit is gedacht dat ooit daar aardbevingsgevaar zou zijn met alle schade die er nu is.

Waar het onze Heer om gaat als hij dat voorbeeld gebruikt van het bouwen van een huis, dat is hoe mensen in het leven staan en omgaan met wat in een leven je kan overkomen.  En dat gaat natuurlijk op voor elk mens, ook voor u en jou en mij, in ons land, en in 2015. We zijn allemaal bezig om als het ware aan ons levenshuis te bouwen, of we nu voor een nieuwe fase staan in ons leven, of dat we voor ons gevoel verder gaan met waar we het vorige jaar mee bezig waren of aan zijn begonnen: je studie, je baan, je solliciteren,  je verkering, je huwelijk en gezin, dat nieuwe huis dat ze voor je aan het bouwen zijn, het weer opnieuw invullen van je tijd als gepensioneerde, of hoe we samen verder willen en kunnen als kerk.

Je kunt zeggen dat het hele leven is als een huis dat mensen voor zichzelf bouwen, om er zelf in te leven maar ook om dat samen te doen, als gemeente, en als samenleving. Zo vergelijkt Paulus de gemeente met een aan de Heer gewijde tempel waar de Geest van God woont, en schrijft hij ook dat je het bouwen van de gemeente met het bouwen van een huis kunt vergelijken, met als fundament Jezus zelf: zijn woorden, zijn geboden, zijn beloften en zijn waarschuwingen. En we hebben gezongen over je (levens)huis bouwen met Gods hulp, of zonder Hem: “Als de Heer niet helpt bij het bouwen van een huis, dan heeft het geen zin, ook al doen de bouwers hun best. Als de Heer niet helpt bij het verdedigen van een stad, dan heeft het geen zin, ook al letten de bewakers goed op. Je kunt wel hard werken, van de vroege ochtend tot de late avond, maar dat heeft geen zin. Want de Heer zrogt vopor je. Hij geeft je een goed leven, uit liefde, Je hoeft er niets voor te doen”.  (Psalm 127 in de BGT).

Natuurlijk moet je wel bezig zijn, vaak hard werken zelfs, hard studeren, investeren -en samen kerk zijn gaat ook niet vanzelf. Dat vraagt luisteren naar elkaar en praten met elkaar, en plannen maken, en dingen samen doen, en het kost ook het nodige geld.

Maar, als het daarbij blijft en we denken het daarmee te redden, dan heeft het als het erop aan komt geen zin, dan is het zomaar een huis dat op drijfzand gebouwd is, endat dus als het gaat stormen in je leven of als de kerk onder druk staat, het niet houdt, niet duurzaam is, maar zomaar als een kaartenhuis in elkaar zakt, hoe mooi het er ook aan de buitenkant uitzag, en hoeveel tijd en energie en geld er ook in zijn gestopt.

In rustige tijden kun je het nog een poosje volhouden en denken dat het heel wat lijkt,maar als het erop aan komt, als er tegenslagen komen, spanningen, conflicten, dan blijkt hoe diep het zit bij een mens: wat je drive is, je overtuigingen zijn, hoe groot of klein je vertrouwen is , je geloof, hoe sterk onze verbondenheid is met God, ons willen volgen van Jezus, ons vol zijn van Gods liefde of ons vol zijn met onszelf. En: of die gemeente een huis is met levende stenen die gehecht zijn aan elkaar door het cement van echte liefde, of een hoop los zand dat zomaar alle kanten op waait bij de eerste de beste windvlaag.

We moeten wat Jezus in die slotverzen van de Bergrede dan wel goed lezen. Want we zijn geneigd gauw te denken in de tegenstelling van wel of niet gelovig zijn, van wij in de kerk – die bouwen op Jezus en zijn woorden – en ‘die anderen buiten’ die hun levenshuis bouwen zonder God en zonder bijbel en kerk en zonder te bidden.

Het is waar dat dit verhaal daar ook wel wat over zegt, juist door wat er niet staat. B.v. dat of je leven staat als een huis, niet wordt bepaald door of je het zoals wel wordt gezegd ‘gemaakt’ hebt in het leven, of je een geslaagde zakenman bent geweest, of je in een duur huis hebt gewoond, of je alles hebt bereikt wat je jezelf als ideaal had gesteld – terwijl je levenshuis zou zijn ingestort als je ontslagen wordt of je gezondheid je in de steek laat en je nooit je dromen hebt kunnen realiseren.

We hoorden Jezus juist zeggen dat dat een wereldse manier van denken en leven is en dat in die andere wereld van God heel andere maatstaven gelden: “houd je bezig met Gods nieuwe wereld en doe wat God van je vraagt”. Dan komt het ook met de rest wel goed – dat is die psalm: de Heer zorgt voor je, ook dan, en altijd. Juist daar blijkt uit waarop je levenshuis is gebouwd: op God als rots, of op het drijfzand van je eigen ambities, verdienmodellen, status, banksaldo, targets….

Maar kijk dan niet meteen naar die anderen, want dan doen we precies waar onze wijze leermeester Jezus zijn hoorders toen en dus ook ons voor waarschuwt. Hij heeft het niet tegen of over wie toen heidenen genoemd werden, maar over mensen die – in zijn eigen woorden – “wel mijn woorden horen maar ze niet doen”. Dat gaat dus over mensen die God kennen, die bijbel lezen en preken horen, die misschien wel – lees vers 21 ‘Heer, Heer’ zeggen, in hun bidden en in hun zingen – maar niet doen wat Jezus van hen vraagt, en Vader in de hemel graag wil zien.

Dat gaat dus over oppervlakkig christen zijn, over voor de vorm en uit gewoonte, zonder dat je echt verankerd bent in Jezus als je Heer en God als je Schepper en je Vader, zonder zoals Paulus schrijft, geworteld en gegrondvest te zijn in de liefde van God en de liefde van mij voor God en voor andere mensen – je weet wat Paulus daarover schreef: als ik die liefde niet heb, is alles zinloos: mijn grote woorden, mijn mooie liederen, mijn bijbelkennis en scherpe inzicht, mijn in eigen ogen en die van anderen sterke geloof,mijn giften aan de kerk en voor goede doelen…

Om in het beeld te blijven: hoe diep zit het, waar staan we, waar bouwen we op?

Als de Heer het over bouwen van een huis heeft, is dat meer dan ons eigen huisje-boompje-beestje, zorgen dat we houden wat we hebben en liefst nog een beetje meer en een beetje beter, ook niet dat we zorgen dat ‘onze kerk’ zal overleven. Wat Jezus daarover heeft gezegd, staat er haaks op: “ieder die zijn leven wil behouden zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest – bereid is het op te geven – omwille van Mij, zal het behouden” – dat eigen leventje hier en nu is dat huis dat op zand is gebouwd – een zandkasteel of kaartenhuis dat het niet houden zal -en het leven dat je wint als je jezelf aan Jezus verliest, staat als een huis dat de stormen die op je afkomen doorstaan en zelfs tegen het laatste oordeel bestand is.

Dat zul je merken als je leven een huis is waar Jezus in kan en wil wonen, waar Gods Geest je vult met Gods liefde – en waar ook anderen graag bij willen horen.

Lees er dus niet overheen wat maakt of je leven goed of slecht gefundeerd blijkt. Dat maakt Jezus zelf heel erg duidelijk: wat je met zijn woorden doet, of niet. En dan staat er ook speciaal bij: “deze woorden van Mij” – dat zijn de woorden van de Bergrede. Met als rode draad die kerntekst van boven alles het zoeken van Gods koninkrijk, en dat niet alleen maar gericht op de toekomst maar hier en nu al zo leven, en daarom de woorden van Jezus serieus nemen als bouwstenen voor je levenshuis.

Ik las: “dat zou best een goed voornemen kunnen zijn voor de komende tijd: Jezus’ woorden niet opzij leggen (voor kennisgeving aannemen) maar accepteren als stenen om op te bouwen” – en dat geldt dan voor mijn eigen houding, voor mijn gezin, mijn werk, en ook voor de omgang met elkaar en met anderen om me heen. Heel concreet  (lees de Bergrede): elkaar liefhebben en respecteren en willen dienen, ook die mensen die je niet liggen of waar je het vaak niet mee eens bent; willen delen met anderen die minder hebben; elkaar willen vergeven; niet alles inzetten op geld, winst, carrière; niet andere oordelen of veroordelen; en niet koste wat kost alles in de grip willen houden maar durven loslaten en je aan God toevertrouwen.

Dat geeft ook vaste grond onder de voeten en maakt dat we niet – staat ook in de bijbel -“stuurloos ronddobberen en met elke wind meewaaien”, op en neer en heen en weer geslingerd door wat mensen van je verwachten of door weer de volgende hype of trend.

Als je leven gefundeerd is op die liefde van God in Jezus – geworteld zoals die boom van Psalm 1 – ga je niet meteen omver maar kun je heel wat aan, en is er groei, opbouw.

Kort en goed: niet alleen maar weten hoe het zou moeten en dat dan vooral voor anderen, en ook niet de woorden van Jezus horen voor anderen en toepassen op anderen, maar jezelf laten aanspreken en laten bemoedigen en laten corrigeren, en ook open te staan voor de feedback en de kritiek van anderen, en vooral zelf vaak kijken in de spiegel van Gods woorden en van de woorden van Jezus – als geworteld en gefundeerd in zijn liefde.

Die schrijver van wie ik net een uitspraak aanhaalde geeft er het advies bij om klein te beginnen, niet meteen je van alles voor te nemen voor een heel jaar – wat gauw in onze ogen onhaalbaar is, zodat we er niet eens aan beginnen – wat ook vaak de reactie is als je de bergrede leest of er over hoort preken: dat kan toch geen mens, zeker ik niet.

Vandaar het advies om van zondag tot zondag te leven: “Elke week, op de eerste dag, horen we van Gods goede voornemens met ons. Om er zes dagen lang op te teren. Op de zondag spreken we af – dat is onze godsdienstoefening – dat we in de dagen die komen zullen bouwen op de stenen die ons aangereikt worden”. Is dat niet een goed voornemen?

Zullen we dat samen – en vooral met onze Heer – afspreken: van zondag tot zondag aan het werk met de bouwstenen die ons worden aangereikt – en zo bouwen aan Gods eigen huis.

                                                                amen

vraag:

Wat zou je concreet willen doen om je (levens)huis stevig en bewoonbaar te maken? En wat betekent dat voor ons als gemeente?

 ————————————————————————————————–

liturgie nieuwjaarsdienst

 

votum en groet

zingen:   Ps. 127: 1,2

Gods leefregels

zingen:   Ps. 1: 1,2,3

gebed

Schriftlezing: Matt. 6: 24-34

zingen:   Lied 326; 1,3,4

verkondiging: Matt. 7: 24-27

zingen:   NLB 905 (1-4) 

gebed

collecte

zingen:    Ps. 89: 1,7

zegen

Psalm 73: Geloven tegen de klippen op (oudejaarsdienst 31 december 2014)

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, u en jullie, nog jong of al ouder,

2014 is al weer bijna geschiedenis, een veelbewogen jaar dichtbij en ver weg.

Ver weg en toch dichtbij was er die vreselijke ramp met dat vliegtuig in Ukraine.Verder weg was er Egypte met geweld, Syrië en Irak met IS, met veel slachtoffers en vluchtelingen; en in West-Afrika de ebola-uitbraak met veel zieken en ook veel doden. En heel dichtbij was er die ziekte, dat verlies van vader of moeder, broer of zus, vrienden. Voor ons als gemeente was er het ziek zijn en kort geleden het sterven van zr Alie Engler.

Natuurlijk denken we aan ook onze zieken die regelmatig een plek hebben in onze gebeden, aan huwelijken en gezinnen met spanningen en breuken, aan wie werkloos zijn geworden, maar ook aan mooie dingen als huwelijken, geboorte, jubilea, verjaardagen, slagen voor een examen – en aan wat zo gewoon lijkt maar zegen is: eten, drinken, kleren, medicijnen;  werken, naar school gaan, vakantie…

Het is vaak dubbel, en dwars door elkaar heen, en de een lijkt veel meer te verstouwen te krijgen dan de ander – en dan maakt het niet uit of je christen bent of er heel anders in staat. Soms lijken juist mensen die goed bezig zijn en het goede willen voor anderen, en mensen die extra kwetsbaar zijn of die toch al harde klappen gekregen hebben, de dupe te worden: hulpverleners in oorlogsgebieden of in landen met ebola, vrouwen en kinderen, iemand die neergeschoten wordt omdat ze hem voor een crimineel aanzien, vliegtuigpassagiers op weg naar een vakantie..

Terwijl aan de andere kant daders niet opgepakt en gestraft worden, fraudeurs en oplichters jarenlang hun gang kunnen gaan, en de benadeelden jarenlang de gevolgen ondervinden. Het boek Prediker heeft oog voor die  scheve verhoudingen: “eerlijke mensen krijgen een slecht leven, en slechte mensen krijgen een goed leven; ik vind dat allemaal zo zinloos”  (8:14) En: “Ik zag dat er veel geweld is in de wereld. Ik zag de tranen van de mensen die onderdrukt worden. Niemand troost hen” (4: 1). En ook: “Mensen met macht worden vaak beschermd door mensen met meer macht. En zij worden weer beschermd door mensen die nog machtiger zijn.” (5:7)  Veel dat krom is en oneerlijk en dat je niet zomaar recht kunt buigen.

Daar gaat het over in die psalm die we hebben gelezen en waar het over gaat vanavond.

 Geloven tegen de klip­pen op

1. geloofscrisis   (vs.1-14)

2. geloofsoefening (vs.15-24)

3. geloofskeus     (vs.25-28).

 

 1.Geloven tegen de klippen op.  We stuiten op een geloofscri­sis.

De psalm zet in met een stevige uitspraak: God is goed voor Israël, goed voor zijn volk. Nog wat precieser: voor die mensen die uit overtuiging voor de Heer kiezen  en Hem willen volgen;  die in hun leven van elke dag met God rekenen en het goede zoeken voor anderen. Dan mag je de zegen van de Heer verwachten in je leven. Dan gaat het je goed.

En andersom: wie zich van de Heer en zijn leefregels niets aan­trekt, heeft geen toekomst. Wat hij opgebouwd heeft, mislukt, en als hij doodgaat, houdt hij niets en niemand over.

Nou dat is een mooi principe, een hoopvol perspectief, maar dan de praktijk van elke dag! Wat een schrik als dat heldere stevige leerstuk helemaal niet blijkt te kloppen! Daar wordt die geloofscrisis door veroorzaakt in deze psalm. Is geloven dan toch je op glad ijs wagen, inplaats dat je vaste grond onder de voeten hebt? Ik was bijna uitgegle­den, zegt de dichter achter­af: “toch begon ik te ontsporen”. Zomaar kopje onderge­gaan in de donkere diepte van hartgrondige twijfel, juist aan die goed­heid van God voor mensen die Hem dienen:  “ik had het zicht op God verloren”.

Ja, want wat zie je om je heen gebeuren? Toen al? Nu nog? Nou, kwaad dat niet gestraft wordt maar lijkt te lonen. Mensen die zich helemaal niks aan God gelegen laten liggen en over iedereen heen walsen, en toch een best leven hebben. Het makkelijker hebben dat wie gelooft.

Als je om je heen kijkt, lijkt het helemaal geen verschil te maken, of je in God gelooft of niet, of je wel of niet in de bijbel leest en bidt of niet, of je hoopt op leven na dit leven, of niet. Het leven hangt toch van toevalligheden aan el­kaar. Je moet gewoon je best doen en een beetje geluk heb­ben. Ja, en iedereen kan ziek worden en elk mens gaat een keer dood. En als je het dan hebt over God, kan gebeuren wat we net zongen:  Alle nachten, alle dagen eet ik niets dan tranenbrood, want ik hoor hoe zij mij vragen: ‘Is die God van jou soms dood?’

Gemeente, deze psalm zou vandaag gedicht kunnen zijn. Hoor maar in vs. 11 waarin hardop gezegd wordt: God in de hemel? O, die merkt toch niet wat hier gebeurt. Als er al een God is, Hij doet er in elk geval niets aan. En als je eerlijk op je af laat komen wat allemaal gebeurt, ook gebeurd is in 2014 en wel zal doorgaan in 2015, heb je weinig weerwoord tegen die skepsis en die twijfels; sta je je vaak met je mond van tanden, als je soms hartverscheurende verhalen hoort over wat mensen moeten meemaken aan ellende.

Dan kan de twijfel toeslaan als je wilt blijven geloven:   God is goed voor wie zijn weg willen gaan, trouw en conse­quent. Het zijn mooie woorden, maar de werkelijkheid lijkt  zo an­ders. Niet alleen dat mensen die niet geloven het vaak goed voor elkaar hebben, en makkelijker leven dan mensen die wel geloven, er komt nog bij dat gelovige mensen het juist vaak heel beroerd hebben. De waaroms kunnen levensgroot zijn: waar heb ik dat nou aan verdiend, waarom doet God het nou zo in m’n leven? Waarom moeten die vreselijke dingen ons nou overkomen, ‘Heer, “waarom komt en redt U niet?” Vragen…vragen… En antwoorden komen niet.

Zomaar komt je geloof onder hoogspanning. Ga je denken: heb ik dan voor niks de Heer gediend? Is dat nou wat geloven me oplevert? Is het de moeite wel waard te blijven geloven? Je zou haast jaloers worden op die anderen die zoveel makke­lij­ker leven en die het nog voor de wind gaat ook? Moet je niet eer­lijk zijn en toegeven dat je er niets mee opschiet? Dat al die grote verhalen hun tijd gehad hebben, of je nou wil of niet..   Geloven tegen de klippen op – of is de schipbreuk al een feit?

2. Geloven tegen de klippen op -we mogen een oefe­ning in geloven meebeleven.

Het geloof van de dichter lijdt merkwaardig genoeg – en gelukkig maar! – toch geen schip­breuk.   De wending komt in vers 15. Een heel merkwaardige wending in het denken en praten van deze man is dat eigenlijk. Laten we luisteren naar wat hij zegt. Naar wat hij later vertelt over o­ver wat hem heeft tegengehouden alles over boord te zet­ten: zijn geloof, de kerk, en zelfs God. Waarom kwam het daar uiteindelijk toch niet van? Is de man die diepe crisis in zijn relatie met God en met het geloof, toch te boven gekomen?

Nou, dat is in eerste instantie te danken aan het feit dat hij er niet toe kon komen zijn mede-gelovigen los te laten! Het is de zegen van wat verbondenheid  betekenen kan! De dichter keek om zich heen – in de tempel, in de kerk – en hij zag ze zitten: die mannen en die vrouwen, die jongens en die meisjes. En het schoot door hem heen: waar ben ik mee bezig? Als ik zo blijf denken en praten, dan pleeg ik verraad aan mijn volk, aan mijn broers en zussen. Dan raak ik niet alleen God kwijt, maar snijd ik ook de banden door met wie van God zijn. Zoals breken met je geloof en met de kerk ook zo vaak verwijde­ring betekent van mensen die veel voor je zijn gaan betekenen. Trouwens ook als je om wat voor reden een ander kerkelijk onderdak zoekt, ieder zijn weg gaat. Zomaar wordt uit het oog uit het hart. Ook al is goed als kerk te proberen wie gingen in beeld te houden en vooral in je hart een plek te blijven geven, de praktijk is weerbarstig en wat als wie gingen hun hart afsluiten…?

Veel ingrijpender is dat dan verlies van wat sociale contac­ten. Het is ook dit: als het zo zou zijn als Asaf steeds meer ging denken, dan zou dat ook voor al die anderen gelden. En dan zie je ze zitten: dat gezin dat juist in verdriet en zorg zoveel steun aan het geloof heeft, die weduwe die haar man zo mist maar ervaart dat God bij haar is, die jongeren die met al hun vragen en tussen vrienden die aan ze trekken, toch willen  blijven geloven in God, die ouders die met vallen en opstaan hun kinderen vanuit hun geloof proberen op te voeden, die christen-studenten die ook met hun verstand en in hun wetenschap God willen liefhebben en dienen. Kies je dan tegen God, haak je af, dan laat je ook al die anderen los. En je maakt jezelf wijs dat jij het alleen wel redt, en dat zij zonder jou het wel redden. Terwijl we elkaar juist zo nodig hebben: niet om elkaar na te praten en elkaar vast te pinnen op hoe het zit en hoe het hoort, maar om samen te zoeken naar het plan en naar de weg van onze Heer.,

Gemeente, daar schrok de dichter van deze psalm van, en daar schrok hij voor terug. Het gaf hem de stoot terug in de goede  richting. Hij ging weer mee naar de tempel, naar de kerk. Hij ging des te intensiever bijbel lezen en mediteren. Hij ging weer bidden. En ging in gesprek met zijn geloofsgenoten. Naar wat die andere psalm aanbeveelt: “Waarom, ziel, zo aangeslagen,waarom bang en rusteloos? Hoop op God, stel Hem je vragen”.

Kijk, en toen ging hem een licht op. Hét licht. Nee, niet dat de moeiten over waren. Dat alle vragen opgelost wer­den. Proberen alles te begrijpen, dat bleef tobben. Dat lukt niet. En toch komt er wel een antwoord. De Heer leert dan namelijk door de schijn heen kijken. Verder kijken dan het hier en nu.

Dan ontdek je waar het op uitloopt met wie los van God en op zichzelf hun weg gaan. Dat het wel lijken kan of het niet meer stuk kan, maar dat het in werkelijkheid anders is: je blijft met lege handen achter, je staat er alleen voor en je houdt niks over. Je mist je bestemming.

Goddelozen, leert de bijbel en ook de ervaring, hebben geen vrede. En dan zijn goddelozen in de bijbel geen atheïsten en ook geen twijfelaars maar dat zijn mensen die misschien met mooie vrome woorden zonder en tegen God in leven, die geen boodschap hebben aan dat goede leven van God liefhebben boven al en de ander als jezelf. Dan eindig je ‘vruchteloos’.

Gemeente, daar past geen leedvermaak bij. Je huivert als je eraan denkt: mensen die een carrière hebben opgebouwd die klonk als een klok, die geslaagd leken in hun leven, en dan aan het eind bij de puinhopen staan. Met lege handen. Voorgoed alleen. Het is geen reden in de handen te wrijven; net goed. Veelmeer om ons te laten waarschuwen. Want je kunt ook denken recht in de leer te zijn of happy in de Heer, en toch goddeloos bezig zijn. Om niet wat wij hebben op het spel te zetten. Wie ver van U blijven, komen om, staat in vs.27. Je kunt dat ook zo lezen: wie zich van God verwijderen, lopen het doel van hun leven mis.

Denk dus maar niet: wat ben ik slecht af, dat ik met zoveel rekening moet houden en niet gewoon kan doen wat ik vind en voel. Dat ik van mijn ouders over God en Jezus heb gehoord en dat ze me meenemen naar de kerk. Dat ik me houden moet aan wat in de bijbel staat, terwijl ik toch vandaag leef en die bijbel zo’n oud boek is. Begrijpelijk als je jong bent, zulke vragen en kritiek. Je leeft ook vandaag. Maar laat je niet wijsmaken dat je zonder God beter af bent. Luister naar wat die psalmdichter ervaren heeft. Wat hem er bovenop hielp. Dat het namelijk in dit leven voor een kind van God wel heel moeilijk kan zijn, maar dat het een hele rust  is dat God je leven leidt. Dat het dan niet op een grote puin­hoop uitloopt, maar dat het einde goed zal zijn: “ik weet dat U er altijd voor me bent. U houdt mijn hand vast, u leidt me en u geeft me raad. En eens zult u mij bij u nemen”.

3. Geloven tegen de klippen op. Tenslotte: een geloofskeus.

Die keus zou naar wat voorop ging, niet zo moeilijk moeten zijn. De tegenstelling kan niet scherper, tussen hoe het afloopt met wie zonder God hebben geleefd, en wie in de Heer hebben geloofd. Tussen een leven met toekomst en een leven dat stukloopt en doodloopt.

Dat is wel een geloofskeus. Het vraagt vertrouwen, loslaten van waar je zelf zeker van bent en houvast aan probeert te krijgen en het opgeven alles zelf in de grip te willen houden. Het probleem waar deze psalm zo vol van is, is juist dat je niet nu al uit wat je om je heen ziet en zelf ervaart, bewijzen kunt dat het goed komt als je kiest voor de weg van God, achter Jezus aan, en dat je verdwaalt als je het zelf denkt te kunnen uitzoeken en in de grip te kunnen houden. Ook al leert nu al veel ervaring dat in de bijbel heel veel wijsheid te vinden is, waar je voor het leven van elke dag nu al veel winst uit kunt halen. Toch: het komt aan op vertrouwen, op het doen, dat goede leven oefenen. De bijbel zegt trouwens zelf dat geloven zeker zijn is van de dingen waarop je hoopt, en het bewijs van wat je (nog) niet ziet.

Toch is geloven niet een sprong in het duister. Niet je op glad ijs wagen, of schaatsen tussen verrader­lijke wakken door.  Wij hebben Gods eigen woorden. Een bijbel die ons het grote nieuws vertelt van God die ons maakte en ons niet loslaat, en van Jezus die voor onze zonden heeft betaald en die de dood heeft overwonnen en voor ons opkomt. Hij heeft de vloer gelegd onder die geweldi­ge belofte dat God ons zal opnemen in zijn heerlijk­heid. Dat God goed is voor wie Hem verwachten. Daarom hoeven we niet meer te twijfelen. Mogen we geloven en ervaren dat God ons bij de hand pakt en ons op zijn weg houdt. Dat de Heer steunt en troost en nieuwe moed geeft, juist als het moeilijk is. Dat je Hem ook je nood mag klagen en je vragen mag stellen. Dat je het mag gaan ervaren: “God de HEER geeft zijn genade, overdag – en ’s nachts een lied”. Dat je op God mag bouwen, als op een rots.

Dan kijk je zelfs als 2014 een moeilijk jaar was, voor u of jou persoonlijk, voor ons als gemeente, met veel dat speelt in de wereld, toch dankbaar op dat jaat terug. Heer, u was er voor mij en voor ons, elke dag, een heel jaar lang.

En we gaan zonder drempelvrees 2015 binnen: Heer, altijd ben ik veilig bij U, U bent alles wat ik nodig heb….Heer, zult mij beschermen. Ik wil graag dicht bij U zijn, Heer mijn God. Ik vertel over uw goedheid, overal.

Ja en ook met uitzicht, met een hoopvol perspectief:  “want de dag komt- heb geduld – dat je Hem – voorgoed en met al die anderen – prijzen zult. Ik kijk uit naar nieuwe tijden – u ook?  – dat mijn God mij, ons, zijn mensen, zijn schepping zal bevrijden!”

                                                                            amen

 

liturgie oudejaarsdienst 31 december 2014

votum en groet

zingen:                      Lied 305 (1,2)

gebed

zingen:           Ps. 42: 1,2,3   Levensliederen

Schriftlezing:  Psalm 73

zingen:             Ps. 42: 4,5,6   Levensliederen

zingen:                       Ps. 73: 9,10

gebed

collecte

slotzang:        Ps. 121 (1-4)

zegen

amen:            Gz. 165   GK

 

 

 

Zondag 5 Heid. Cat.: Immanuël: God-met-ons

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Er gaat elke dag heel wat geld door onze handen. Al wordt het contact betalen wel steeds minder, met pinnen en internetbankieren en OV-chippen.

We zijn na generaties lang met guldens betaald te hebben, langzamerhand gewend aan de euro. Ik ben er wel zo gewend dat ik bijna nooit meer kijk naar de afbeeldingen op de euro-munten die aangeven waar ze vandaan komen: want elk land heeft zijn eigen opschriften en symbolen. Soms valt het je ineens op: hé, ik heb een euro uit Griekenland, deze komt uit Finland, bijzonder!

Maar ik je wel eens opgevallen wat het bijzondere is van de Nederlandse twee euro-munt? Behalve  dat koning Willem Alexander erop staat, of nog koningin Beatrix, of die twee samen? Wat ik bedoel is de rand van die twee-euro-munt, dat daar op staat: God zij met ons. Vroeger was dat ook zo met de gulden, en toen de euro werd ingevoerd is besloten dat dit randschrift mee zou gaan, en zou worden aangebracht op de Nederlandse twee-euro-munten.

   Toch mooi dat het nog op ons geld staat. God met ons, dat zijn woorden die afhankelijk­heid van God belij­den. Die je ook ver­plichten. Die zeggen: leef zo en gebruik zo je geld dat je rekent met God en dat je geeft om en aan anderen. Dat je niet alleen jezelf rijk rekent en naar je toe rekent, dat je eerlijk bent en bereid bent te delen. De naam God heeft met alles te maken, ook met geld verdienen en geld uitgeven, met economie en de politiek, met sociale uitkeringen en studiefinanciering, met bankieren en investeren en beleggen.

God zij met ons, of: God is met ons. Dat is in het hebreeuws dat woord dat we tegenkwamen in Jes. 7 en Matth. 1: Immanu­ël. Een geweldig woord in de bijbel voor een geweldige wer­kelijk­heid: God die bij mensen wil wonen, die onze God wil zijn, die met ons mee wil gaan, elke dag en ook 2014 uit en 2015 in en door. Een bemoediging waar je onder alle omstandigheden je aan vast kunt klampen en op mag beroepen. Ik denk aan wat Jezus zijn leerlingen meegaf voordat Hij terugging naar zijn Vader in de hemel: Ik ben met jullie – en blijf bij jullie –  alle dagen, tot aan de voltooiing van deze we­reld. En de apostel Paulus schrijft het neer met het oog op ­lijden dat zwaar kan zijn en veel kan vragen: als God vóór ons is, wie kan dan nog tegen ons zijn? God houdt van je, dat pakt niemand je nog af!

1. God-met-ons, dat hadden we verspeeld.

  U weet wel waar het op uitliep met de opstand van ons mensen tegen God. Waar Genesis 3 op uitloopt: “daarom stuurde God de mensen weg uit de tuin van Eden”. En dat was voorlopig definitief: “Toen God de mensen weggejaagd had, zette hij engelen bij de ingang van de tuin. Er was ook een brandend zwaard dan heen en weer ging. De engelen en het zwaard moesten de weg naar de boom van het leven bewaken”  (zie: Bijbel in Gewone Taal)

Daarmee lijkt de breuk compleet tussen God en mens. Eerst liep de mens weg bij God, om voortaan op eigen benen te staan. Toen zei God: je wilt niet meer bij me wonen, nou dan mag het ook niet meer. Zo kan ik jullie God niet zijn. Dat is in feite de ergste straf. Dat is de dood. Het weg bij God zijn. En als er niets gebeurt, is er geen weg terug naar dat paradijs, en komt het nooit meer goed.

Er is geen mens die dat ooit voor elkaar krijgt, dat maakt zondag 5 nog eens heel erg duidelijk. Geen enkel schepsel die de schade kan herstellen en vergoeden, die kan zorgen voor een doorstart.

Misschien zijn er vanmorgen, die denken: nou,  en? Is dat dan zo erg?  Zijn er geen belangrijker dingen aan de orde in mijn leven en in deze wereld dan de vraag of en hoe het weer goed kan komen met God – geeft de catechismus niet antwoorden op vragen die geen mens meer stelt? Omdat je helemaal niet vindt dat je zo slecht bent dat je straf verdiend hebt. Omdat je met heel andere dingen bezig bent dan met die vraag waar b.v. een man als Luther en heel veel anderen voor hem en na hem mee geworsteld hebben: hoe vind ik een genadig God? hoe kan het goed komen na wat ik verprutst heb? hoe kom ik weer thuis bij God ?

Toch is dat wel degelijk de grote levensvraag. Daar hangt nou echt alles van af. Het maakt uit of ons leven zin heeft, meer dan er een poosje te zijn en te proberen je er zo goed mogelijk doorheen te slaan en dan dood te gaan. Het beslist over vragen als waar kom ik vandaan en waar ga ik heen, en waar leef ik nou eigen­lijk voor.  Het bepaalt of je in moeilijke tijden echt houvast hebt, of dat je alleen maar in een zwart gat kijkt. Het verandert je kijk op jezelf en je medemensen en de wereld.

Dat praat ik u niet aan, dat heb ik niet van mezelf, maar dat komt bijna van elke bladzij van de bijbel naar ons toe. En het is ook iets dat de ervaring van zo heel veel mensen ons leert.

We mogen daarom wel bidden, dat als het geen vraag voor ons is, het een vraag voor ons worden zal, en het ook voor jullie  een belangrijke vraag is of wordt: hoe kom ik thuis bij Vader?

Zeg nou niet: maar ik ben al thuis bij Vader, ik ben gedoopt en dus een kind van God, wat kan me dan nog gebeuren?

O nee, ik wil niemand die zekerheid uit handen slaan. Want toen je werd gedoopt, toen heeft God dat ook gezegd: je bent van God m’n kind. Daar mag je je aan vastklampen. Daar mag je heel  dankbaar voor zijn. Je mag bouwen op de vaste grond van Gods beloften en van zijn verbond. Waar zou je anders ooit houvast kunnen vinden, en troost in verdriet, en hoop voor de toekomst?

Als het maar nooit iets vanzelfsprekends wordt.  Je denkt er niet meer over na.  Je verbaast je er niet meer over: ik ook? hoe bestaat het? Je bent er niet eens blij mee: ik ben gedoopt, wat zou dat?

Blijf er liever mee bezig, dat God met je bezig wil blijven! Dat God zelfs op zoek is naar wie niet naar Hem op zoek zijn. En dat Jezus ook tegen jou zegt: Ik ben er voor je, dag en nacht, je leven lang!

2. God-met-ons, daar moest voor worden betaald

  De schuld die we hebben gemaakt, moet worden afbetaald. De schade moet worden vergoed. Alleen: geen mens en ook geen ander schepsel krijgt dat voor elkaar. Dat redt je niet met al je euro’s, ook al wordt je miljonair.  Hoe we ook ons best doen, we raken alleen maar verder van huis en dieper in de put. Je roept: Heer, waar dan heen? Er blijft niet anders over dan dat God zelf voor de oplossing zorgt. Dat er een Redder komt die God is èn mens tegelijk. Waar moet ik heen? Naar U alleen!

Kijk, en dat is nou het wonder van Immanuël,  God-met-ons. Immanuël is een naam. Een Iemand.  Die God en mens allebei is. Jozef krijgt dat van de engel Gabriël te horen. Eerst stelt de engel hem gerust: “Je kunt gerust trouwen met Maria. Ze heeft zich niet aan overspel schuldig gemaakt, maar het kind dat ze verwacht is verwekt op een heel bijzondere manier: dit leven is van de Heilige Geest”.  Zo wordt Jozef -die eerst als man en vader is uitge­schakeld – nu als ‘zoon van David’ ingeschakeld om de beloofde Messias te geven aan het huis van David. lees maar Matt.1:16

Door deze geboorte van Jezus, langs die wonderlijke weg, als het regelrechte werk van God, wordt een heel oude belofte die God via Jesaja gegeven had, vervuld: “Een jonge vrouw zal zwanger worden en een zoon krijgen. Ze zal haar kind Immanuël noemen“. Wat God er precies mee bedoelde in die tijd van Achaz, is omstreden. De een denkt aan een kind dat Achaz en zijn vrouw zelf zullen krijgen – misschien wel de latere koning Hizkia. De vrouw van Achaz zou dan in die naam haar vertrouwen in de HEER uitspreken, terwijl haar man niet echt in de HEER geloofde. Anderen zeggen: het gaat om zomaar een jong meisje in die tijd dat haar kind een naam gaf waaruit haar geloof uitkwam in God, beschamend voor de koning en zijn volk. Nog weer anderen zien er een rechtstreekse belofte in over de komst van de Jezus op deze aarde: God-en-mens-in Eén.

Hoe het ook zij, als de Here Jezus wordt geboren komt God dichter bij de mensen dan ooit gebeurd is.  Nog dichter zelfs dan in het paradijs bij Adam en Eva. Want in Jezus wordt God mens. Een mens van ons vlees en bloed. In Joh. 1 lazen we met kerst: “Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond”. Wat een wonder: als de mensen niet meer bij God kunnen komen,dan komt God bij hen. Gods Zoon wilde een mens te zijn net als wij, met de zwakheden en kwetsbaarheid die daarbij horen als moe kunnen worden en ziek, en Hij is uiteindelijk zelfs net als wij en voor ons de dood in gegaan.

Het maakt meer dan wat ook duidelijk, dat het alleen goed kan komen tussen God en ons, als we van onze zonden worden afgehol­pen. De naam waarmee de zoon van Maria door het leven zal gaan, onthult dat program: Hij is het die zijn volk – en u en jou ook – zal redden van hun  zonden. Daarom kon in die donkere tijd van Achaz, vol afval en ongeloof – God toch bij zijn volk blijven en hen redden van de vijanden waar ze zo benauwd voor waren. Daarom alleen wil de Heer bij ons zijn, en met ons meegaan en voor ons zorgen, en mogen wij zijn kinderen zijn.   Omdat Jezus de blokkade heeft opgeruimd die scheiding maakt tussen God en ons: onze zonden, onze onwil, en onze onmacht.

U kent misschien de uitdrukking wel: het evangelie op een stuivertje. Dat wordt soms gezegd als mensen het geloof en het dienen van de Heer al te makkelijk nemen. Ze leggen ­het meeste naast zich neer en willen alleen wat in hun kraam te pas komt. Je kunt er ook een positieve invulling aan geven. Zeg maar: het evangelie op een euro: God-met-ons, Im­manuël. Wat een wonder! Het heeft deze Zoon en zijn Vader alles ge­kost. Denk daar maar eens aan als u euro’s  door uw handen laat gaan. Geloof maar en wees er blij mee: er is voor mij betaald!

3. God-met-ons, dat is voor iedereen die dat gelooft.

  Geld moet rollen, is een bekende uitdrukking. Bankbiljetten worden niet gedrukt om ze in mooie stapeltjes in een kluis te laten liggen. Munten worden niet geslagen om te op te potten. Deze week stond zelfs een verhaal in de krant van een deskundige die vindt dat Nederlanders veel te veel sparen en beter hun geld kunnen uitgeven, daar gaat de economie weer van draaien. Ik kan het niet beoordelen, het lijkt mij verstandig wel wat geld achter de hand te hebben voor onverwachte extra uitgaven of tegenvallers, maar het is waar dat als niemand meer durft te kopen en te investeren, het met de economie niet goed gaat en rijken steeds rijker en armen steeds armer worden.

Het is wel een aardig voorbeeld voor wat geloven is. De Heer geeft ons zijn evangelie: het goede nieuws dat door de komst van Jezus op aarde en door zijn lijden en sterven het weer goed is gekomen tussen de Heer en ons. Dat God weer met ons is. We hebben dat samen net nog gevierd op het kerstfeest.We mogen er elke zondag over horen. We kunnen er elke dag over lezen. We mogen het ook ervaren als we aan God ons vertrouwen geven.

Het komt er dan wel op aan wat we er nou verder mee doen. Dat het groeit, dat we winst maken. Stel dat we wat we allemaal hebben gehoord en gezongen op het kerstfeest, netjes opbergen voor volgend jaar, samen met de kerstversiering en de licht­jes; dat wat we lezen aan tafel en horen in de kerk, het ene oor in gaat en het andere uit; dat we van alles in ons hoofd hebben over hoe het zit en wat hoort,vooral voor anderen; dat we er niet blij van wordt,  en ons leven er niet anders van wordt. Ja, en we zijn ook niet opbouwend bezig voor elkaar, en niet aantrekkelijk voor mensen om ons heen.

Je zou kunnen zeggen dat de Heer zijn woorden aan ons geeft om ermee te werken: zelf, en samen. Die naam moet in omloop blijven: God-met-ons, Immanuël. Ik denk aan wat de profeet tegen koning Achaz zegt: “alleen als jullie vertrouwen hebben, houden jullie stand“, kunnen jullie het volhouden.

Dat zei de Here toen die eigenwijze Achaz het niet met de bemoediging van de Here wagen wilde. Hij verwacht­te meer heil van zijn eigen politieke slimmigheid: tegen twee koningen die hem met oorlog bedreigden omdat hij niet wilde meedoen met hun bondgenootschap tegen het oprukkende Assyrië, zocht Achaz zijn heil in goede maatjes met Assyrië blijven. Daar ging het een paar weken geleden over, toen we begonnen met die serie vanuit Jesaja, over wat er in de politiek toen speelde.

Toen de Heer koning Achaz hem een teken aanbood als garantie van zijn bescherming en redding, zei Achaz schijnbaar vroom:  “Nee, ik zal geen teken vragen, ik zal de HEER niet op de proef stellen”. Maar dat waren woorden, het was een smoesje. Hij geloofde niet echt. Hij wilde het zelf regelen.

Nou, dan helpt dat zogenaamde geloof je niet. Je staat met lege handen. Al je eigen verzonnen zekerheden zakken onder je weg. Maar wie echt en helemaal op de Heer zijn geloof bouwt, en dat ook in z’n leven laat merken, die komt nooit bedrogen uit. Dan zal de Here naar zijn belofte met je zijn.  Je mag erop vertrouwen dat je zonden je worden vergeven en dat waar dingen scheef gegroeid of vastgelopen zijn, verandering mogelijk is en groei de goede kant op, als je er samen op voor staat. Dat we -hoe moeilijk en lang de weg ook kan zijn die God met ons gaat, en hoe ons geloof onder druk kan komen te staan – we er niet alleen voor staan. God wil erbij zijn. En we mogen elkaar steunen.

We hebben met dat goede nieuws goud in handen: een schat in de hemel die ons niet afgepakt kan worden en waar geen inflatie de waarde vermin­dert. Waardevast tot in eeuwigheid. We hebben die schat nu al onder handbe­reik, vlakbij ons.  Het gaat er maar om die schat om te zetten in klinkende munt en die te delen met elkaar en met anderen.                                  

                                                                               amen

 vraag:    ervaar je dat God met je wil zijn, en merken anderen dat ook aan je?

 

liturgie morgendienst

 votum en groet

zingen:               Ps. 46: 1,2,4                        

de Tien Woorden opnieuw

zingen:               Ps. 40: 2,3

gebed

Schriftlezing:    Jesaja 7: 9b-14

zingen:               Lied 148: 1,2

Schriftlezing:   Matth. 1: 18-25

zingen:               Lied 148: 3

verkondiging:   zondag 5

zingen:               Lied 147 (1a, 2v, 3m,4v,5m,6a)

gebed

collecte

zingen:               Lied 134 (1,2,3)

zegen