Psalm 136: Voorgoed verbonden! God is goed – eeuwig duurt zijn trouw

Gemeente van Jezus Christus onze Heer,

    Zomaar een berichtje in het nieuws:  consumentenvertrouwen is toch weer gedaald. Hadden veel mensen er juist weer een beetje meer vertrouwen in dat de crisis aan het voorbijgaan is en dat de economie weer gaat aantrekken en de werkloosheid wel weer zal gaan dalen, komt er ineens die crisis in Ukraine tussen en die boycot van en vanuit Rusland, en dat vreselijke met dat vliegtuig en die onrust in het Midden-Oosten, enslaat de onzekerheid weer toe: wat komt er nog allemaal meer, en wat heeft dat voor gevolgen voor ons in het Westen en voor mijn zaak en mijn baan en mijn portemonnee. Terwijl er toch al zoveel onzeker is, en er zoveel verandert en je er geen grip op hebt. Ja en de leiders, de politiek, kun je die wel vertrouwen, die weten het blijkbaar ook niet.

Al langer is het een trefwoord voor hoe veel mensen erin staan en zich voelen: onzekerheid.

Ik denk dat het ook in de kerk niet vreemd is: onzekerheid over wat ons te wachten staat, wat je moet met zoveel dat verandert en zo anders gaat dat we gewend waren, en hoe je er dan ook in staat en welke kant het volgens jou op moet, we weten het niet meer zo zeker, en de tijd van de duidelijke lijnen en de overtuigde antwoorden op allerlei oude en nieuwe vragen, die lijkt voorbij te zijn – wat de een betreurt en waar de ander blij mee is, het is gewoon een ontwikkeling die in gang is gezet en niet te stoppen lijkt – waar loopt het op uit?

Wat daar ook allemaal verder over te zeggen is en wat je ermee kunt of misschien wel niet, wat er in elk geval uit te leren valt is – voor de zoveelste keer – dat vertrouwen op mensen, op wat wij zelf uitdenken en op poten zetten of hebben opgebouwd – of dat nou in je eigen leven is, of in de politiek of de economie, en ook in de kerk – dat dat vertrouwen beschaamt.

We weten het eigenlijk wel maar we vergeten het al te vaak, en dan wordt je door wat je overkomt en wat om je heen gebeurt zonder dat je er invloed op hebt, ineens weer achter, dat je maar een klein en ook nog kwetsbaar mensje bent, en dat we samen ook niet zoveel kunnen, en dat maakt hopelijk bescheiden en voorzichtig, maar niet wanhopig en verbitterd.

Want dan komt ineens die uitspraak van Paulus in mijn gedachten die roemde niet in zijn kracht maar in zijn zwakheid: want als ik zwak ben, ben ik juist sterk – sterk in mijn geloof. En dezelfde apostel heeft ook geschreven – en je hoort de verbazing doorklinken – dat ook al is een mens – zo vaak helaas – ontrouw, nalatig, zwabberig – God is trouw, vasthoudend, want – staat er bij – God kan niet zichzelf verloochenen, God die goed is, genadig, liefdevol.

Daarover mag het vanmorgen vooral gaan, vanuit die opvallende prachtige psalm 136.

Een psalm die een vaste plek had in de tempelliturgie van  Israël de eeuwen door, en vooral gezongen werd rond het grote bevrijdingsfeest van Gods volk: pesach, het feest van Pasen.

Het is een heel speciale psalm omdat het de enige psalm is met een refrein dat maar liefst 26 keer gezongen werd door het volk, steeds als antwoord op wat priesters en levieten hen voorzongen over wie God is en wat God allemaal gedaan had en nog steeds doet – en belooft te zullen blijven doen.

Juist dat refrein – heel kort – drie woorden maar in het Hebreeuws – ki ‘leolaam chasdo – komt veel vaker voor in de psalmen en in de tempelliturgie – we hebben ervan gelezen in 2 Kron. 7 en Ezra 3.

Het is als een rode draad door de geschiedenis van God met zijn wereld en zijn volk heen: want zijn goedertierenheid – dat is Gods liefde en trouw – is tot in eeuwigheid, houdt nooit op – zoals we vaak de dienst beginnen met dat onze God nooit loslaat wat Hij begon, in zijn wereld en met ons. Wat in een onzekere veranderende wereld vaste grond onder de voeten geeft, en ijkpunt kan zijn.

 Voorgoed verbonden!  God is goed – eeuwig duurt zijn trouw

1. als wie Hij is (1-3)

2. in zijn schepping (4-9)

3. aan zijn volk (10-24)

4. voor al wat leeft (25)

5. loof Hem die goed is en trouw (26; 1-3)

1. (voorgoed verbonden en trouw) als wie Hij is.

  Dat mensen onzeker zijn over hun situatie en over de toekomst, is niet van vandaag of gisteren. Het is ingebakken in wat mensen zijn: beperkt in hun mogelijkheden, kwetsbaar, sterfelijk. Ja en als gevolg van de zonde, de opstand tegen God, zijn mensen ook vaak bedreiging voor elkaar, is er misbruik van macht door regeerders, is er geweld en oorlog, en slaat de dood steeds weer toe.

Dat heeft ook dat volk waar deze psalm is ontstaan, ervaren, en het ging er vaak diep onderdoor. Denk maar aan die eeuwen onderdrukking in Egypte, de jaren in de woestijn, en ook de tijd erna toen ze een eigen land hadden maar zo vaak aangevallen en overvallen, tot in de ballingschap toe. En in onze tijd is het Midden-Oosten nog steeds een kruidvat, en worden niet alleen christenen maar ook andere volken en groepen bedreigd en houdt je je hart vast voor wat nog komen gaat..

In een andere psalm (11) klinkt de klacht: wat kan een rechtvaardige nog doen als de grond onder alles wegzinkt, als je van alle kanten bedreigd wordt, en de enige uitweg lijkt op de vlucht te slaan. Kijk, maar dan kijkt in die psalm 11 David naar boven en hij zoekt houvast bij de HEER die boven dat alles troont in de hemel en ziet wat op aarde gebeurt, en die op zijn tijd ingrijpt en recht zal doen. Daar mag een gelovige hoop uit putten en moed door verzamelen en kracht om vol te houden.

Psalm 136 begint ermee, met lof toe te brengen aan de allerhoogste God, de oppermachtige Heer. Ja en Hij die erboven staan en wat er ook gebeurt alles regeert en het niet uit de hand laat lopen, die oppermachtige Heer, is niet een sluwe dictator of een onvoorspelbare tiran, maar Hij is goed en te vertrouwen, en dus ook uit op wat goed is voor zijn schepping,  en voor zijn mensen.

Dat  hoor ik doorklinken in de namen, de eretitels waarmee deze psalm begint:  de ‘allerhoogste God en oppermachtige Heer’, Hij  is eerst en boven alles uit: HEER – in het Hebreeuws Jahwe – de God die zich aan mensen verbonden heeft, die een verbond heeft gesloten met Abraham en met zijn nakomelingen, en zegt: Ik ben die Ik vroeger was, trouw en loyaal, en Ik zal er ook in de toekomst voor je zijn; wat er ook verandert in de wereld en in jouw leven, op Mij kun je altijd overal rekenen.

Dat is eigenlijk het grootste wonder dat een lied waard is: de hoge grote God verbindt zich met kleine en ook nog beperkte en zondige en vaak tegendraadse mensen, en Hij is en blijft trouw, zelfs als wij het laten afweten: de geschiedenis van Israël en van de kerk en van ons leven zijn het levende bewijs.

En dan is het des te meer bemoedigend dat die trouwe God die zich aan ons verbindt, onze Vader is, de allerhoogste God en de oppermachtige Heer is, want Hij zet die macht in ten goede, voor u en jou en al die andere mensen van Hem – zodat niet het kwade maar het goede het laatste woord heeft. Want (zondag 9) “Hij kan het doen als een almachtig God en wil het doen als een trouwe Vader“. Loof Hem!

2. (verbonden met en trouw) in zijn schepping

Zesentwintig keer wordt wat over God gezongen wordt beaamd met dat ‘Eeuwig duurt zijn trouw’. Daarbij is wel een woordje weggelaten wat wel is meegenomen in de vorige vertaling en in de berijming die we gezongen hebben, en dat is het woordje ‘want’:  want zijn goedertierenheid, zijn trouw, duurt tot in eeuwigheid – die trouw komt uit in wat God doet en je van Hem merkt.

Waarbij dan eerst de schepping in beeld komt, en dan vooral de vastigheid die God als Schepper gegeven heeft aan dat kleine planeetje aarde met al die mensen en die dieren die daar leven.

Ja en nog altijd functioneert het prachtig en is er zee en land die niet zonder elkaar kunnen, en danken we ons leven en de structuren van dat leven op aarde aan de zon, de maan en de sterren. We weten inmiddels wel dat niet de aarde het middelpunt is van ons zonnestelsel maar in hoe God voor zijn schepping zorgt is wel de aarde het centrale punt, al in Genesis 1 waar over de schepping door God wordt verteld met als blikrichting onze aarde – het komt terug in de psalm: de zon overdag en de maan en de sterren ’s nachts, en ook de seizoenen die elkaar opvolgen.

Hier wordt niet het hele scheppingsverhaal verteld en bezongen, het gaat om Gods trouw als basis voor ons leven, en ook de wijsheid waarmee alles is gemaakt en nog altijd functioneert.

Ik las ergens over hoe nauw dat luistert dit voorbeeld: als de aarde maar iets dichter bij de zon zou staan zou alles en iedereen verbranden, en als de afstand wat groter was, zou alles bevriezen; als de aarde iets kleiner zou zijn zou de lucht te ijl zou om te leve, was de omvang iets groter, dan zou de atmosfeer verstikkend zijn – noem het toeval, wie gelooft ziet er Gods wijsheid en trouw in.

Het zou met ontelbaar veel voorbeelden aan te vullen zijn, van immens groot tot minuscuul klein. En de belofte staat als een huis: zolang de aarde bestaat, zal het doorgaan: zaaien en oogsten, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, nooit komt daar een einde aan – tot de dag, weten we uit het vervolg, dat God zelf er een einde aan maakt, als Hij een nieuwe aarde scheppen zal.

Het geeft bij alle onzekerheid, bij alles wat verandert, bij zorgen die terecht zijn over klimaatverandering, over verwoesting en rampen, over ons eigen leven, houvast en rust en moed: want de God die alles heeft geschapen en in stand houdt, heeft zichzelf voorgoed verbonden aan deze aarde en de mensen en dieren daarop, eeuwig duurt zijn trouw – wat is Hij goed!

3. (verbonden met en trouw) aan zijn volk

  Psalm 136 is – net als al die andere psalmen – ontstaan in Israël en gezongen door Israël. Geen wonder dat daarom in bijzonder gezongen wordt over de trouw van de HEER, van Jahwe, voor dat volk dat afstamt van Abraham en eeuwenlang speciaal volk van Gods verbond mocht zijn. En weer – dat ligt ook in dat woord dat je kunt vertalen met goedertierenheid en ook met trouw- dat was niet omdat Israël zo’n groot of zo’n voortreffelijk volk was – het OT maakt duidelijk dat het precies andersom was: jullie zijn een van de kleinste volkjes -zei Mozes tegen hen- bovendien een slavenvolkje,  en dan ook nog heel koppig en vaak ondankbaar – ga de geschiedenis maar na die hier wordt aangestipt op de hoofdmomenten: uittocht uit Egypte, doortocht door het water, reis door de woestijn, binnengaan in het eigen land Kanaän – en daar ook nog eeuwen van elke keer weer ontrouw en dan weer redding – want – nee niet: dat hadden we toch ook wel verdiend, we hebben ons toch goed gedragen… Nee: want uw trouw duurt eeuwig. Bedenk weer dat wat Paulus later zal schrijven: al zijn wij ontrouw, Hij blijft trouw, want zichzelf verloochenen kan Hij niet – Hij istoch die Ik ben die Ik altijd al was, en die Ik er voor jullie zijn zoals Ik er was voor jullie voorouders.

En wij mogen vanwege een nieuw verbond van God met ons – dankzij het kruisoffer van Jezus – geloven dat die God van toen ook zo onze God wil zijn – voorgoed verbonden aan zijn volk, want eeuwig duurt zijn trouw:  het verbond met Abraham bevestigt Hij van kind tot kind, nog steeds.

Daar mag je doop en de doop van je kinderen – jouw doop – ons aan herinneren, juist als veel onzeker is en we ons zorgen kunnen maken over onszelf, over zoon of dochter, over de kerk,en over wat er in de wereld allemaal gebeurt: maar God is goed, eeuwig trouw, houd moed en houd vol!

Hopelijk is het ook een boodschap waar die bedreigde christenen en andere groepen in nood, in landen als Irak en Syrië wat mee kunnen, dat de God van Abraham – ook hun voorvader (Ibrahim)  en Israël – ten diepste een broedervolk en samen mensen in die ene schepping – ook hun God wil zijn, en dat je ook vandaag je mag beroepen op zijn trouw en Hem mag bidden om recht en vrede, als je daar ook in zijn stijl en in het voetspoor van Jezus voor wil gaan en aan wil werken, dat het gebeuren kan en gebeuren zal – zoals door alle eeuwen heen steeds weer is gebeurd – “die in onze rampspoed aan ons heeft gedacht” en “die ons ontrukte aan onze belagers” – Heer, ontferm u over hen en over ons; Heer, geef toch vrede;  en geef dat we de moed niet opgeven: want eeuwig duurt uw trouw, want u hebt toch uw mensen lief, en uw schepping;  Heer, laat het werk van uw handen niet los!

4. God is goed voor en trouw aan al wat leeft

 God die een verbond sloot met Abraham en ervoor koos een bijzondere band aan te gaan met dat ene volkje Israël, had altijd ook zijn hele wereld op het oog, al zijn mensen, en ook de  dieren.

Door heel het OT klinkt dat door, en als Israël dat vergat en zich liet voorstaan op eigen vermeende rechten en voorrechten, werden ze daaraan herinnerd en weer hardhandig op hun plek gezet.

Zoals – om één voorbeeld te noemen – in Amos 9: “Zijn jullie voor mij soms meer dan de Nubiërs, Israël? – spreekt de HEER. Ik heb jullie uit Egypte weggeleid, maar ook de Filistijnen uit Kreta en de Arameeërs uit Kir?. Dus geen reden om jezelf te beroemen, welom dankbaar te zijn – en ook om te beseffen dat adeldom verplicht en dat God – zoals we zongen – trouw is in zegen, én in vloek.

Andersom is ook waar, zoals in deze psalm en ook in andere psalmen: God zorgt voor al wat leeft. Paulus herinnert er later mensen in het heidense Lystra aan dat de levende God eeuwenlang al die volken hun eigen weg liet gaan maar toch hen heeft laten delen in zijn goedheid: “vanuit de hemel heeft Hij u regen geschonken en vruchtbare seizoenen, Hij heeft  u overvloedig te eten gegeven en u zodoende vreugde gebracht” (Hand. 14: 16-17). En dat doet God nog altijd, en dan maakt Hij geen onderscheid tussen moslims en christenen, tussen noord en zuid, tussen mensen die wel en mensen die niet volgens de bijbel in Hem geloven – ja en ook de dieren en de bomen en de planten krijgen wat ze nodig hebben – hoe vol is de bijbel ook daarvan:  dat God mensen en dieren redt (Psalm 67), dat Hij zorg heeft voor lastdieren en trekdieren (die op sabbat rust krijgen en niet afgebeuld morgen worden, dat staat zelfs in de tien geboden), dat Hij zorgt voor de mussen, en eten geeft aan jonge leeuwen en aan de vogels, dat Hij zelfs waar niets meer is toch weer leven geeft.

Wat ook voor ons een boodschap heeft als het over natuur en milieu gaat, over bescherming van planten en dieren, over walvisvangst en olifantenjacht – hebben wij ook hart voor wat God onze Vader aan zijn hart gaat, en wat doen we met die scheppingstaak van bewerken én bewaren?

Ja en wat ook te denken geeft is wat God tegen Jona zei toen die boos en teleurgesteld was toen de vernietiging van het heidense en vijandig Ninevé niet doorging: “zou Ik geen verdriet hebben om Ninevé, die grote stad, waar hondertwintigduizend mensen wonen die het verschil tussen links en rechts niet eens kennen en dan nog al die dieren?”  – doorgetrokken naar vandaag: zou God geen verdriet hebben, niet alleen over al die christenen die vervolgd en bedreigd worden, maar net zo goed over die mannen en vrouwen en kinderen in Gaza, en in Damascus en waar dan ook – en ook over al die dieren die mishandeld worden en afgemaakt en met uitsterven bedreigd?

Ja want God van zijn kant is trouw, zorgzaam, goed – Hij geeft brood aan al wat leeft – wat doen wij?

 5. loof Hem die goed is en trouw (26; 1-3)

 Het ging vanmorgen niet over een leerstuk of een stelletje leefregels – al kun je er wel veel van leren. Maar vanmorgen ging het over een lied – dat begint en eindigt met de oproep om de HEER te loven.

Daar is alle reden voor want onze God die zich voorgoed met ons verbonden heeft, is goed en trouw.

Dat refrein klinkt 26 keer – ik las: dat is in het joodse denken de getalswaarde van JHWH – HEER.

Naar ons toe kun je zeggen – ons alfabet heeft 26 letters – want onze God is trouw, van A tot Z.

Laten we maar even niet meer over Hem praten, laten we zingen:  voor Hem, van zijn trouw!

amen

 

liturgie morgendienst

votum en groet

zingen:                Ps. 100 (1-4)

wet van God

zingen:                Ps. 111: 4,5

gebed

Schriftlezing:     2 Kron. 7: 1-7  en Ezra 3: 10-13

zingen:               Ps. 136  (1a, 2a, 4v,  5m , 10v, 12m, 18v, 19m, 20a,21a;  R:a)

verkondiging:   Psalm 136  

zingen:               Gz. 160 (1,2)

gebed

collecte

zingen:               Lied 257=Gz. 108 GK

zegen

Psalm 32: 8: “Op jou rust Mijn oog” (doop Joëlle Veldman)

liturgie morgendienst zondag 9 juni 2013

 

(gezongen) votum en groet

zingen:   Lied 14: 1,2,5

wet van de Heer (Deut 5)

zingen:   Ps. 104: 8,10

bediening van de doop – formulier I

zingen na doop (staande):   Gz. 141 (1,2,3)

dankgebed

Schriftlezing:   Psalm 32

zingen:   Ps. 32: 1,3

verkondiging:  Psalm 32: 8

zingen:   Ps. 121 (1-4)

gebed

collecte

zingen:   Gz. 140 (1,2,3)

zegen

——————————————————————————————————————–

Beste Floris en Janneke, familie, gasten, samen gemeente van onze Heer Jezus Christus,

 

Joëlle Irene Anna, die drie namen zijn samen de doopnaam van jullie dochter, net nog gehoord.

Maar eigenlijk hebben we die namen al eerder gehoord vanmorgen, helemaal aan het begin.

Toen mocht ik u en jullie groeten, namens God, met woorden ontleend aan de bijbel zelf:

genade voor u en jou, en vrede, van God onze Vader, en van de Heer Jezus Christus”.

Laten dat nou precies de drie namen zijn van jullie dochter!

Want Anna betekent: genade – we kennen uit de bijbel ook enkele (H)anna’s – begenadigden.

En ik denk dat u wel weet dat Irene vrede betekent – genade met God geeft ook echte vrede.

Ja en Joëlle verwijst regelrecht naar God die haar en onze Vader is, door Jezus Christus. vc

Joëlle is de vrouwelijk variant van Joël, en dat betekent: de HEER, Jahwe,  is onze God.

De God die de Schepper is, de God die nieuw leven geeft en dat beschermt, die Joëlle aan

jullie zorgen wil toevertrouwen, die God is de God van het verbond die trouw is en blijft

aan wat Hij is begonnen in jullie leven en ook in haar leven, de God die als een Vader voor

haar en voor jullie zal zorgen en die wat Hij vandaag belooft heeft, ook waar zal maken.

Prachtig dat zij het haar leven met zich mee mag dragen – in de namen die ze meekreeg –

genade ook voor jou -Anna – en vrede – Irene – van haar God en Vader de HEER – Joëlle.

 

Kijk, en vandaar uit gaat dat psalmvers dat jullie voor de kaart en de advertentie hebben

hebben uitgekozen, nog meer spreken en aanspreken – waar God aan het woord is, door

David sprekend ingevoerd en gelovig nagesproken en bezongen: “Ik geef inzicht en wijs de

weg die je moet gaan. Ik geef raad, op jou rust mijn oog” – dat zegt die God die zijn kind

David maar ook zijn kind Joëlle – en zijn kind….vul je eigen naam maar in – nooit uit het oog

verliest, en die als een zorgzame wijze vader zijn kinderen begeleidt en met raad en daad

ter zijde staat en helpt om zijn weg door het leven en door deze wereld te zoeken en te gaan.

 

Nou hebben we Psalm 32 samen gelezen en we hebben gemerkt dat het niet een psalm is

met alleen maar hoogtepunten en juichkreten  – en de aanleiding was ook zo fraai niet.

Reden ook om in deze dienst niet alle verzen van deze psalm te zingen, want dan zing je

ook over erge zonden die eerst werden verzwegen en daarna toch opgebiecht, en over een paard door koppigheid gedreven en een muildier in zijn onverstand – wat een ezel was ik toch –

en over dat wie God verlaat smart op smart te vrezen heeft – moet dat nou allemaal in een doopdienst, we zijn toch vooral blij vanmorgen, het is toch feest?

 

Nou, het isook – en juist om waar we net de vinger bij gelegd hebben – feest in deze psalm.

Psalm 32 wordt meestal bij de boetepsalmen gerekend en dat is ook wel terecht, maar het is

ook en vooral een psalm die begint met een felicatie – gelukkig, gefeliciteerd met de vergeving

van je zonden, met je vrijspraak en je nieuwe leven – en uitloopt op lof en dank, met tot drie keer

toe een aansporing om met de dichter God te prijzen: verheug u in de HEER, juich, zing het uit!

Deze psalm is een danklied over genade – en vrede – van de God de HEER, liefdevol, trouw, goed.

 

Daarom is het ook niet bedreigend maar juist bemoedigend:  “op jou rust  Mijn oog”.

We gaan er met veel uitleggers van uit – net als jullie op de kaart – dat God dit zegt.

Dat David hier niet over zichzelf zingt, zo van: ik met mijn levenservaring zal je wel advies geven;

ik die wel weet inmiddels waar de valkuilen liggen, ik kan jou wel vertellen hoe het moet – nee,

daar was David wel achter, dat een mens met al zijn wijsheid en levenservaring – zelfs: een

man naar Gods hart, gelovig opgevoed en belijdenis gedaan, en al jaren voorganger, koning,

toch gigantisch de fout in kan gaan – koppig en eigenwijs als ook een gelovig mens kan zijn…!

Het ligt voor de hand dat deze psalm ontstaan is na Davids overspel met Batseba en de moord

op haar wettige echtgenoot Uria – een kwaad dat David eerst had weggestopt maar wat aan hem bleef knagen, totdat Gods profeet hem ermee confronteert waarop David schuld belijdt en dan vergeving krijgt en weer verder mag:  welzalig hij wiens zonde is vergeven!  genade, vrede!

 

In dat licht op die donkere periode in zijn leven is het geruststellend te weten dat er Een is die

je nooit uit het oog verliest, en dat niet om je constant in de gaten te houden om je op fouten te

betrappen, maar juist om over je te waken en je te behoeden voor vallen en voor verongelukken.

Dat komt heel dicht bij als je kinderen krijgt van de Heer om voor ze te zorgen en ze te helpen

op hun weg door dit leven, met heel veel kansen en mogelijkheden maar met ook veel gevaren.

Je weet hoe dat gaat als ze nog heel klein zijn, dat je ze geen moment uit het oog wil verliezen.

als ze op de commode liggen of in de box spelen, als ze gaan kruipen en je oppast voor wat ze

in de mond kunnen stoppen of in een onbewaakt ogenblik kunnen weggrissen, en al helemaal

als ze wat groter buiten gaan spelen – je voelt je verantwoordelijk en ziet allerlei gevaren en je

wilt je kind daarvoor beschermen – dat wordt natuurlijk anders als ze ouder worden en zeker als

ze eraan toe zijn het huis uit gaan en op kamers gaan – maar toch: je blijft ze volgen en met ze

meeleven – en als ze er open voor staan ze advies geven, ze soms waarschuwen, vanuit liefde.

 

Dat allemaal klinkt door in wat David de HEER tegen zichzelf hoort zeggen en wat hij aan wie

zijn lied later horen wil doorgeven en zelfs wil laten nazingen: nog veel meer dan je als vader

en moeder aan aandacht en zorg, begeleiding en bescherming, aan je kinderen wilt en kunt

besteden, mogen wij allemaal, met onze kinderen, zeker zijn van de zorg en de aandacht

van de HEER onze God en Vader:  zoals een vader liefdevol zijn armen slaat om zijn kind (en

een moeder om haar zoon of dochter), omringt ons met erbarmen  God onze Vader.

David had het ervaren – en hij was er ook achter wat er kan gebeuren als je probeert voor

die Vader weg te kruipen en zijn goede raad in de wind te slaan – hoe eigenwijs en dus dom

kun je zijn – en David wil het wel uitschreeuwen: doe dat toch niet, je zult wel wijzer wezen!

 

God komt ook naar ons toe, in een bijbel vol, en met zijn Geest, en in mensen om ons heen,

en als je nog klein of nog jong bent, via je ouders met hun geloof en wijsheid en ervaring, en

Hij biedt ons zijn hulp aan, zijn coaching: Ik geef inzicht en wijs je de goede begaanbare weg,

Ik ga met je mee om je vast te houden en op weg te helpen, en je erdoor heen te loodsen.

Je mag als ouders zoveel wijsheid die God in huis geeft en aan mensen geeft, van Hem vragen

en met zijn hulp vertalen naar je kinderen toe, om hen wegwijs te maken in het leven en ook

hen het leven met de Here voor te leven, en hen aan te reiken wat je zelf van Hem krijgt.

 

Ik wijs je ‘de weg’  die je moet gaan.

Dat kan zomaar verkeerd overkomen, zeker naar kinderen, naar jongeren toe.

Alsof ze alleen maar in de door hun ouders en de ouderen platgetreden paadjes mogen gaan.

Alsof je opvoeding erop gericht zou moeten zijn dat zoon of dochter precies wordt als jijzelf.

En,  alsof de bijbel een soort tomtom is die op elk kruispunt in het leven zou zeggen: rechtsaf nu,

hier naar links, dit wel doen en dat mag echt niet,  en vooral heel vaak: keer om, keer om.

Zo simpel is het natuurlijk niet, zo is de bijbel niet bedoeld, ook al is het waar dat de Heer ons wil terugroepen van wegen die doodlopen en je brengen waar je niet moet zijn, en daarom ons

en alle mensen oproept om te keren en ons leven op Hem en op onze naasten te richten: om

te breken met wat onszelf en anderen schade doet en ons ver van Huis brengt, ver van Thuis.

Maar dat lied heeft gelijk als het zingt over ‘samen bidden, samen zoeken  naar het plan van

onze Heer’ – blijf dat doen als ouders – samen bidden en samen zoeken – leer het je kinderen en

help er erbij, bij dat bidden en dat zoeken – en zoek als dat nodig is, er hulp van anderen bij.

Pak ook aan wat in de bijbel aan wijsheid aangereikt wordt, in een boek als Spreuken b.v, maar

ook in het onderwijs van de Here Jezus, in de brieven van de apostelen, en nog veel meer.

 

En u bent het toch niet vergeten, wat net tegen ons als gemeente is gezegd: “weet u geroepen

deze ouders te steunen door uw voorbede en uw voorbeeld. Wees ook, wanneer dat nodig en

mogelijk is, daadwerkelijk bereid, eraan mee te helpen dat dit kind groeit in het geloof, de

genade en het kennen van onze Heer Jezus Christus”. Ook dat hoort bij dat ene lichaam zijn.

 

…En het kennen van onze Heer Jezus Christus” – zo mag je wat David van en namens zijn God doorgeeft  wel nieuwtestamentisch doorvertalen  –  ” Ik wijs de weg die je moet gaan”, dat

wordt in de mond van Davids grote Zoon Jezus: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”.

We hebben erom gebeden voor Joëlle, maar ook voor u en jou, voor onszelf:  Laat haar, en laat

hem, laat mij, en ons samen, volgens uw woord worden opgevoed en tot geestelijke groei

komen;  laat haar en laat ons allemaal Jezus Christus volgen, met Hem zul je Thuis komen.

 

Gelukkig maar dat onze Heer met jullie en met ons mee wil gaan,

en dat Hij ons en onze kinderen geen moment uit het oog verliest .

Zoals ook de bemoediging van Psalm 121.

Die in de weergave van Hans Bouma zo eindigt  – nadat eerst alle gevaren langs zijn gekomen:

 

“Maar je bent veilig.

Een God die je bewaart,

het grootste belang aan je hecht.

 

Ooit ging je op weg.

Een gelukkig begin.

Hoe gelukkig het einde.”

 

                                                                               amen

Deuteronomium 17: 18-20: Koning ‘bij de gratie Gods’

liturgie morgendienst zondag 5 mei 2013

votum en groet

zingen:      Ps. 47: 1,3,4

wet van de HEER Deut.5/6

zingen:      Ps. 119: 17,18

gebed

Schriftlezing:    Deut. 17: 14-20

zingen:      Ps. 72: 1,2

verkondiging:  Deut. 17: 18-20

zingen:      TT 214 (1-4)

voorbereiding HA:  Openb. 19: 7-9

zingen:       Gz. 101: 5

gebed

collecte

zingen:      Ps. 61: 5,6

zegen

zingen:      Lied 411: 1,6 (Wilhelmus)

—————————————————————————————————————–

Gemeente  van onze Heer en Koning  Jezus Christus,

 

‘Koning bij de gratie Gods’.

Dat klinkt erg officieel en misschien ook wel erg ouderwets.

Toch staat het nog altijd boven elke wet die in Nederland van kracht wordt.

Vanaf 30 april is het: Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods koning der Nederlanden.

Als niet door een of andere actie vanuit de Tweede Kamer ook dat veranderd zal worden,

wat al eens is geprobeerd op voorstel van D’66, maar toen gelukkig niet is gelukt.

 

Maar waarom staat dat boven elke wet, wat betekent dat: ‘bij de gratie Gods’?

Het is al een heel oude uitdrukking, voor het eerst gebruikt in 751 na Christus, door een koning van de Franken, Pepijn de Korte, die daarmee duidelijk wilde maken dat hij zijn macht niet ontleende

aan mensen maar aan God – en zich zo ook wilde afzetten tegen de invloed van de kerk en de paus.

Later werd dat ‘bij de gratie Gods’ al te vaak misbruikt om absolute macht te claimen voor de vorst.

Dan kun je ook wel begrijpen dat mensen die niet geloven in een overheid als in dienst van God,

van zulke formuleringen af willen want democratie is toch dat het volk beslist, via verkiezingen?

In Nederland beslist niet de koning of koningin maar het kabinet en de Tweede en Eerste Kamer.

 

Toch is het ook dan bijbels te verdedigen en juist een waarborg voor een goed koningschap

dat een koning of koningin – maar ook ministers en het parlement – in dienst staan van God.

De apostel Paulus schrijft erover in Rom. 13: “er is geen gezag dat niet van God komt; ook het

huidige gezag (dat van de heidense keizer) is door God ingesteld…ze staat in dienst van God”.

Ja en dat geeft juist de grenzen aan waarbinnen gezagsdragers moeten blijven, en stelt ze

verantwoordelijk tegenover het hoogste gezag – de Koning in de hemel – voor hoe ze met hun

gezag omgaan en hoe ze hun macht gebruiken – want regeren is dienen, rechtvaardig, wijs.

 

Waarmee we heel dicht komen bij de bedoeling van wat wel de ‘koningswet‘  heet, in Deut. 17.

Vooraf: natuurlijk kun je niet de koning van Israël toen gelijkstellen met onze koning of koningin.

En de grondwet waaraan koning Willem-Alexander trouw gezworen heeft is niet dat wetboek

die een koning in Israël volgens de tekst onder handbereik moest hebben – maar toch zitten er

genoeg elementen in die koningswet van lang geleden die voor elke koning/regeerder belangrijk

zijn – denk maar weer aan Paulus: elk gezag komt van God – en regeren is altijd en overal: dienen.

 

Koning bij de gratie Gods

1. met ontzag voor de Heer

2. trouw aan de grondwet

3. dienstbaar aan het volk

4. lang leve de koning!

 

1.  Koning bij de gratie Gods:  met ontzag voor de Heer

 

De koning moet zijn leven lang uit Gods wet lezen, om ontzag voor de HEER, zijn God te hebben.

Dat is vanzelfsprekend voor een koning in die tijd in Israël, want Israël was het speciale volk van God.

We komen door heel het OT tegen dat de HEER zelf de eigenlijke koning van het volk Israël was – er

zijn heel wat psalmen die koningsliederen zijn, een ervan is Psalm 47 waarmee we de dienst zijn

begonnen:  “volken, geeft de HEER, onze Koning eer, looft zijn majesteit, weest in Hem verblijd”.

Als later het inderdaad zo ver is dat de Israëlieten net als de volken om hen heen, een koning willen hebben, vindt Samuël dat geen goed idee, en de HEER gaf hem gelijk: ze verwerpen hierdoor Mij als

hun koning; maar toch moest Samuël toegeven aan hun wensen – ze zouden er wel achter komen dat

het hebben van een koning ook lastenverzwaring zou betekenen want een hofhouding kost geld en

vraagt mensen om te werken voor de koning, en zomaar wordt een koning van leider tot dictator.

Dat zit niet in het koningschap op zichzelf maar is een valkuil die het hebben van macht meebrengt.

 

Vandaar ook al van te voren deze koningswet die je een soort grondwet van het koninkrijk kan noemen – en die de koning tijdens zijn hele regeerperiode onder handbereik en tussen de oren zal

moeten hebben, met grondregels  die zijn bedoeld om de grenzen aan te geven van zijn macht en

hem bij de les te houden: je mag dan wel koning zijn, maar alleen bij de gratie Gods, onder God

die de hoogste en de eigenlijke koning is – Jezus zegt later: die macht is je gegeven, van Boven-af.

Nou en dat legt elke koning beperkingen op, zoals die hier worden genoemd: geen paardenhandel

met Egypte (stel dat er een hang zou komen naar dat land waar ze juist vandaan zijn gehaald, en te

veel paarden leidt er ook zomaar toe dat de koning niet op God vertrouwt maar op een sterk leger),

niet een harem vormen met heidense prinsessen, en ook niet uit zijn op heel veel goud en zilver.

Israëls koning mocht niet een soort Farao worden, en Gods volk mocht niet weer tot slaven worden.

Vandaar als centrale regel dat de koning zijn plaats moet weten: dienstbaar: aan God en aan zijn volk.

 

Ik zei: wat hier staat – de koning moet ontzag hebben en houden voor de HEER, zijn God, als de

Koning boven alle koningen – dat verwacht je ook van de koning over Gods volk, over Israël – maar

wat kun je nou met die koningswet in Nederland in 2013 – nu wij net een nieuwe koning hebben?

Is Nederland niet een ‘seculier’  land – een land waar menselijke wetten gelden, waar uiteindelijk

het volk beslist, en waar de koning of koningin niet verplicht wordt gelovig te zijn, laat staan in de

bijbel te lezen en  naar de kerk te gaan – en veel mensen, ook in de politiek, alles wat doet denken aan religieuze teksten of symbolen ver weg willen houden uit het publieke domein en het bestuur.

 

Toch, door heel de bijbel heel, ook in die psalmen die we vandaag zingen, wordt God geëerd als

niet maar de Koning van dat ene kleine volkje – of van ons als christenen – maar van alle volken:

“volken, geeft de Heer, onze koning eer – en ook: vorsten komen samen, vrezen ’s Heren naam”.

Je bent als volk ook goed af als je een koningin of een koning hebt die zich van God afhankelijk en tegenover God verantwoordelijk weet;  koningin Beatrix heeft dat meer dan eens laten blijken en

ook onze nieuwe koning en koningin hebben bij meerdere gelegenheden daar iets van later merken.

Zoals in een interview waarin de kroonprins vertelde over zijn openbare geloofsbelijdenis en toen zei dat het geloof iets is dat je leidt in je leven en je tolerantie, normen en waarden leert.

Het zit ook in de eed die koning Willem-Alexander aflegde:  “zo waarlijk helpe mij God almachtig”.

God wordt daarmee erkend als machtiger dan welke regering of koning ook, en als Degene van

wie elk mens elke dag afhankelijk is – voor leven en gezondheid, voor inzicht, voor leiding in het

even – en aan wie iedereen verantwoordelijk is:  gelukkig het land met een koning onder God!

2.  Koning bij de gratie Gods:  trouw aan de grondwet

 

Het is het eerste onderdeel van de eed die een koning of koningin bij de inhuldiging aflegt :

“Ik zweer aan de volkeren van het Koninkrijk dat Ik het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven“.   Het onderstreept dat Nederland niet een ‘absoluut koningschap’  heeft – waarbij een koning alle macht in handen heeft en zijn wil wet is – maar wat

heet een ‘constitutioneel koningschap’ – waarbij de koning niet boven maar onder de wet staat.

Het is precies datzelfde waar het ook in die koningswet van Mozes over gaat: de koning moet de

wet onder handbereik hebben en daar heel zijn leven lang in lezen of zich daaruit laten voorlezen

(zo ging dat toen vaak): “dan zal hij zich niet inbeelden dat hij meer is dan anderen en in enig

opzicht boven de wet staat” – bijzonder: ook de machtigste man van het land is gebonden aan

de wetten: aan de wet van God, en aan de wetten van het land die gelden voor alle burgers.

Weer een streep onder het uitgangspunt dat een koning niet moet heersen maar moet dienen.

En de wetten zijn ervoor om te regelen waar iedereen zich aan te houden  heeft – lees ook maar

de wetten eerder in dit hoofdstuk over rechters, processen, straffen, en later over priesters en

profeten, over oorlogvoering, over problemen in families, erfenissen, en nog heel veel meer.

Allemaal uitwerking van wat we de grondwet kunnen noemen: God liefhebben, en de naaste.

 

Die grondwet werkt uitgewerkt in allerlei wetten en rechtsregels voor het leven en werken in

het land dat God aan zijn volk wilde geven, en waar Hij dat volk wilde beschermen en het goede

leven gunde – waar ook zorg moest zijn voor kwetsbare mensen als armen, weduwen, wezen,

vreemdelingen – en daarin hadden leiders als stamhoofden en richters en later de koningen,een belangrijke taak ; zoals b.v. dat koningslied Psalm 72 zingt over de koning en over zijn zoon die hem zou gaan opvolgen :  “Geef,  o God, uw wetten aan de koning, uw gerechtigheid aan de koningszoon. Moge Hij uw volk rechtvaardig besturen, uw arme volk naar recht en wet…Moge hij recht bieden aan de zwakken, redding bieden aan de armen, maar  de onderdrukker neerslaan…. Hij zal bevrijden wie arm is en om hulp roept,wie zwak is en geen helper heeft.Hij ontfermt zich over weerlozen en armen,wie arm is, redt hij het leven”. Als dat uitgangspunt is voor hoe een land wordt

geregeerd, zal niet iedereen schatrijk worden maar is er wel voor iedereen een goed leven, want de grondwet van de grote Koning is dat alle mensen als naar Gods evenbeeld geschapen gelijkwaardig zijn en dat we inderdaad zullen waken over het leven van elkaar, verantwoordelijk aan de Schepper.

 

De Nederlandse grondwet begint daarom terecht met die gelijkwaardigheid voorop te stellen – hoe

dat ook wordt uitgewerkt, die gelijkwaardigheid spoort helemaal met wat we leren uit de bijbel  en met hoe de Tien Geboden beschermend zijn voor leven, bezit, relaties en ieders goede naam.

We kijken met veel dankbaarheid terug op de jaren waarin koningin Beatrix daaraan in haar regeren en ook in meer dan een toespraak inhoud aan heeft gegeven, en we hopen en bidden dat koning

Willem-Alexander dat op zijn manier ook zal gaan doen – en laten wij ook zelf,  ieder op eigen plek,

die goede voorbeelden volgen, en de grondwet van onze God ons eigen maken en daar in ons doen en laten handen en voeten aan geven – zodat we als burgers van het rijk van de hemel des te betere burgers kunnen zijn van het Koninkrijk der Nederlanden: waar niet recht van de sterkste beslist en wie betaalt alles bepaalt maar waar we de minste durven zijn en bereid zijn te dienen.

En iets van die psalm al zichtbaar wordt:  dat onrecht verdwijnt en de vrede volop zal bloeien!

 

ia  8   3. Koning bij de gratie Gods:   dienstbaar aan het volk

 

Zo kennen we onze koningin en haar gezin en familie: tussen de mensen, betrokken met wat gebeurt en vooral ook met mensen die in de knel zitten of door een ramp zijn getroffen, mensen

die het alleen niet redden, en met inzet voor activiteiten die gericht zijn op verbetering van mensen

en situaties dichtbij en ver weg, zoals microkredieten, schoon water, milieu, armoede in de wereld.

Niet uit op eigen belangen of voordeel maar altijd vooraan om er te zijn voor wie hen nodig hebben.

 

Je zou dat een uitwerking kunnen noemen van het tweede onderdeel van de eed bij de inhuldiging:

“Ik zweer dat Ik de vrijheid en de rechten van alle Nederlanders en alle ingezetenen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de welvaart alle middelen zal aanwenden welke de wetten Mij ter beschikking stellen”. Daar zit die dienstbaarheid helemaal in: niet je macht

en invloed misbruiken voor jezelf, voor eigen gewin of een gemakkelijk leventje, maar die inzetten

om waar het kan en mag goede dingen te bereiken voor mensen persoonlijk en het land als geheel.

 

Dat klinkt ook in die koningswet van Deut. 17 door: als de koning in God zijn meerdere erkent en zich door de goede wetten van de HEER laat leiden, zal dat concreet tot gevolg hebben dat die koning zich niet zal gaan verbeelden dat hij meer is dan anderen – zeg maar ‘gewone mensen’ – en dat hij in enig

opzicht boven de wet staat – zo van: mijn wil is wet, de wetten van het land gelden wel voor die gewone mensen maar ik hoef me er niet aan te houden – nee: de koning staat net zo goed onder de

wet, en hij moet zelfs het goede voorbeeld geven van je aan de wet houden, en het recht zijn loop

laten hebben – en als een regeerder de fout in gaat, heeft dat extra gevolgen want aan wie veel is

gegeven (macht, vertrouwen, verantwoordelijkheid, geld), voor hem of haar ligt de meetlat des te

hoger  – ook daarom is het erg goed en nodig voor wie hoog zijn geplaatst te bidden -lees Paulus:

“bid voor alle koningen en gezagsdragers, opdat we rustig en ongestoord kunnen leven, in alle vroomheid en waardigheid” (1 Tim. 2: 2) – en dan zijn die ‘we‘ niet alleen wij christenen – alsof we

vooral bidden om behoud van voorrechten als ruimte voor kerkdiensten en zondagsrust en zo meer.

Nee, in vers 1 roept de apostel ons op te bidden voor alle mensen – en in vers 3 staat dat God blij is als we zo bidden, omdat Hij  “wil dat alle mensen worden gered en de waarheid leren kennen” .

Je bidt dus niet of de overheid je als kerk of gelovige met rust wil laten en je positie zal beschermen,

maar of er recht wordt gedaan en de bevolking wordt beschermd, en dan ook of er ruimte mag blijven om alle mensen bekend te maken met het evangelie, en met Jezus als de hoogste Heer.

Ja, en de beste evangelisatie is zelf als christen te leven vanuit respect voor God en voor je naaste, vandaar die verbinding tussen een vroom en waardig leven én: dat alle mensen de waarheid leren kennen en zo worden gered<  laten we dus ook maar bidden voor onszelf:  Heer, geef dat niet onze mooie woorden en vooral ook niet uw woorden, zullen breken op de daden van ons als uw kerk.

Bidden om dienstbaarheid voor wie ons regeren zal  stimuleren om zelf dienend bezig te zijn – anders wordt dat gebed ongeloofwaardig – maar goede voorbeelden  doen goed volgen, tot zegen!

 

4. Koning bij de gratie Gods: leve de koning!

 

Het is geroepen door de aanwezigen bij de inhuldiging, het wordt geroepen op Prinsjesdag,  als

instemming namens de bevolking en als goede wens voor de koning: we wensen u alle goeds toe!

Dat menen we allemaal vast en zeker, we bidden regelmatig voor ons koningshuis, ook in de kerk,

en we gaan straks ervan zingen:     “Blijf o God, de koning sparen, tal van jaren”.

In de tekst Deut. 17 is het niet een wens of een gebed, maar een belofte: als de koning ontzag voor God heeft en de wetten van de HEER naleeft, “zal zijn koningschap over Israël bestendigd worden

en op zijn zonen overgaan” – later wordt het herhaald als David koning wordt, en eeuwenlang heeft

een nakomeling van David op de troon, totdat er koningen kwamen die zich niet aan die voorwaarde

hielden van ontzag voor God en een regeerbeleid dat zich hield aan de goede wetten van de HEER.

Na de ballingschap was er geen koning meer uit Davids huis – totdat de grote Koning kwam:  Jezus,

Jezus van wie we later deze week gaan vieren dat Hij in de hemel troont, en voor altijd regeert.

 

Die belofte mag ook meegaan met onze nieuwe koning Willem-Alexander, en dan niet als een

garantie dat als hij goed zijn best doet, hij lang gezond zal blijven en heel oud zal worden, maar wel

als een belofte van God van zegen en kracht voor de zware taken die hij als koning op zich neemt.

En dat als hij in de lijn van zijn moeder verder gaat om ons land te dienen en naast mensen te staan, hij zal merken dat er veel steun is voor het koningschap, nu en in de toekomst – onder Gods zegen.

Om die zegen willen we bidden – in onze voorbeden en  in ons lied – vandaag, en in de tijd die komt.

amen                       

Ruth 4: Davids geslacht komt uit Bethlehem

 liturgie middagdienst zondag 23 december 2012

votum en groet

zingen:    Ps. 113 (1,2,3)

gebed

Schriftlezing:  Ruth 4

zingen:    Ps. 18: 9,15

verkondiging: Ruth 4

zingen:   Tussentijds 71

geloofsbelijdenis

zingen:    Gz. 162: 4

gebed

collecte

zingen:    Lied 124 (1-5)

zegen

—————————————————————————————————————–

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, broeders en zusters, jongens en meisjes,

 

‘En ze leefden nog lang en gelukkig’.

Zo lopen veel sprookjes af – voor wie aan de goede kant staan.

Na eerst een bang avontuur met een boze wolf of een kwade fee,of een hongerige heks.

Het eindigt met de overwinning van goed op kwaad en vaak met een sprookjeshuwelijk.

Daar heeft het boek Ruth ook wel iets van, maar dit is geen sprookje en dit verhaal staat

ook niet in de bijbel om ons te laten griezelen of te laten smullen van een liefdesverhaal.

Ik zei vorige week al: het zou mooi zijn als liefde in het spel was maar daar draait het niet

om want de bedoeling is te laten zien hoe achter en boven wat mensen zoals meemaken

en bedenken en kunnen regelen God bezig is aan de uitvoering van zijn grote reddingsplan,

voor Israël en voor de wereld: eer voor een onteerd Israël, licht in een donkere wereld.

Vandaar die ene naam als laatste woord in dit korte mooie boekje:  David.

 

Vandaar het thema:  Davids geslacht komt uit Bethlehem

 

‘En ze leefden nog lang en gelukkig’.

Maar dat wisten die twee weduwen nog niet toen Ruth vroeg in de morgen bij Nöomi was

teruggekomen, ook al hadden ze er goede hoop op en al sprak Noömi haar schoondochter moed in: “Blijf hier maar rustig afwachten tot je weet hoe het afloopt, want ik weet zeker dat deze man niet zal rusten voordat hij de zaak geregeld heeft” – maar hoe het zou aflopen..?

 

In elk geval had Noömi het goed ingeschat want inderdaad liet Boaz er geen gras over groeien maar pakte hij – zeg maar – diezelfde morgen nog de koe bij de horens: “intussen

terwijl Ruth vertelde hoe het was gegaan op die dorsvloer en terwijl die twee afwachtten -intussen “was Boaz naar de poort gegaan en daar gaan zitten” – meteen maar doorpakken.

 

De poort, dat was in die tijd de centrale plek in elk dorp, waar vooral de mannen elkaar ontmoetten om de laatste nieuwtjes uit te wisselen maar ook om te onderhandelen en handel te drijven, problemen op te lossen en zakelijke transacties te regelen, en recht te spreken.

De poort was om zo te zeggen marktplein, gemeentehuis, rechtbank en notariskantoor

tegelijk, en zoals blijkt uit dit verhaal ook de plek om te trouwen: stadhuis en kerk ineen.

 

Vandaar dat Boaz meteen naar de poort gaat om die lossing van het land van Noöni en

dat huwelijk van Ruth te regelen,volgens wat daarover was bepaald in de wetten van Mozes.

En dus respecteerde hij dat de man die meer naaste familie was van Elimelech en Noömi,

de eerste rechten had – en zodra die man ook in de poort arriveerde, sprak Boaz hem aan:

hé, beste man, jij bent toch ook familie van Elimelech en Noömi, weet je wel dat jij als eerste

in aanmerking komt om dat stuk land te kopen dat Noömi noodgedwongen moet verkopen?

 

Een opvallend detail is dat de naam van dat familielid – iedereen wist natuurlijk wie het was, zeker Boaz en Noömi die familie waren en zo groot was Bethlehem niet – niet vermeld wordt, en er zelfs speciaal bij staat dat die naam er niet toe doet-een uitlegger zegt: Meneer Dinges.

Dat hoeft niet te zijn omdat die man uiteindelijk het liet afweten omdat hij wel het land wilde

overkopen maar het niet zag zitten om met Ruth te trouwen en bang was dat dan een eventuele zoon van hem en Ruth er met de erfenis vandoor zou gaan – dat zijn naam niet vermeld wordt zou dan vernederend zijn: schande dat je zo voor je eigen belang gaat.

Maar ik denk niet dat je het zo moet zien, want een echt zwagerhuwelijk is hier niet aan de orde, en daarom wordt deze man ook niet publiek te schande gemaakt zoals in de wet

voorgeschreven wordt als een man weigerde met de weduwe van zijn overleden broer te trouwen – schokkend wat daarover staat in Deut. 25: ..

als de man weigert met zijn schoonzuster te trouwen, dan moet zij naar de stadsoudsten in de poort   

   gaan en zeggen: ‘Mijn zwager wil geen nageslacht voor zijn broer verwekken. Hij weigert zijn

   zwagerplicht tegenover mij te vervullen.’ Dan moeten de stadsoudsten hem erop aanspreken.

   Als hij blijft bij zijn weigering om met zijn schoonzuster te trouwen, moet zij ten overstaan van de   

   oudsten op hem afgaan, hem zijn sandaal uittrekken en hem in zijn gezicht spugen, waarbij ze hem

   toevoegt: ‘Zo vergaat het de man die zijn broer nageslacht onthoudt.’ 10 En bij de Israëlieten zal

   zijn familie bekendstaan als de familie Zonderschoen”.

Maar, zoals gezegd, van zwagers is hier geen sprake en dus ook niet van een verplichting.

Niet de letter van de wet beheerst alles maar Boaz volgt uit vrije wil de geest van de wet:

hulp aan je naaste in nood, in dit geval twee weduwen zonder inkomen en zonder toekomst.

 

Je kunt van daaruit mooi een lijn doortrekken naar hoe God en Jezus Goël zijn: (Ver)losser.

Niet omdat ze daartoe verplicht zijn of wij ergens recht op hebben maar uit vrije wil, omdat

God hart heeft voor mensen, juist voor mensen die het niet redden en geen uitzicht hebben.

Denk maar aan psalm 146 die we al eerder een keer gezongen hebben: “Gelukkig wie de God van Jakob tot zijn hulp heeft, wie zijn hoop vestigt op de HEER, zijn God..die trouw is tot in eeuwigheid, recht doet aan de verdrukten, brood geeft aan de hongerigen, de gebogenen opricht, de vreemdelingen beschermt, wezen en weduwen steunt”.  Zo’n God hebben wij,

en mensen als Boaz willen lijken op hun God, en doen zoals Hij bedoelt en het graag ziet.

En als de Heer Jezus op aarde komt, laat Hij meer dan wie ook zien wie God voor ons is.

Zoals een oude dichter Hem noemde: “Mijn Redder, mijn Goël, mijn Zondenvernieler”. Je zou kunnen zeggen dat het losserschap en hoe Boaz dat invulde daar al iets van liet zien.

 

Dus geen reden om dat familielid dat bedankte voor de eer te verwijten of te veroordelen.

Niemand die hem in die poort verwijten maakte,laat staan dat Ruth hem in zijn gezicht spuwde. Wel ook hier een schoen als een soort handtekening – er staat dat in die tijd het overhandigen van een sandaal van de een aan de ander een teken was dat de deal rechtsgeldig was – de schoen geldt teken van iets in bezit nemen, dat land betreden – zoals

in Psalm 60 en Psalm 108 waar God zegt: op Edom werp ik mijn schoen=zet ik mijn voet.

Zo droeg die ander zijn rechten op het land van Noömi en een huwelijk met Ruth over aan Boaz, en dat in aanwezigheid van maar liefst tien mannen uit Bethlehem als getuige – die poort was inderdaad gemeentehuis en notariskantoor tegelijk – en meteen werd ook het aanstaande huwelijk van Boaz en Ruth bezegeld en zelfs zoiets als ingezegend: “De HEER

geve dat de vrouw die in uw huis komt zal zijn als Rachel en Lea die beiden het huis van Israël groot hebben gemaakt, zodat ook u groot zult zijn in Efrata en uw naam in Bethlehem zal voortbestaan. Moge uw huis worden als het huis van Peres, de zoon van Tamar en Juda, en wel door de kinderen die de HEER u bij deze jonge vrouw zal geven”.

Dat roept allemaal nog wel vragen op, vooral de vraag welk huis nu zo gebouwd zou gaan worden, en welke naam zal voortleven: is dat nou de naam van Elimelech of van Boaz zelf?

 

Maar eerst nog even iets anders, en wel of we uit hoe dat toen allemaal toeging nog iets kunnen leren voor onze tijd, b.v. voor vragen rond huwelijk en samenwonen – of is de maatschappij zo veranderd dat je met zulke verhalen van zo lang geleden niets meer kunt.

 

Het is waar dat er verschrikkelijk veel veranderd is in zoveel eeuwen – toen was er niet geen gemeentehuis met een ambtenaar van de burgerlijke stand en een trouwboekje dat je meekreeg, en niet een kerkdienst waar je met elkaar een zegen kan vragen over je huwelijk.

En wij trekken niet een schoen uit als we een huis gaan kopen of een stuk land maar we zetten een handtekening onder een koopacte – niet ergens buiten maar bij de notaris – en

zo zijn er nog heel veel meer dingen heel anders geworden dan in de tijd van de bijbel.

Maar – las ik in een uitleg over dit gedeelte – “wat we in Ruth lezen, ligt helemaal op één lijn met wat we verder in de Bijbel hierover aantreffen: trouwen is een publieke en officiële gelegenheid”…”voor de hele samenleving verklaar je: zij is mijn vrouw, hij is mijn man.en je vraagt je getuigen om jou te helpen dat waar te maken”. Eerder zegt die uitlegger spits:“als het tot een huwelijk komt, gebeurt dat niet stiekem op de zolder van Boaz’ schuur, maar publiek in de poort van de stad temidden van getuigen”. Ik zei al dat er zelfs ook zoiets als een kerkelijke bevestiging achteraan komt, bij monde van de zegenwensen van getuigen.

 

Ik denk dat bij alle verschillen tussen toen en nu daar aanwijzingen in liggen waar wij ook vandaag van kunnen leren, en die iets laten zien van hoe God ons leven en samenleven,

in dit geval op het punt van huwelijk en seksualiteit richting wil geven – let er ook op dat pas na dat publiek bezegelen van de afspraken in de poort, ook dat Boaz met Ruth trouwt, we

lezen van samen gaan wonen en gemeenschap met elkaar hebben: “daarna – niet eerder, b.v. op die dorsvloer – nam Boaz Ruth bij zich, zij werd zijn vrouw, en hij sliep met haar” . 

Weer nog één keer die uitlegger: “seksuele gemeenschap hoort naar Gods wijsheid alleen thuis binnen een huwelijj, een relatie van trouw en liefde“. Dat ook ter bescherming van de kinderen die als God dat geeft, in zo’n relatie geboren worden – trouw aan elkaar en hen.

Daarmee is niet het laatste woord gezegd maar het zet in elk geval tot nadenken – hoop ik.

 

Waarmee we terug zijn bij die zegenwensen van de getuigen met daarin een centrale rol voor de bede of de HEER het huis, de familie, van Boaz zal willen bouwen en zijn naam

zal laten voortbestaan in Bethlehem – met daarna een centrale plek voor Boaz in de stamboom van de latere koning David – en uiteindelijk in de stamboom van Jezus – lees maar met mij mee in Matt. 1    Overzicht van de afstamming van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham. Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broers, Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, Isaï verwekte David, de koning. U ziet: Boaz als overgrootvader van David en als voorvader naar de mens gesproken – van Jezus – die hier heet: ‘de zoon van David.’  Maar niet – wat je zou verwachten – Elimelech, of Machlon.

Terwijl dat toch de bedoeling was dat die namen niet in het vergeetboek zouden raken –

het staat in ditzelfde hoofdstuk: vs. 5 over Noömi en Elimelech (Boaz zegt tegen die andere eventuele losser dat als hij het land van Noöomi koopt dan de naam van haar overleden man zal voortleven op zijn land); en vs. 10 over Ruth en Machlon (Boaz zegt dat doordat hij met

Ruth trouwt de naam van haar overleden man – Machlon – op diens land zal voortleven).

Hoe kan het dat je die namen niet meer terugvindt in de stamboom en wel die van Boaz?

 

Nou, dat is minder moeilijk dan het lijkt, het staat er zelfs bij: de naam moet verbonden

blijven aan het land, het gaat over de erfenis, over het grondbezit.  de grond moet voor

nakomelingen van de overledene bewaard blijven en niet overgaan in andere handen –

en als een familielid als losser optreedt, moet hij zorgen voor een erfgenaam als hij volwassen is het bedrijf kan voortzetten, in de lijn van zijn vader en ahw in zijn naam.

Maar zo’n stamboom is een andere verhaal, dat gaat over de lijn van de bloedband.

 

Nou en daar zit een bijzonder boodschap in, weer een die typisch is voor Gods aanpak.

Weet je nog wat die ander zei die het niet zag zitten om met Ruth te trouwen: “dat zou ten koste gaan van mijn eigen familiebezit”: straks ging de familie Elimelech ermee vandoor.

Maar Boaz bracht dat offer wel, ten bate van Noömi en ten koste van zijn eigen bezit.

Hij zegt: Vandaag koop ik alles wat nog over is van de bezittingen van Elimelech en van Machlon en Kiljon en ook trouw ik met Ruth “om de naam van haar overleden man te laten voortleven op zijn land. zo zal zijn naam niet verloren gaan bij zijn verwanten en de inwoners van de stad”. Zo gebeurde, naar de bedoeling van het losserschap en het zwagerhuwelijk.

Nou en wij kennen die namen ook nog altijd: van Elimelech en van Machlon en Kiljon.

 

Kijk, en voor die trouw en die opoffering werd Boaz door God beloond door hem te maken tot stamvader van koning David en in rechtstreekse lijn tot voorvader van koning Jezus.

Wat dus niet samenvalt met het blijven van het land in een bepaalde familie maar zoals vaker op een onverwachte en ongedachte manier gestuurd wordt vanuit Gods vrije keus.

In de voor de ouderen vast nog bekende Korte Verklaring staat er dit over: “Ook al kon Obed

treden in de rechten van Ruth’s eerste man, dit neemt niet weg dat Boaz hem verwekt had”.

En ergens anders las ik dat God de familiegeschiedenis van Noömi gebruikt maar – zoals

God altijd doet – op zijn eigen manier, en wel via Boaz en niet via Elimelech: de komst van

de Messias “ligt niet in het verlengde van Elimelech’s  geslacht, maar in het verlengde van het geslacht van Boaz”, en ook daaraan zien we dat de Christus langs een andere weg komt dan mensen verwachten – dat was zo met zijn eerste komst en zal zo zijn met zijn tweede komst – hij zelf zelf van te voren: als iemand zegt ‘daar is de Christus’, geloof hem niet want

Ik kom anders, ongedacht en als je het niet verwachten, vergelijk met een dief in de nacht.

 

Waarmee we ongemerkt al zijn bij de bekroning van het huwelijk van Boaz en Ruth, en van het hele verhaal dat dit korte boekje vertelt en ons wil meegeven: er komt een zoon: Obed.

Voor Noömi een verrassing waar ze nooit op had gerekend toen ze uit Moab terug kwam en ze voor haar eigen gevoel met lege handen stond, zonder nageslacht en zonder toekomst.

Nu wordt ze uitbundig gefeliciteerd met haar kleinzoon die telde als haar eigen zoon en die

ze als oma en tegelijk een soort peetmoeder verzorgde – nu geen Mara – verbitterde – meer

maar echt Noömi: de liefelijke – het lijkt inderdaad wel een klein kerstfeest in Bethlehem.

Het is een beetje jammer dat in de NBV een opvallend zinnetje in vers 14 hoe correct ook vertaald toch wat vlakker is geworden dat er letterlijk staat – de vertaling-1951 en ook de HSV hebben het verrassingselement in wat de vrouwen van Bethlehem tegen Noömi zeiden gewoon laten staan: “Geloofd zij de HEERE, Die niet heeft nagelaten om u vandaag een losser te geven” –  een losser!  nee, niet Boaz, maar die baby, die kleine Obed – de redder in de nood met het oog op de toekomst: geslachten gaan maar komen ook, er is weer leven!

 

Ja en de doorbraak naar de toekomst toe voor dat ene gezin is ingebed in Gods plan om de doodgelopen wegen van zijn volk – geen koning, ieder deed wat goed was in eigen ogen – en van zijn wereld – verloren in zonde en schuld – open te breken richting zijn grote Ver(losser).

Daarom loopt dit boekje uit op dat korte stukje stamboom met verrassende namen – namen die je niet zou verwachten in de voorgeschiedenis van het heilig Kind Jezus, de grote Koning

maar verhelderend voor die vraag waarom niet Elimelech maar Boaz in die stamboom staat.

God wil namelijk de lijn doortrekken van Abraham via Juda richting David en dan Jezus.

En dat weer via het typerende van God die kiest voor zwak, onacceptabel, weinig eervol, en die zwarte bladzijden wit maakt en niet vastspijkert op zonden: uitgerekend Peres geboren uit wat je incest kan noemen en vreemd gaan (Juda met zijn schoondochter Tamar die zich als hoer had vermomd – herinner de preek van coll. Kroeze) – en dan nu eentje uit Moab.

Zij krijgen een plekje in de stamboom van David en later Jezus – zoals terugkomt in Matt. 1.

Opdat – om met Paulus te spreken – we niet in mensen zouden roemen maar alleen in God.

Obed -zijn naam is welsprekend (=dienaar):voorvader van Wie kwam om ons allen te dienen.

 

Zo kwam er toen en komt er voorgoed Brood in Bethlehem – Brood dat eeuwig leven geeft.

Zo werd en wordt het een echt happy end, voor dat gezin lang geleden, Noömi, Ruth, Boaz,

maar ook voor ons en voor zovele anderen voor ons en met ons en na ons, dankzij Jezus.

Het is geen sprookje maar echte werkelijkheid: en ze leefden nog lang en gelukkig. Eeuwig!

 

                                                                   amen