Zondag 7 Heid. Cat.: Echt geloven is…

 

dia 1

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Ik kwam kort geleden ergens in een artikel een uitspraak tegen die bij me is blijven haken. Dat is deze oneliner:  de kerk lijkt vaak meer op een showroom dan op een garage. Misschien een wat vreemde vergelijking, maar ik denk dat er een kern van waarheid in zit. Er is mee bedoeld dat we de indruk wekken dat we het goed voor elkaar hebben met elkaar en graag uitstralen dat we overtuigd zijn van wat we geloven en dat we als goed christenen leven. Zoals in die showroom dia 2: allemaal glimmende en tot het laatste stofje opgepoetste auto’s, met een up-to-date keuringsrapport en de nodige garantie, en de nodige extraatjes.

Heel anders dan een garage dia 3 met auto’s waar van alles aan mankeert: mankementen, schade -en die er vaak niet uitzien; waaraan heel wat gesleuteld moet worden, opgelapt, bijgespoten.   Bijbels gezien heeft de kerk daar meer van weg, vandaar dat wel is gezegd dat de kerk – en dus ook het leven van een christen – een ‘werkplaats’ van de Heilige Geest kan worden genoemd.

Een plek dus waar heel wat gesleuteld wordt, elke dag veel op te lappen is – wat we bekering noemen en vernieuwing – en mensen steeds weer deuken en blutsen oplopen onderweg.Een plek ook om je niet mooier voor te doen dan je bent en dan wij zijn met elkaar, een plek waar ruimte is voor twijfels en vragen, waar verdriet niet iets om je voor te schamen en je niet  je tranen hoeft weg te slikken en je image hoeft op te poetsen maar je gewoon jezelf mag zijn.

Vorige week – in de preek over het geluk als je de God van Jakob tot hulp mag hebben, maakte ik de opmerking dat wij allemaal, net als Jakob, ons leven lang kreupele kinderen van God zijn dia 4 en blijven, mensen die mank gaan aan allerlei zwakheden en gebreken en zonden en wonden. Hoor dat ook maar door die geliefde psalm 23 heen over God als de goede herder, de grote beschermer en verzorgen onderweg door vaak een donker ravijn:  “uw stok en uw staf, zij geven mij moed”.

In het beeld van vandaag: geen gloednieuwe slee waarin je zit als een koning en die als een speer over de weg zoeft maar eerder een rammelend brikje met horten en stoten die regelmatig blijft stil staan en dan weer aangeduwd moet worden om weer even verder te kunnen dia 5 -en wat een geluk dat we als wegenwachters voor elkaar klaar mogen staan in geval van pech onderweg, want geloven doe je samen en de kerk, dat zijn wij met elkaar, en de weg van Jezus is een smal en steil en bochtig. Wat onze eigen ervaring ons leert maar wat we ook kunnen leren van wie op die weg ons al heel veel kilometers en zelfs heel veel eeuwen vooruit zijn: wij mogen volgen en zij wachten ons op.

dia 6   Echt geloven is:

1.  vertrouwen

2.  op zoek gaan

3.  onderweg blijven

4.  herkenbaar  zijn

 

dia 7  1. echt geloven is:  vertrouwen.

Het woord dat de bijbel voor geloof gebruikt, zegt dat eigenlijk al, geloof = vertrouwen. En dus heeft geloven in de bijbelse zin van het woord alles te maken met relaties en als eerste met de relatie die God met ons wil aangaan, en de relatie die we hebben met Jezus. Dat is echt ook de kern van zondag 7, al lijkt wat daar staat erg massief: stellig weten, vast vertrouwen,  ontwijfelbaar geloof, en dan geloofsartikelen waar je alleen ja op kan zeggen.

Een van huis uit gereformeerde student die inmiddels heeft afgehaakt, vertelt dat hij in de kerk  de ruimte heeft gemist om dingen bespreekbaar te krijgen, ruimte voor nuances en voor twijfels:  “nu heerst er een soort norm waar iedereen aan voldoet….niemand heeft twijfels of andere meningen en mocht dat al zo zijn, dan ‘snappen ze het gewoon nog niet zo goed”, wat ontbreekt is een sfeer van vertrouwen “waarin iedereen kan zeggen wat hij wil”….herkent u dat, of jij…?

Wat opvalt is weer dat woord ‘vertrouwen’, of het gebrek eraan, en nu tussen mensen in de kerk. Maar ik weet bijna wel zeker dat vertrouwen al of niet tussen mensen staat of valt met een echte vertrouwensband die we als gelovigen, als mensen van de kerk, hebben met God en met Jezus.

Waar het wel degelijk de kern is ook in zondag 7, hoor maar meteen dat eerste antwoord over wat echt geloof doet, hoe geloven werkt:  dat we bij Christus worden ingelijfd, intiemer kan niet.  Het is wat Jezus uitbeeldt als Hij het beeld van de wijnstok gebruikt: Ik de wijnstok, jullie de ranken, en dan zijn leerlingen en ons dus ook meegeeft: “jullie moeten met mij verbonden blijven, en Ik met jullie. Want alleen dan kunnen jullie op een goede manier leven….Jullie moeten dus met Mij verbonden blijven en naar mijn woorden luisteren….jullie zullen dan veel goede dingen doen”.

Kijk, en vanuit die relatie met Jezus, en door Hem en Zijn Geest verbonden zijn aan God de Vader, groeit ook dat vertrouwen in de woorden van God en het goede nieuws van Jezus voor ons: dat  God echt van je houdt, dat je zonden vergeven worden, dat het goed is en God eeuwig leven geeft.

Dan is geloven anders en veel meer dan een kloppend systeem opzetten en overeind houden als dat al zou kunnen, en ook niet met verstand op nu een serie waarheden op gezag van anderen aanvaarden waar geen speld tussen te krijgen is en wat je gewoon maar moet geloven, punt uit.  Nee, als je alle vertrouwen hebt in God als je Vader en als je Jezus wilt volgen op zijn weg, dan hoef je niet je krampachtig vast te klampen aan een bepaalde traditie of aan bepaalde regels omdat je anders met elkaar met een hellend vlak wegglijdt de onzekerheid in, maar mag  je erop vertrouwen dat Godje vasthoudt en dat je goed uitkomt als je leven steeds meer wordt als Jezus.

Het is opvallend dat jongeren signaleren dat veel mensen in de kerk het lastig vinden over hun persoonlijke geloof te praten , en het vaker hebben over randzaken en leerstellingen en regels. Terwijl onze eigen belijdenis het ons voorzegt: “wij geloven dat de Heilige Geest…in ons hart waar geloof  ontsteekt, dat Jezus Christus met al zijn verdiensten omhelst, Hem zich toeëigent, en niets anders meer buiten Hem zoekt” …en nog een keer: het geloof  “is slechts het middel waarmee wij Christus …omhelzen”(art. 22 NGB). Geloven, dat is je armen om Jezus heenslaan.

Nou, dat het voor alles om relatie gaat, leren we ook uit de levensverhalen die we in die eerste verzen van Hebreeën 11 zien langskomen: van Abel, Henoch, Noach,  en van Abraham en Sara.  dia 8

 Abel. Net als Kaïn bracht hij God offers maar blijkbaar was het bij Kaïn niet van harte maar omdat het zo hoorde of voor-wat-hoort-wat – er staat dat Abel het deed vanuit zijn geloof , uit liefde.

Henoch. Ook uit zijn leven en zijn levenseinde blijkt wat echt geloven is: “Henoch wandelde met God”, anders vertaald: hij “leefde in nauwe verbondenheid met God”, en uit de brief van Judas weten we dat het hem zijn leven heeft gekost – of liever: God nam hem op in zijn heerlijkheid.

Noach. Wat een vertrouwen heeft hij laten zien – gekregen van God zelf – om tegenover veel weerstand te blijven vasthouden aan God. In Genesis 6 lezen we dat ook Noach in nauwe verbondenheid met God leefde en dat hij terwijl er nog geen vuiltje aan de lucht leek jaren aan  de ark bleef bouwen en de mensen bleef waarschuwen voor een zondvloed, tegen alle spot in.

En dan Abraham die ging toen God hem riep en dat met een onmogelijke belofte op zijn leeftijd van nakomelingen en een eigen land, en die bleef volhouden, ook toen het maar niet gebeurde.  Net als Sara van wie we lezen dat ze “vertrouwde op degene die de belofte had gedaan“, toch!!

Bij allemaal proeven we dat ze verbonden waren met God, en dat dat hen overeind hield, niet dat ze het zelf zo zeker wisten en zo stevig in hun schoenen stonden, het tegendeel eerder -wat hebben b.v. Abraham en Sara twijfels gekend en verkeerde keuzes gemaakt en geworsteld met wat God deed of juist al maar niet deed, en hoe het verder moest en waarom het zo lang duurde.  En toch dat refrein: door het geloof…..zelfs als ze maar een klein stukje meemaakten van wat was beloofd – we lazen dat: “zij allen zijn in geloof gestorven; wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden,ze hebben slechts een glimp ervan begroet”  dia 9; dan moet je wel vertrouwen hebben: dat God zich niet vergist, dat het toch goed gaat komen – en dat je eeuwig de tijd hebt.

Wonderlijk, dat dat vertrouwen er al was bij die verre voorouders en voorlopers: ze wisten dat we op doorreis waren, naar een beter, naar een hemels vaderland, naar de stad van God. Daar kunnen wij houvast aan krijgen en moed uit halen – “zij spreken en getuigen nog, om ons geloof te sterken, dat wij omgeven door die gelovigen van vroeger, onze weg tot het eind lopen.

Ja, en wie dat moeilijk vindt om een persoonlijke relatie te hebben en te ervaren met God, wie Gods aanwezigheid niet voelt en niet weet hoe dat kan groeien en voelen, verdiep je in wie Jezus was en wat Jezus heeft gezegd en hoe Jezus heeft geleefd – en bidt in zijn naam tot God. Jezus zei dat wie Hem bezig zag, zijn Vader leert kennen – ook die aansporing krijgen we mee vandaag: “Laten we de blik gericht houden op Jezus, de grondlegger én voltooier van ons geloof”.

 dia 10           2. echt geloven is op zoek gaan.

  Daar bedoel ik mee dat geloven niet is dat je het allemaal al precies weet en al binnen bent, dat je om zo te zeggen – niets meer te leren en niets meer te ontdekken hebt omdat je de waarheid over God en zijn plan met je leven en waar het heengaat met deze wereld, al wel in de zak hebt. Dat leert de bijbel ons wel anders, ook in dat stukje bijbel dat we vanmiddag samen gelezen hebben. Meteen al in de eerste verzen staat er dat het geloof een basis legt onder ons leven en ons wil overtuigen van wat we niet zien – en dus niet wetenschappelijk of door experiment kunnen bewijzen – en dat is een proces, dat je – met vallen en opstaan, met gebed ook – in geloven groeit. Vers 3 weer: door geloof komen we tot het inzicht dat de wereld door Gods woord geordend is. Waar weer een wereld achter zit en allerlei vragen aan de orde komen en je elkaart bij nodig hebt. Een zoektocht dus, een samen zoeken naar de weg van onze Heer, en je zijn liefde eigen maken.

Ja, en dat het leven van die vroege gelovigen als Henoch en Noach en Abraham was ook zoeken. Nee, niet vanuit onzekerheid en twijfel of er wel een God is, maar omdat God hen en ons serieus neemt als geschapen met verstand, en met gevoel, en met ideeën en idealen, en een eigen wil.  De Heer wil geen robots of voorgeprogrammeerde computers in zijn dienst maar mensen die uit vrije wil voor Hem kiezen en Hem – lazen we net nog – zoeken en vinden en steeds weer zoeken: door zijn woorden je eigen te maken, door met Hem in gesprek te gaan, door zijn leiding in je leven te ontdekken, door God te ervaren in de stilte (b.v. van de natuur of van een klooster)….En ook open te staan voor wat God ons te zeggen heeft door mensen dichtbij en verder weg.

Geloven zet dus in beweging, vraagt actie, om dichterbij God te komen, en ook dichter  bij mezelf. We lazen dat God blij is met mensen die in Hem geloven, en beloont wie Hem serieus zoeken. En de profeet Jesaja nodigt de mensen van zijn tijd uit: “Zoek de HEER nu hij zich laat vinden, roep Hem terwijl Hij nabij is” – je loopt zomaar voorbij aan waar je God of iets van Hem vinden kunt – en als je Jezus kent, komt God zelfs heel dichtbij want Jezus zegt: Ik ben de weg, naar God.

dia 11       3. echt geloven is onderweg blijven

  Dat is wel heel duidelijk als we naar die voorlopers kijken die in beeld komen in Hebreeën 11. Het was voor hen en het is ook voor ons onderweg zijn naar de eindbestemming van God met ons. Een aantal etappes van die reis wordt nagetekend in de bijbel, in grote lijnen en met grote stappen.

Zeg maar: vanuit het paradijs, door de zondvloed heen, en dan met de focus op Abraham en Israël langs Egypte en door de zee en de woestijn tot in Kanaän, en later door ballingschap heen, tot Jezus. Dat is in wat andere woorden antwoord 19 uit zondag 6: het evangelie van paradijs tot op Jezus.

Het vervolg begint in het NT: het goede nieuws van Jezus: zijn leven, zijn lijden, dood en opstanding. Daarna de opbouw van de christelijke kerk wereldwijd, op het fundament gelegd door de apostelen. Waarna er nog een stuk af te leggen is, met veel onzekere momenten.

We lazen dat het nog altijd doorgaat en we er nog niet zijn, op die eindbestemming: ook van ons geldt dat we op doorreis zijn, naar het vaderland, naar de stad die God voor ons aan het bouwen is. In Heb. 13: 14 staat die bekende wegwijzer: “onze stad is…niet blijvend, wij kijken juist verlangend  uit naar de stad die komt”, vandaar dat geloven ook is buiten je eigen comfortzone willen stappen, zoals b.v Abraham deed en Sara, toen God ze wegriep bij het vertrouwde vandaan van eigen land en familie, en ze op weg gingen – hebben we net nog gelezen – “zonder te weten waarheen”.

Het einddoel wisten ze :”het land dat hem beloofd was maar hem nog niet toebehoorde” maar het hoe en wat moesten ze afwachten en zich echt settelen hebben ze nooit gedaan: “samen met Izaäk en Jakob woonde hij  in tenten, omdat hij uitzag naar een stad, door God ontworpen en gebouwd”. In hun voetsporen zijn ook wij nog altijd onderweg, samen met al die medechristenen wereldwijd.

Ja, en laten we dan dat onderweg zijn maar wat minder relaxt invullen dan wij gewend zijn als we naar ons werk gaan of met vakantie, en daarna als het goed gaat weer terug op het veilige nest. Het lijkt meer op asielzoekers of vluchtelingen die soms jaren in een tent wonen of op een AZC, zonder vaste woon- of verblijfplaats, en zonder zekerheid of ze ooit terug kunnen naar het oude land. Ik las: “Onderweg zijn zonder terug naar huis te kunnen: dat staat volgens Hebreeën voor de christelijke manier van in het leven staan. Er is geen weg terug, er is alleen een weg vooruit, zonder te weten waar je komt. Conservatisme is geen christelijke optie, blijven, handhaven en vasthouden geen christelijke stijl”. En dat vraagt vertrouwen, zoals van Abel die het waagde met God, Henoch die met God opliep, Noach die dwars tegen de publieke opinie in verder keek dan zijn ogen konden zien, Abraham die op hoop van Gods zegen op weg ging en bleef hopen op wat niet kon en maar niet gebeurde – in vertrouwen dat God je zal brengen waar Hij met je heen wil en waar het leven goed is.

Nog een uitspraak die aan het denken zet  – staat net als de vorige in het 1e nr van het nieuwe blad Onderweg, ontstaan uit het samengaan van  De Reformatie en Opbouw – n.l. dat echte christenen te vergelijken zijn met de situatie van uitgeprocedeerd asielzoekers, en dat we van hen kunnen leren, b.v. “hoe genade sterkt, juist als wij zwak blijken, en wat liefdadigheid en onderlinge solidariteit uitwerken wanneer ze een gezicht krijgen. En misschien blijkt dan wel dat er ook bij ons iets groeit van echt onderweg zijn”.

Durven we het aan zoals veel mensen is overkomen en hebben gedaan toen God, toen Jezus hen riep: en zij lieten alles achter en volgden Hem. Durven we dat, samen?

dia 12     4. echt geloven is herkenbaar zijn

Daar bedoel ik mee dat geloven meer is dan een bepaalde manier van denken en voelen, maar ook van een houding tegenover elkaar en anderen, een manier van omgaan met mensen en dingen, en dat niet alleen binnen vier muren maar ook buiten je comfortzone.

Herkenbaar zijn, niet door iets van buiten als b.v. zo’n nasraniteken, of door kerkgang, maar door dat je uit één stuk bent, in denken en doen, binnen de kerk en net zo erbuiten. Herkenbaar zijn als christen, allereerst naar God toe die zichzelf in ons wil herkennen – wij zijn mensen die naar zijn evenbeeld geschapen zijn – en dan ook naar elkaar toe in gezin en familie, en in de kerk, en voor mensen om ons heen die met ons in aanraking komen en ons horen praten en ons bezig zien, en die vaak heel scherp zien wat echt is en wat buitenkant is, een rol die je kunt spelen, kerkelijk- of maatschappelijk gewenst gedrag zonder een hart. Terwijl wie lijkt op Jezus, liefde als drive heeft en bereid is tot dienen, tot de minste willen zijn.

Aan Abel kon je merken dat hij voor God gekozen had en voor God wilde gaan – koste wat kost.   Henoch kwam er openlijk voor uit dat hij met God wilde optrekken- dwars tegen de tijdgeest in.  Noach timmerde aan de weg om te waarschuwen voor het oordeel en tot bekering op te roepen.  En Abraham was herkenbaar aan zijn vertrouwen op God en dwong bij de inwoners van het land waar hij zijn leven lang te gast was, respect af – ze zeiden:  “we weten dat God u beschermt”.

dia 13

  Twee vragen  om mee te nemen voor deze week:

*  hoe laat je zien dat je christen bent, op je werk, in je buurt, onder vrienden, en in de kerk?   is God en is Jezus in je woorden en gedrag herkenbaar?  anders gezegd:     Hoe voeg ik de daad bij het Woord?

en die vraag waarmee ik begon, geef ik ook mee:  Wat willen we zijn als gemeente;  een showroom of een garage?

Geve onze God u en jou en mij een echt en herkenbaar geloof.

                                                        amen

liturgie middagdienst 

votum en groet

zingen:   Ps. 84: 1,2

gebed

avondmaalsformulier IV

zingen:  Ps. 84: 3,4

dankgebed

Schriftlezing:  Heb. 11: 1-16 en 11: 39-12: 2a

zingen:  Ps. 84: 5,6

verkondiging: zondag 7   Echt geloven is…

zingen:  Lied 103 (1a, 2m, 3v, R: a)

gebed

collecte

zingen:  Gz. 169: 1,2,5

zegen

Zondag 6 Heid. Cat.: Alleen een volmaakte Middelaar kan ons compleet redden

Gemeente van Christus, broeders en zusters, jongens en meisjes,

dia 1

Zondag 6 is niet het meest populaire onderdeel van de cate­chismus. Er wordt nogal eens vreemd tegenaan gekeken en zelfs valt men hard heen over wat hier staat. Het klinkt veel mensen te leerstellig en te redeneerderig in de oren. Men hikt ook aan tegen dat woordje ‘moeten’ dat steeds weer terugkomt. Alsof dat de conclusie van ons redeneren is en wat wij in ons hoofd hebben: zus en zo moet de Redder die we nodig hebben, zijn, en zo komen we bij Jezus uit.

En de vraag komt op: wat heb ik nou aan al die beschouwingen, in mijn verdriet en mijn zorgen en mijn narigheid, en gelet op wat allemaal speelt in onze wereld en onze tijd? De wereld van 2015 is toch wel een heel andere dan die van 1563?   dia 2

Ik wil vanmorgen proberen het wat dichter naar ons allemaal toe te brengen, in het licht dat vanuit Leviticus 21 en Hebr.7 valt op de volmaakte Hogepriester Jezus Christus, die ons volkomen redden kan en gered heeft, nu al en eens voorgoed.

dia 3

 Alleen een volmaakte Middelaar kan ons compleet redden.

1. volmaaktheid vereist;

2. volmaaktheid onhaalbaar;

3. volmaaktheid toch mogelijk.

dia 4   1.   de volmaaktheid die door God wordt geëisd. 

  In Lev. 21 lezen we het een en ander aan eisen die God aan de priesters stelde. Ik denk dat u het er allemaal mee eens bent dat het behoorlijk steng was allemaal. Zodat je denkt bij jezelf: is dat niet onmenselijk? Stel je voor dat een dominee vandaag nog aan die eisen zou moeten voldoen,of een ouder­ling! Je zou er niemand voor krijgen. Zo iemand nooit kunnen vinden.

Als we dit hoofdstuk goed lezen, en het dan ook nog verge­lijken met andere gedeelten uit de wetten van Mozes waar het gaat over hoe Gods volk zal leven, dan valt op dat er een opklimming is in strengheid hoe dichter iemand bij de HEER God kwam.

 

De HEER vroeg van álle Israëlieten een leven dat paste bij de omgang met Hem. Dat gold extra streng voor de priesters die in Gods speciale dienst stonden. Die de offers brachten en voor­gingen in de gebeden en die de mensen de zegen meegaven. Het had natuurlijk te maken met de voorbeeldfunctie die ze hadden. Goed voorgaan doet goed volgen.

Maar er is vooral in Lev.21 dat andere: hoe dichter bij de HEER, hoe nauwer het luistert. God zegt: wees heilig zoals Ik heilig ben.         dia 5

  Allereerst gold dat op het punt van sterven en begraven en rouwen. Iets dat natuurlijk in ieders leven heel gevoelig ligt. Zodat wat in Lev. 21 staat, hard en ongevoelig kan overkomen. Je bent geneigd te denken: nou, nou, zo’n priester was toch ook een mens? Waarom dan wat een taboe lijkt op alles wat met sterven en begraven te maken heeft?We moeten dat zien in het licht van wat de bijbel over de dood zegt. Elke Israëliet wist dat de dood onrein maakte. Ongeschikt om in het heiligdom van God te komen, zonder dat eerst grote schoonmaak gehouden was.

Priesters moesten daarom zich ver houden van een gestorvene, met als enige uitzondering als het om een naaste familielid ging die nog in hetzelfde huis woonde, zodat je er niet omheen kon. Voor de hogepriester waren de eisen nog strenger. Die mocht helemaal niet bij een dode komen, zelfs niet als het z’n eigen vader of moeder was! Voor condoleren en begraven mocht hij het heiligdom niet verlaten.  dia 6

Ook als het om uitingen van verdriet en rouw ging, golden beperkende bepalingen. De HEER verbood zijn volk het overnemen van heidense rouwgebrui­ken. De eisen die aan priesters gesteld werden, waren stren­ger: geen kale plek maken op het hoofd , en niet de rand van de baard wegscheren, als teken van rouw. De hogepriester was aan nóg weer strengere regels gebonden: zijn hoofdhaar zal hij niet los laten hangen en zijn kleren zal hij niet scheuren. Dus ­niet laten merken dat je verdriet hebt en in de rouw bent.

Is dat niet erg strikt? Mag je niet eens rouwen om wie je zo vreselijk mist? Wat hier werd uitgebeeld, dat is dat hoe dichter een mens bij God in de buurt komt, des te nauwer het steekt.  De levende God en de dood, die passen niet bij elkaar. De HEER God wil niet te maken hebben met de dood die door onze zonde in de wereld is gekomen. Geen sprake van dus dat de dood bij het leven hoort, zelfs een goede vriend zou zijn waaraan je niet zo zwaar moet tillen en die zelfs een bevrijding kan zijn. De dood is de laatste vijand die van zijn troon af moet. Dat is juist het reddende evangelie dat onder de oude bede­ling al afgebeeld mocht worden in het leven van Gods knech­ten. God liet toen al zien dat die laatste vijand niet het laatste woord zal hebben.

Ook strenge eisen op een tweede terrein: dat van seksualiteit en huwelijk. De HEER vroeg van heel zijn volk een heilig leven, in en buiten het huwelijk. Denk aan het zevende gebod en aan allerlei bepalingen in de boeken Exodus en Leviticus, tegen overspel en ontucht, en over het leven als getrouwden. Ook hier waren de eisen voor ambtsdragers extra streng. Weer speelt die voorbeeldfunctie mee, en dat is ook nu nog van belang. Terecht worden zonden op dit punt extra zwaar genomen als het gaat om een voorganger die een bepaalde voorbeeldfunctie heeft en extra moet waken tegen misbruik van zijn positie en het over de grenzen van anderen en van zichzelf gaan – er is zelfs een meldpunt voor in de kerken.

Maar ook hier komt erbij dat de Here in zijn nabijheid niet kan accep­teren wat vuil is door een zondig gedrag of door een besmet verleden. Een priester mocht niet trouwen met een vrouw die in ontucht had geleefd of verkracht was, of een vrouw die door haar man was verstoten.

Een hogepriester mocht zelfs niet met een weduwe trouwen; alleen met een vrouw die maagd was. Zo moesten de voorgangers de heiligheid die de Here vroeg, in hun eigen leven, ook in hun eigen huwelijk, afbeel­den en voorle­ven. God eist volmaakte dienst, over heel de linie.

Juist daarom – een derde en laatste aspect – kon maar niet iedereen dienst doen in het heiligdom. Ook niet als je tot de familie van Aäron hoorde, zelfs niet als je onbesproken was van leer en leven. Je moest ook nog gezond van lijf en leden zijn.

De HEER stelde op dat punt eisen die op ons vreemd en zelfs discriminerend zullen overkomen. In een tijd waarin we terecht werken aan een volwaardige plaats van gehandicapten in de maatschappij en dan zeker ook in de kerk fronsen we onze wenkbrauwen als we Leviticus 21 lezen. Iemand met een lichamelijk gebrek mocht niet als priester dienst doen.  Uitgesloten waren mensen die blind waren of kreupel, iemand met een geschonden of misvormde neus, iemand die een gebroken arm of been had gehad, iemand met een bochel,iemand die lidtekens had als gevolg van een oog- of een huid­ziekte. Zulke mensen mochten wel van de offers eten – zeg maar ze mochten wel aan het avondmaal – maar geen ambt bekleden.       dia 7

Nee, dat was niet omdat God zulke mensen afstootte. Het was niet omdat de Here op mensen met een handicap neerkeek of ze als minderwaardig geen plaats gunde onder zijn volk. De HEER liet zien dat Hij volmaaktheid vraagt van wie dichtbij Hem zijn. Zijn dienst moest zonder gebreken worden verricht, tot in de puntjes en puntgaaf. Alleen dan kan een mens omgaan met de heilige God en er het leven van afbrengen. God had speciaal mensen aangewezen om voor heel het volk offers te brengen om zo voor hun schuld en zonden te betalen. We kunnen de pries­ters zien als de middelaars van toen. Zij moesten in plaats van heel het volk voldoen aan de eisen die de Here stelde. Zij brachten offers ter voldoening en verzoening. En ze beeldden in hun leven de gaafheid en heilig­heid af die passen bij de dienst van de Here.

En ook dat er afstand is tussen de heilige God en onheilige, onvolmaakte mensen – want zelfs die priesters die aan zulke strenge eisen moesten voldoen, mochten niet in het allerheiligste komen waar de ark was. Dat mocht alleen de hogepriester, en dat alleen die ene dag in het jaar, de Grote Verzoendag, en ook alleen om bloed te sprenkelen in en op die ark – om schoon te maken wat door de zonde vervuild was.

De grote Midde­laar, de volmaakte Hoge­priester wierp zijn schaduw al eeuwen en eeuwen vooruit.

dia 8  2. de vereiste volmaaktheid wordt niet gehaald.

  Daar zouden uit de praktijk zoals die uit het OT zelf naar ons toekomt, genoeg voorbeelden van zijn te geven.

In Hebr.7 wordt de conclusie ononwonden getrokken: zoveel eeuwen pries­ter­dienst en offerdienst heeft niet het volmaakte opgeleverd. Nooit konden de hogepriester en de andere pries­ters zeggen: het is volbracht, nu is ons werk echt klaar, af! Elke dag waren weer nieuwe offers nodig. Ieder jaar moest er weer een grote Verzoendag komen. Wel is in de priesters al iets te zien van de grote Hogepriester en van zijn werk, maar ook niet meer dan dat. Ook de priesters en de hogepries­ter waren zondi­ge mensen, die eerst voor hun eigen zonden offers moesten bren­gen. Ze konden ook, net als iedereen, ziek wor­den.Vroeger of later maakt de dood een eind aan hun dien­st, Ze waren, lazen we in Hb.7, net als alle andere mensen, met zwakheid behept.

Terwijl toch de Middelaar, de Redder die we nodig hebben, een rechtvaardig mens moet zijn. Een mens die vrij is van de zonde. Die de wil van God zonder mankeren doet, voor 100%. Hebr.7 zegt: heilig, zonder schuld of smet. En die niet voor een tijdje Redder is, maar het altijd blijft. Bestand tegen de dood. Om voor altijd te redden die zich aan Hem toevertrou­wen.

U weet wel: aan die zware eisen kon geen enkele priester of hogepriester voldoen. Geen mens kan dat. En een mens die zelf zondaar is, kan niet voor anderen betalen. Kan niet eens zichzelf bevrijden van de zonde en van de gevolgen er­van. Ze werden, staat erbij in Hebr. 7, door de dood verhinderd in dienst te blijven. Hun werk werd overgenomen door anderen.

Zo ging het door, van de ene generatie op de andere. Einde­loos. Niet één kon de dood de baas worden. Kon die dood over­winnen. Niet één was er die anderen kon redden van de dood.

We zagen hoe die oudtestamentische hogepriesters uit de buurt ­moesten blijven van alles wat maar riekte naar de dood. De dood die z’n bestaan en z’n macht te danken heeft aan de macht van de zonde. Die pas wordt overwonnen, als de zonde overwon­nen is en de schuld van ons mensen bij God is afbe­taald. Dat werd afgebeeld in die priesters die zich niet met de dood mochten verontreinigen. Als teken dat God de dood niet wil. God wil de macht van de dood verbreken, Hij is de God van het leven!   dia 9 

Gemeente, maar op Gods tijd werden ook die priesters en die hogepriesters door diezelfde dood gepakt. Strekte de dood z’n klauwen ook uit naar de middelaars die God had gegeven. Zij konden niet voor altijd de dood uit de buurt blijven. Deze vijand was ook hun te sterk. Zo leerde de Here zijn volk het ook niet van deze mensen te verwachten. Hij leerde hen te wachten, uit te kijken naar die Ander, die wel volkomen zou kunnen redden wie via Hem tot God gaan. Die wel zeggen kon, en ook heeft gezegd: Het is volbracht! het doel is bereikt! Alleen die volmaakte Hogepriester kan ons compleet redden.

dia 10  3. Zo wordt de volmaaktheid die God vraagt, toch mogelijk. 

  God heeft daar zelf voor gezorgd. Wie anders kon dat ook? De schrijver van de brief aan de Hebreeën maakt het wel erg duidelijk: ook de priesters van de familie Aäron hebben de volmaaktheid niet gebracht. Konden dat ook niet bewerken.

Maar wat heeft God toen gedaan? God heeft zelf een hogepriester gegeven die ver boven al zijn voorgangers uitstak. Die niet met hen te vergelijken was. Jezus is de volmaakte Middelaar. Dat is Hij ook niet geworden via normale afstamming. Hij had volgens de normale regels niet eens recht op dat ambt. Onze Heer stamt naar de mens gesproken van Juda af, niet van de stam Levi en de familie van Aäron. Juist dat laat zien dat een speciale ingreep van God uit nodig was. De HEER gaf zijn Zoon Jezus zijn ambt, door een apart koninklijk besluit, en met een eed erop.

Hoor maar de oude psalm die daarin vervuld werd: de HEER heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: u bent priester voor altijd. Die ook nog koning is, op Davids troon.

Jezus is de Hogepriester die we nodig hadden, in  alles gelijk aan ons, maar niet op het punt van de zonde. Die heilig is, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaars. Die niet hoeft te offeren voor z’n eigen zonden. Die zich offerde voor onze schuld, en dat eens voor altijd.

Zijn offer had zoveel kracht dat Hij ook de dood kon overwinnen. Hij kan ons volkomen redden, zonder dat de dood hem dat onmogelijk maakt. Hij neemt ook onze ziekten op zich en onze handicaps. Hij heiligt ons leven, ook onze seksualiteit en onze huwelij­ken, door het offer van zijn leven en door zijn Heilige Geest.

Zelfs zo dat onder in het NT alle gelovigen priesters worden genoemd en priesteressen, zoals in 1 Petrus 2:6: “Vorm een heilige priesterschap, om geestelijke offers te brengen”. En in Openbaring 1: 6 lezen we over Jezus: “Hij heeft van ons een volk van priesters gemaakt, zodat wij God de Vader kunnen dienen”.

Daarvoor hebben we Heilige Geest gekregen die ons helpt in het vechten tegen alles wat onheilig maakt en weer afstand veroorzaakt tussen God en ons – en die ons helpt om te groeien in ons geloof en in een leven dat we toewijden aan de Heer en aan elkaar. Zoals Paulus ons ertoe aanspoort in Rom. 12: “Geef jezelf als een geschenk aan God. Laat je leven een offer zijn dat God graag wil aannemen. Dat betekent: leef als mensen die bij God horen. Want dat is de juiste manier om God te vereren”. Zo krijgt handen en voeten wat de rode draad was en blijft in het omgaan van de heilige God met ons mensen: Wees heilig- steeds meer – zoals  Ik ben. En ook – in de Bergrede – wees volmaakt, zoals je hemelse Vader volmaakt is. Groei naar Hem toe, door achter Jezus aan te gaan, zijn voorbeeld te volgen, als nu al het begin van Gods nieuwe schepping. dia 11

Kijk, en dan vallen al die onderscheidingen weg, ook die uit de wetten van Leviticus 21. Is er door het offer van Jezus en dankzij zijn schoonmaak van ons leven bij Hem plaats voor iedereen, ook voor mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, voor mensen met een moeilijk karakter, ook voor wie veel verknoeid heeft in z’n leven, ook voor wie het vaak helemaal niet meer ziet zitten, voor wie maatschappelijk in de knel zitten en niet in tel zijn, voor wie in onze ogen apart zijn…

We mogen geloven dat de God die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard maar Hem voor ons zondige mensen tot in de dood heeft prijsgegeven, ons – en al die anderen -met Hem alle dingen schenken zal. Alle dingen: eeuwig leven, waar de dood niet meer tussen komt; een volstrekt heilig leven, zonder vlek of deuk; en dat in een volmaakt gaaf lichaam en met een geest die weer puntgaaf is.

Van die toekomst gaan we zingen: Hij – onze God en Vader – hij bouwt de stad (nu al!), door Hem verkoren, het volk dat nu nog in ballingschap is verloren, brengt Hij samen, heelt hun won­den, hoezeer hun harten zijn geschonden. Sjaloom! Vrede!

amen

 

dia 12

 

vragen:   *  merk je al iets van die nieuwe schepping?

 

*  hoe zou je kunnen groeien naar volmaaktheid?

 

 

 

liturgie morgendienst

votum en groet

zingen:  Ps. 34: 1,5

wet van God Leviticus 19

zingen:  Gz. 9 (1,2,3)

gebed

Schriftlezing: Leviticus 21

zingen:  Ps. 135: 1,11

Schriftlezing: Hebr. 7: 11-28

zingen: Ps. 110: 4 

preek over zondag 6 H.C.

zingen: Ps. 147: 1,5

gebed

collecte

zingen:    Ps. 134 (1,2,3)

zegen

amen:     Gz. 144: 7

Zondag 5 Heid. Cat.: Immanuël: God-met-ons

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Er gaat elke dag heel wat geld door onze handen. Al wordt het contact betalen wel steeds minder, met pinnen en internetbankieren en OV-chippen.

We zijn na generaties lang met guldens betaald te hebben, langzamerhand gewend aan de euro. Ik ben er wel zo gewend dat ik bijna nooit meer kijk naar de afbeeldingen op de euro-munten die aangeven waar ze vandaan komen: want elk land heeft zijn eigen opschriften en symbolen. Soms valt het je ineens op: hé, ik heb een euro uit Griekenland, deze komt uit Finland, bijzonder!

Maar ik je wel eens opgevallen wat het bijzondere is van de Nederlandse twee euro-munt? Behalve  dat koning Willem Alexander erop staat, of nog koningin Beatrix, of die twee samen? Wat ik bedoel is de rand van die twee-euro-munt, dat daar op staat: God zij met ons. Vroeger was dat ook zo met de gulden, en toen de euro werd ingevoerd is besloten dat dit randschrift mee zou gaan, en zou worden aangebracht op de Nederlandse twee-euro-munten.

   Toch mooi dat het nog op ons geld staat. God met ons, dat zijn woorden die afhankelijk­heid van God belij­den. Die je ook ver­plichten. Die zeggen: leef zo en gebruik zo je geld dat je rekent met God en dat je geeft om en aan anderen. Dat je niet alleen jezelf rijk rekent en naar je toe rekent, dat je eerlijk bent en bereid bent te delen. De naam God heeft met alles te maken, ook met geld verdienen en geld uitgeven, met economie en de politiek, met sociale uitkeringen en studiefinanciering, met bankieren en investeren en beleggen.

God zij met ons, of: God is met ons. Dat is in het hebreeuws dat woord dat we tegenkwamen in Jes. 7 en Matth. 1: Immanu­ël. Een geweldig woord in de bijbel voor een geweldige wer­kelijk­heid: God die bij mensen wil wonen, die onze God wil zijn, die met ons mee wil gaan, elke dag en ook 2014 uit en 2015 in en door. Een bemoediging waar je onder alle omstandigheden je aan vast kunt klampen en op mag beroepen. Ik denk aan wat Jezus zijn leerlingen meegaf voordat Hij terugging naar zijn Vader in de hemel: Ik ben met jullie – en blijf bij jullie –  alle dagen, tot aan de voltooiing van deze we­reld. En de apostel Paulus schrijft het neer met het oog op ­lijden dat zwaar kan zijn en veel kan vragen: als God vóór ons is, wie kan dan nog tegen ons zijn? God houdt van je, dat pakt niemand je nog af!

1. God-met-ons, dat hadden we verspeeld.

  U weet wel waar het op uitliep met de opstand van ons mensen tegen God. Waar Genesis 3 op uitloopt: “daarom stuurde God de mensen weg uit de tuin van Eden”. En dat was voorlopig definitief: “Toen God de mensen weggejaagd had, zette hij engelen bij de ingang van de tuin. Er was ook een brandend zwaard dan heen en weer ging. De engelen en het zwaard moesten de weg naar de boom van het leven bewaken”  (zie: Bijbel in Gewone Taal)

Daarmee lijkt de breuk compleet tussen God en mens. Eerst liep de mens weg bij God, om voortaan op eigen benen te staan. Toen zei God: je wilt niet meer bij me wonen, nou dan mag het ook niet meer. Zo kan ik jullie God niet zijn. Dat is in feite de ergste straf. Dat is de dood. Het weg bij God zijn. En als er niets gebeurt, is er geen weg terug naar dat paradijs, en komt het nooit meer goed.

Er is geen mens die dat ooit voor elkaar krijgt, dat maakt zondag 5 nog eens heel erg duidelijk. Geen enkel schepsel die de schade kan herstellen en vergoeden, die kan zorgen voor een doorstart.

Misschien zijn er vanmorgen, die denken: nou,  en? Is dat dan zo erg?  Zijn er geen belangrijker dingen aan de orde in mijn leven en in deze wereld dan de vraag of en hoe het weer goed kan komen met God – geeft de catechismus niet antwoorden op vragen die geen mens meer stelt? Omdat je helemaal niet vindt dat je zo slecht bent dat je straf verdiend hebt. Omdat je met heel andere dingen bezig bent dan met die vraag waar b.v. een man als Luther en heel veel anderen voor hem en na hem mee geworsteld hebben: hoe vind ik een genadig God? hoe kan het goed komen na wat ik verprutst heb? hoe kom ik weer thuis bij God ?

Toch is dat wel degelijk de grote levensvraag. Daar hangt nou echt alles van af. Het maakt uit of ons leven zin heeft, meer dan er een poosje te zijn en te proberen je er zo goed mogelijk doorheen te slaan en dan dood te gaan. Het beslist over vragen als waar kom ik vandaan en waar ga ik heen, en waar leef ik nou eigen­lijk voor.  Het bepaalt of je in moeilijke tijden echt houvast hebt, of dat je alleen maar in een zwart gat kijkt. Het verandert je kijk op jezelf en je medemensen en de wereld.

Dat praat ik u niet aan, dat heb ik niet van mezelf, maar dat komt bijna van elke bladzij van de bijbel naar ons toe. En het is ook iets dat de ervaring van zo heel veel mensen ons leert.

We mogen daarom wel bidden, dat als het geen vraag voor ons is, het een vraag voor ons worden zal, en het ook voor jullie  een belangrijke vraag is of wordt: hoe kom ik thuis bij Vader?

Zeg nou niet: maar ik ben al thuis bij Vader, ik ben gedoopt en dus een kind van God, wat kan me dan nog gebeuren?

O nee, ik wil niemand die zekerheid uit handen slaan. Want toen je werd gedoopt, toen heeft God dat ook gezegd: je bent van God m’n kind. Daar mag je je aan vastklampen. Daar mag je heel  dankbaar voor zijn. Je mag bouwen op de vaste grond van Gods beloften en van zijn verbond. Waar zou je anders ooit houvast kunnen vinden, en troost in verdriet, en hoop voor de toekomst?

Als het maar nooit iets vanzelfsprekends wordt.  Je denkt er niet meer over na.  Je verbaast je er niet meer over: ik ook? hoe bestaat het? Je bent er niet eens blij mee: ik ben gedoopt, wat zou dat?

Blijf er liever mee bezig, dat God met je bezig wil blijven! Dat God zelfs op zoek is naar wie niet naar Hem op zoek zijn. En dat Jezus ook tegen jou zegt: Ik ben er voor je, dag en nacht, je leven lang!

2. God-met-ons, daar moest voor worden betaald

  De schuld die we hebben gemaakt, moet worden afbetaald. De schade moet worden vergoed. Alleen: geen mens en ook geen ander schepsel krijgt dat voor elkaar. Dat redt je niet met al je euro’s, ook al wordt je miljonair.  Hoe we ook ons best doen, we raken alleen maar verder van huis en dieper in de put. Je roept: Heer, waar dan heen? Er blijft niet anders over dan dat God zelf voor de oplossing zorgt. Dat er een Redder komt die God is èn mens tegelijk. Waar moet ik heen? Naar U alleen!

Kijk, en dat is nou het wonder van Immanuël,  God-met-ons. Immanuël is een naam. Een Iemand.  Die God en mens allebei is. Jozef krijgt dat van de engel Gabriël te horen. Eerst stelt de engel hem gerust: “Je kunt gerust trouwen met Maria. Ze heeft zich niet aan overspel schuldig gemaakt, maar het kind dat ze verwacht is verwekt op een heel bijzondere manier: dit leven is van de Heilige Geest”.  Zo wordt Jozef -die eerst als man en vader is uitge­schakeld – nu als ‘zoon van David’ ingeschakeld om de beloofde Messias te geven aan het huis van David. lees maar Matt.1:16

Door deze geboorte van Jezus, langs die wonderlijke weg, als het regelrechte werk van God, wordt een heel oude belofte die God via Jesaja gegeven had, vervuld: “Een jonge vrouw zal zwanger worden en een zoon krijgen. Ze zal haar kind Immanuël noemen“. Wat God er precies mee bedoelde in die tijd van Achaz, is omstreden. De een denkt aan een kind dat Achaz en zijn vrouw zelf zullen krijgen – misschien wel de latere koning Hizkia. De vrouw van Achaz zou dan in die naam haar vertrouwen in de HEER uitspreken, terwijl haar man niet echt in de HEER geloofde. Anderen zeggen: het gaat om zomaar een jong meisje in die tijd dat haar kind een naam gaf waaruit haar geloof uitkwam in God, beschamend voor de koning en zijn volk. Nog weer anderen zien er een rechtstreekse belofte in over de komst van de Jezus op deze aarde: God-en-mens-in Eén.

Hoe het ook zij, als de Here Jezus wordt geboren komt God dichter bij de mensen dan ooit gebeurd is.  Nog dichter zelfs dan in het paradijs bij Adam en Eva. Want in Jezus wordt God mens. Een mens van ons vlees en bloed. In Joh. 1 lazen we met kerst: “Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond”. Wat een wonder: als de mensen niet meer bij God kunnen komen,dan komt God bij hen. Gods Zoon wilde een mens te zijn net als wij, met de zwakheden en kwetsbaarheid die daarbij horen als moe kunnen worden en ziek, en Hij is uiteindelijk zelfs net als wij en voor ons de dood in gegaan.

Het maakt meer dan wat ook duidelijk, dat het alleen goed kan komen tussen God en ons, als we van onze zonden worden afgehol­pen. De naam waarmee de zoon van Maria door het leven zal gaan, onthult dat program: Hij is het die zijn volk – en u en jou ook – zal redden van hun  zonden. Daarom kon in die donkere tijd van Achaz, vol afval en ongeloof – God toch bij zijn volk blijven en hen redden van de vijanden waar ze zo benauwd voor waren. Daarom alleen wil de Heer bij ons zijn, en met ons meegaan en voor ons zorgen, en mogen wij zijn kinderen zijn.   Omdat Jezus de blokkade heeft opgeruimd die scheiding maakt tussen God en ons: onze zonden, onze onwil, en onze onmacht.

U kent misschien de uitdrukking wel: het evangelie op een stuivertje. Dat wordt soms gezegd als mensen het geloof en het dienen van de Heer al te makkelijk nemen. Ze leggen ­het meeste naast zich neer en willen alleen wat in hun kraam te pas komt. Je kunt er ook een positieve invulling aan geven. Zeg maar: het evangelie op een euro: God-met-ons, Im­manuël. Wat een wonder! Het heeft deze Zoon en zijn Vader alles ge­kost. Denk daar maar eens aan als u euro’s  door uw handen laat gaan. Geloof maar en wees er blij mee: er is voor mij betaald!

3. God-met-ons, dat is voor iedereen die dat gelooft.

  Geld moet rollen, is een bekende uitdrukking. Bankbiljetten worden niet gedrukt om ze in mooie stapeltjes in een kluis te laten liggen. Munten worden niet geslagen om te op te potten. Deze week stond zelfs een verhaal in de krant van een deskundige die vindt dat Nederlanders veel te veel sparen en beter hun geld kunnen uitgeven, daar gaat de economie weer van draaien. Ik kan het niet beoordelen, het lijkt mij verstandig wel wat geld achter de hand te hebben voor onverwachte extra uitgaven of tegenvallers, maar het is waar dat als niemand meer durft te kopen en te investeren, het met de economie niet goed gaat en rijken steeds rijker en armen steeds armer worden.

Het is wel een aardig voorbeeld voor wat geloven is. De Heer geeft ons zijn evangelie: het goede nieuws dat door de komst van Jezus op aarde en door zijn lijden en sterven het weer goed is gekomen tussen de Heer en ons. Dat God weer met ons is. We hebben dat samen net nog gevierd op het kerstfeest.We mogen er elke zondag over horen. We kunnen er elke dag over lezen. We mogen het ook ervaren als we aan God ons vertrouwen geven.

Het komt er dan wel op aan wat we er nou verder mee doen. Dat het groeit, dat we winst maken. Stel dat we wat we allemaal hebben gehoord en gezongen op het kerstfeest, netjes opbergen voor volgend jaar, samen met de kerstversiering en de licht­jes; dat wat we lezen aan tafel en horen in de kerk, het ene oor in gaat en het andere uit; dat we van alles in ons hoofd hebben over hoe het zit en wat hoort,vooral voor anderen; dat we er niet blij van wordt,  en ons leven er niet anders van wordt. Ja, en we zijn ook niet opbouwend bezig voor elkaar, en niet aantrekkelijk voor mensen om ons heen.

Je zou kunnen zeggen dat de Heer zijn woorden aan ons geeft om ermee te werken: zelf, en samen. Die naam moet in omloop blijven: God-met-ons, Immanuël. Ik denk aan wat de profeet tegen koning Achaz zegt: “alleen als jullie vertrouwen hebben, houden jullie stand“, kunnen jullie het volhouden.

Dat zei de Here toen die eigenwijze Achaz het niet met de bemoediging van de Here wagen wilde. Hij verwacht­te meer heil van zijn eigen politieke slimmigheid: tegen twee koningen die hem met oorlog bedreigden omdat hij niet wilde meedoen met hun bondgenootschap tegen het oprukkende Assyrië, zocht Achaz zijn heil in goede maatjes met Assyrië blijven. Daar ging het een paar weken geleden over, toen we begonnen met die serie vanuit Jesaja, over wat er in de politiek toen speelde.

Toen de Heer koning Achaz hem een teken aanbood als garantie van zijn bescherming en redding, zei Achaz schijnbaar vroom:  “Nee, ik zal geen teken vragen, ik zal de HEER niet op de proef stellen”. Maar dat waren woorden, het was een smoesje. Hij geloofde niet echt. Hij wilde het zelf regelen.

Nou, dan helpt dat zogenaamde geloof je niet. Je staat met lege handen. Al je eigen verzonnen zekerheden zakken onder je weg. Maar wie echt en helemaal op de Heer zijn geloof bouwt, en dat ook in z’n leven laat merken, die komt nooit bedrogen uit. Dan zal de Here naar zijn belofte met je zijn.  Je mag erop vertrouwen dat je zonden je worden vergeven en dat waar dingen scheef gegroeid of vastgelopen zijn, verandering mogelijk is en groei de goede kant op, als je er samen op voor staat. Dat we -hoe moeilijk en lang de weg ook kan zijn die God met ons gaat, en hoe ons geloof onder druk kan komen te staan – we er niet alleen voor staan. God wil erbij zijn. En we mogen elkaar steunen.

We hebben met dat goede nieuws goud in handen: een schat in de hemel die ons niet afgepakt kan worden en waar geen inflatie de waarde vermin­dert. Waardevast tot in eeuwigheid. We hebben die schat nu al onder handbe­reik, vlakbij ons.  Het gaat er maar om die schat om te zetten in klinkende munt en die te delen met elkaar en met anderen.                                  

                                                                               amen

 vraag:    ervaar je dat God met je wil zijn, en merken anderen dat ook aan je?

 

liturgie morgendienst

 votum en groet

zingen:               Ps. 46: 1,2,4                        

de Tien Woorden opnieuw

zingen:               Ps. 40: 2,3

gebed

Schriftlezing:    Jesaja 7: 9b-14

zingen:               Lied 148: 1,2

Schriftlezing:   Matth. 1: 18-25

zingen:               Lied 148: 3

verkondiging:   zondag 5

zingen:               Lied 147 (1a, 2v, 3m,4v,5m,6a)

gebed

collecte

zingen:               Lied 134 (1,2,3)

zegen

 

 

Zondag 4 Heid. Catechismus: God laat zijn wijngaard niet verwilderen!

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

   Stel je voor: je hebt een groot gebouw gemaakt, van lego b.v., je bent er lang mee bezig geweest en je bent er verschrikkelijk trots op: iedereen die binnenkomt, moet er even naar komen kijken. Maar dan komt je kleine broertje en die banjert er dwars doorheen, of gooit alles door elkaar. Nou, ik denk dat je dan razend op hem bent – natuurlijk ga je niet slaan maar toch:  je zou hem….

Of: je hebt een werkstuk gemaakt voor school, dagen aan gewerkt, je hoopt op een goed cijfer…Maar als het zover is en je moet naar school: weet u waar mijn werkstuk gebleven is….nergens. Tot je ten einde raad tussen het oud papier gaat zoeken en je vindt wat je zocht….maar: helemaal verkreukeld, wie heeft dat op zijn geweten…..je gaat door het lint: daat gaat mijn mooie cijfer!

Erger, met veel meer impact: je hebt met veel inzet een eigen zaak opgebouwd, die goed loopt en snel groeit, zo snel dat je iemand benoemt als directeur, maar die heeft andere inzichten en neemt beslissingen die verkeerd uitpakken en het loopt uit op een faillissement – een grote teleurstelling waar je jaren last van hebt en je ook jezelf afvraagt wat je verkeerd hebt gedaan..

Drie voorbeelden, steeds wat heftiger, maar voor wie erdoor geraakt wordt, allemaal best heftig. Het maakt wie erdoor benadeeld wordt, er slachtoffer van is, heel erg boos en verontwaardigd, want het is zo oneerlijk, dat verdien je niet, daarvoor heb je toch niet zo je best gedaan….?

We hebben een verhaal – een lied – gelezen van die wijnboer die veel tijd en geld heeft geïnvesteerd in een mooie wijngaard en erop rekent dat dat na al die jaren intensieve bewerking en verzorging zal opleveren wat hij ervan mag verwachten: mooie druiven en daarna goede wijn – maar helaas: “toen verwachtte hij goede druiven maar hij kreeg alleen maar slechte druiven”;  hoe kan dat nou?

Die wijnboer blijkt de Heer zelf te zijn, en – als vaker in de bijbel – de wijngaard staat voor Israël. Daarom roept de Heer zijn volk als getuige op als was het een rechtzaak – en dat is het eigenlijk ook. Ze moeten maar zeggen waar het op vast zit: “Is het mijn schuld of ligt het aan mijn wijngaard?”.

De teleurstelling druipt ervan af: “Had ik nog meer aan mijn wijngaard kunnen doen?Ben ik iets vergeten? Waarom verwachtte ik goede druiven, maar kreeg ik alleen slechte druiven?”

Ja, en die teleurstelling en die verontwaardiging richt zich dan regelrecht tot het volk, concreet: die twee staatjes Israël en Juda: “Volk van Israël, jullie zijn de wijngaard uit het lied. En volk van Juda, jullie zijn de planten die ik gekozen heb. …Ik dacht dat jullie goed bestuurd zouden worden, maar jullie worden alleen maar slecht bestuurd”.  Inplaats van recht is er onrecht, ontrouw, zonde.

En dat wekt Gods boosheid, heilige verontwaardiging – lees vs. 24: “zij verwierpen het onderricht van de HEER van de hemelse machten, en verachtten de woorden van de Heilige van Israël” -“Daarom ontsteekt de HEER in woede tegen zijn volk, hij heft zijn hand tegen hen op en slaat hen”.   (5:25)

Daartussen in stapelen de aanklachten zich op, verdeeld over zes keer ‘wee!’ – het is een aanklacht met zes punten, die concreet maken wat voor sociaal en moreel onrecht de Heer aan de kaak stelt.

Dat gaat over grootgrondbezit ten koste van gewone mensen en kleine boeren;  veel feesten en overmatig drankgebruik en druk vertier en geen oog voor wat God bezig is te doen, voor zijn straf; allerlei onrecht in sociale verhoudingen waardoor ze zelf de straf van God over zich heen halen; het omkeren van de moraal zodat kwaad wordt goed gepraat en zelfs aangeprezen en wat God goed vindt als slecht en vervelend en achterhaald wordt afgeserveerd; eigenwijsheid en eigendunk in plaats van te luisteren naar gezonde feedback en gerechtvaardigde kritiek; veel corruptie in het bestuur en de rechtspraak, waarbij de schuldige wordt gespaard en de onschuldige veroordeeld.

Het zijn ontwrichtingen van de samenleving die van alle tijden zijn, en niet de wereld uit helaas. Waarbij we maar niet meteen moeten kijken naar derde-wereld-landen en dictatoriale regimes maar ook de hand in eigen Nederlandse, rijke westerse, boezem moeten steken: wat gaat er ook in een moderne welvarende democratische samenleving veel mis als geld in geding is of status, of als drank in het spel is, of eigen eer en gewin, of als mensen met verkeerde mensen omgaan of niet doen waar ze goed in zijn maar meer willen dan ze kunnen, of niet eerlijk, niet uit één stuk zijn.

  Het is ontroerend God te horen vragen of het misschien zijn schuld was dat het zo mis was gegaan met zijn wijngaard: “Wat kon ik nog meer aan mijn wijngaard doen, wat heb ik te weinig gedaan”? 

Psalm 80 geeft het antwoord: “Vroeger hebt U ons uit Egypte bevrijd, u hebt andere volken voor ons weggejaagd. U zorgde goed voor ons, zoals een boer zorgt voor zijn wijngaard. Hij zoekt goede grond uit voor zijn druiven. Zo hebt u ons een goed land gegeven, met ruimte om te wonen. Zoals een duivenplant groeit en sterk wordt, zo groeiden ook wij. Wij werden een machtig volk.”

In die psalm wordt dan wel geklaagd en gevraagd: Waarom hebt u ons nu in de steek gelaten, Heer, jaag onze vijanden weg, helt en bescherm uw volk, helt de koning die U hebt uitgekozen.

Maar daar schemert doorheen dat ze wel degelijk wisten waar het aan lag, dat het eigen schuld was, hoor maar vers 4 en 5: “God, keer ons lot gen goede, toon uw lichtend gelaat en wij zijn gered. Heer, God van de hemelse machten, hoe lang nog blijft u vertoornd op uw biddende volk?   En in vs 17 klaagt de dichter over die verwoeste wijngaard: “hij is verkwijnd onder uw duistere blik”. Wat Israël meer dan eens overkwam, was gevolg van Gods boosheid en straf over veel zonden. Zonden zoals die in Jesaja 5 maar ook door heel veel andere profeten aan de kaak gesteld worden.

Met als diepste bodem wat we wel noemen der wereld zondeschuld, want daar in Juda waren ze niet beter en wij in de kerk zijn geen haar beter als het aan ons ligt dan al die andere mensen om ons heen, ook niet beter dan jihadisten of criminelen, of fraudeurs, of drugsdealers – u weet nog wel van zondag 2: “naar mijn aard ben ik erop uit om God en de naaste te haten”, en zondag 3: “zo verdorven dat zij helemaal onbekwaam zijn tot iets goeds en uit op elk kwaad”. Keihard, eerlijk. En zelfs als we door God en tot God bekeerde mensen zijn, zelfs als we bij Gods volk horen zoals dat Israël van Jesaja 5, moeten we eerlijk onder ogen zien wat zondag 44 zal belijden dat ‘zelfs de aller -heiligsten’ -de allerverst gevorderden- nog maar beginnelingen blijven in het goede leven.

Hebt u er wel eens over nagedacht wat dat zou betekenen voor God, onze Schepper en Vader?  Diezelfde vraag zou God kunnen stellen aan ons, zijn mensen, met oog op de wereld die Hij heeft gemaakt, zijn schepping, en ons leven op deze aarde: wat had ik anders, beter kunnen doen?

Het was de vraag van de vorige keer, van zondag 3: heeft God de mens zo verkeerd geschapen? Als dat zo zou zijn zouden wij mensen slachtoffer zijn, een rol die al meteen is uitgeprobeerd na de zondeval: elkaar de schuld geven en eigenlijk de schuld God in de schoenen schuiven. kon ik het helpen, het was “de vrouw die u me hebt gegeven”, nee, ik niet, “het komt door de slang”, en wie heeft ook al weer die slang geschapen en op ons pad gebracht – het begin van een afschuifsysteem dat nog altijd wordt gehanteerd om je eigen rol in dingen die fout gaan kleiner te maken of af teschuiven op iets op  iemand anders: de opvoeding, de omstandigheden, het systeem, die chef of die collega, die buren die nou eenmaal zo irritant zijn, dat je het zo moeilijk hebt en dus wel moet drinken, dat het komt door verkeerde vrienden dat je aan de drugs geraakt bent, en dat het huwelijk op de klippen is gelopen ligt natuurlijk aan de ander, en op school moeten ze maar beter les geven dan zou je wel hogere cijfers halen, en ik ben altijd de klos, ze moeten allemaal altijd mij hebben.

Er is meestal wel iets van aan, maar je komt er bij God niet mee weg, denk terug aan Adam en Eva, en lees mee en leef mee met die mensen in Israël en Juda in de tijd van Jesaja, van Achaz en Hizkia: wat heb jij gedaan, wat was jouw eigen rol, durf eerlijk in de spiegel te kijken met de ogen van God.

Om dan als David in die psalm eerlijk te zijn over je eigen rol:  “ik ben voor u mijn zonde gaan benoemen, hield ermee op mijn fouten te verbloemen, ik zei mijn schuld beken in aan de Heer”.

   Kijk. en als ik echt mijn eigen rol onder ogen durft zien, als ik echt ga zien waar mijn zwakke plekken en mijn donkere kanten zitten, hoe ik steeds weer de mist in ga, ten koste van anderen en mijzelf, hoe weinig ik nog dat evenbeeld van God ben – spiegel van zijn liefde – in mijn praten, mijn doen en laten, hoe sterk ik nog op mezelf ben gericht en voor mezelf leef, en vanuit mezelf alles bekijk en anderen beoordeel – wat voor trekjes en verleidingen van Jesaja 5 ook mij zomaar de baas worden. Als ik dat besef en dat niet vergoelijk of wegredeneerd, ga ik ook God gelijk geven dat Hij er boos over is, dat we Hem nog zo teleurstellen en zelfs hardop of in gedachten Hem in gebreke stellen.

Denk maar weer aan die voorbeelden waarmee ik begon, over dat vernielde lego-bouwwerk, dat verkreukelde werkstuk, en die goed lopende zaak die door verkeerde keuzes failliet is gegaan. Wat een teleurstelling, een frustratie, een boosheid, waar mensen mee kunnen zitten of door over de rooie kunnen raken – het kan zelfs tot woede-uitbarstingen leiden of tot een levenslang trauma.

Heeft God dan niet het recht boos te zijn als wat Hij zo mooi maakte en waar Hij zoveel liefde in heeft geïnvesteerd, waar Hij zulke geweldige plannen mee had en heeft – zijn wereld, zijn mensen – door toedoen van diezelfde mensen steeds maar weer kapot gemaakt wordt en lelijk en zelfs dood?

Ja en later wordt het niet beter als God zijn eigen Zoon stuurt om die boosheid te ondergaan en van ons af te wenden, om voor onze schuld te betalen en om zo alsnog de vruchten van zijn wijngaard – van zijn project schepping – te oogsten – en dan die Zoon door koppige hebzuchtige pachters wordt afgemaakt . Met verwijzing naar Jesaja 5 gebruikte Jezus datzelfde beeld van de wijngaard (Matt.21) en boeren die de opbrengst van de wijngaard voor zichzelf willen houden en knechten die de eigenaar stuurt mishandelen of doodslaan – en als de baas dan zijn zoon stuurt grijpen ze ook hem beet en slepen hem de wijngaard uit en slaan hem dood,en denken: nu is de wijngaard van ons.

Eigenlijk precies wat wij mensen in het paradijs dachten: het is onze aarde en ons leven, wij zijn onszelf tot een god.

Je kunt niet anders verwachten dan dat God er voorgoed een eind aan maakt, dat – zondag 4 :de zonden die tegen de allerhoogste majesteit van God zijn begaan en steeds weer worden begaan, worden “gestraft met de zwaarste, dat is met de eeuwige straf, aan lichaam en ziel”.  We hebben verdiend dat daarmee het voorgoed over en uit is.

 Gemeente, maar toch, dan ken je God niet, God in zijn oneindige liefde en genade, Gods liefde. Vooral ook dat God zichzelf trouw blijft en zijn plan niet laat frustreren, niet loslaat wat Hij begon.

Zeker, er komt straf – Adam en Eva moeten het paradijs uit en halen de dood over zichzelf en ons; Israël en Juda moeten in ballingschap; het bloed van Jezus klaagt aan wie Hem blijven afwijzen. Toch: het is God de Heer er niet om begonnen dat zondaars voorgoed verloren gaan, maar dat ze tot andere gedachten komen en tot het andere goede leven, dat Hij zijn kinderen terugkrijgt.

Daarvoor ging de Vader zo ver dat Hij Jezus zijn Zoon de klappen van zijn boosheid en straf liet ondergaan – Jezus die ons redt van het oordeel, schrijft Paulus – Jezus die Gods toorn opving.

Als er staat dat God de zonden wil straffen in tijd en eeuwigheid, dan is dat vanuit Gods vaste wil dat het kwaad niet zal winnen, en dat zijn wijngaard tot nieuwe bloei komt, en dat zijn plan toch slaagt, zoals zondag 3 het bezingt: dat we God onze Schepper van harte liefhebben en met Hem – en met elkaar – in de eeuwige heerlijkheid zullen leven, om Hem – samen – voorgoed te loven en te prijzen.

Om in het beeld te blijven: Gods toorn, zijn boosheid, is omdat Hij zijn wijngaard – zijn wereld – niet laat verwilderen en verwoesten door toedoen van mensen – met als aanjager de duivel – maar dat Hij zijn wereld leefbaar en bewoonbaar wil houden en weer wil malen – om er samen met ons te wonen – gelukkig maar dat God het kwaad niet laat voortwoekeren maar het indamt en aanpakt.

Als het dan over eeuwige straf gaat, wil dat ook zeggen dat wij als God niet ingrijpt nooit van de straf af zouden komen en het nooit meer goed kunnen maken – daar is God zelf voor nodig, daar heeft God zijn Zoon voor gestuurd – Jezus die zichzelf de echte, goede, vruchtbare wijnstok noemt – en aan Hem verbonden kun je toch weer vruchten dragen, vruchten van de Geest. Want aan een slechte boom komen alleen slechte vruchten maar een goede boom levert goede vruchten op. Goede vruchten die groeien aan de Geest . Weet u nog van het slot van zondag 3: we kunnen alleen weer iets goeds doen en het kwade overwinnen, als we door de Geest van God opnieuw geboren worden. Als we door die Geest als ranken verbonden worden aan de ware wijnstok Jezus en dan vruchten gaan dragen, vruchten die groeien aan en door de Geest.

Nog een keer die vraag van de wijnboer, God onze Heer: wat kon ik nog meer doen, aan mijn wijngaard, voor jullie, mijn kinderen, mijn mensen?

Het antwoord is aan u, aan jou, aan mij, en geef de vraag maar door aan wie je tegenkomt.

En ook deze vraag:   welke vruchten kan de Heer oogsten van mijn leven?

Wees er maar blij mee, en dank je God en Vader maar, dat Hij niet loslaat waaraan Hij begonnen is!

amen

 

 

 

liturgie middagdienst

votum en groet

zingen:      Ps.  80: 1,2,3

gebed

Schriftlezing:  Jesaja 5

zingen:      Ps. 80: 5,7,8,9

verkondiging:  zondag 4

zingen:      Ps. 32: 1,2    (Levensliederen)

geloofsbelijdenis

zingen:      Ps. 32: 3,4  (Levensliederen)

gebed

collecte

zingen:      Lied 75: 10,11,12

zegen

Zondag 3 Heid. Cat.: ‘Wat is de mens?’

Gemeente van Christus, broeders en zusters,jongens en meisjes,

Wat is de mens? Een vraag met heel veel kanten en ook veel haken en ogen. Waar geleerden zich in hebben verdiept en zich het hoofd over hebben gebroken.Waar planken boeken over zijn geschreven.

Allerlei wetenschappers houden zich bezig met de mens:  anthropologen, psychologen, sociologen – en nog wel meer van die -logen.

Blijkbaar is de mens een ingewikkeld wezen. Met heel veel kan­ten en allerlei ook heel diepe lagen. Zeg het maar eens in een paar woorden: zo en zo zit een mens in elkaar.

Elkaar kennen, je komt er een leven lang niet mee klaar. Kennen wij als mensen elkaar? Ken ik mezelf wel?

Wat is de mens? Wil je er wat zinnigs over kunnen zeggen, dan kun je niet om de bijbel heen. Want in die bijbel zegt die Ene die zelf de mens heeft ge­maakt,  er het zijne van.  Wie zou me beter kennen dan Hij? Die me kent, beter dan ik mezelf ken!

Wat is de mens? We hebben die vraag ook zingend onszelf en elkaar gesteld. En daar bleek al uit dat er minstens twee din­gen van de mens te zeggen zijn die met elkaar in strijd lij­ken.

Ik denk aan die stralende psalm 8 die hoog van de kleine mens opgeeft: wat is de mens? Die mens is bijna goddelijk ver­heven, de kroon op heel de schepping, onderkoning onder God. Maar een andere psalm – 144 -klinkt heel wat somberder, je zou zeg­gen meer met beide benen op de grond. Wat is de mens? ‘een sterveling’, 0vluchtig als een ademtocht’. “Mensen leven maar kort, ze bestaan maar heel even“, zo staat het in de Bijbel in Gewone Taal”. Dat is de kwetsbare mens, broos, sterfelijk. Waar we dag in dag uit met de neus op wor­den gedrukt: wat is eigenlijk een mens? zomaar ben je nergens.

En het is allebei waar, dat leert niet alleen de bijbel, maar ook de ervaring van elke dag. We zijn onder de indruk van wat mensen allemaal kunnen. We ervaren ooksteeds weer hoe beperkt wij zijn, en dat een mens kwetsbaar is: een slopende ziekte, een hartstilstand, een ongeluk…en die sterke mensen is nergens meer.

We zullen zien hoe dat zit, en hoe dat zo gekomen is. Waar het op uit zal lopen ook. En dan mogen we vooral vastpakken waar die twee psalmen alle twee vanuit gaan en verbaasd over zingen: dat de Here voor die mens aandacht heeft en voor die mens – dus ook voor u en voor jou en voor mij – wil zorgen. Dat is niet te danken aan ons mensen. Dat heeft alles te maken met waar we vandaan komen, en met waar God met ons heen wil.

  Wat is de mens?

1. mens naar Gods beeld geschapen;

2. mens, waar ben je?

3. zie, de mens!

4. de mens weer Gods beeld…

 

1. de mens naar Gods beeld geschapen – we lezen daarover  Genesis 1: 26-27

 Zondag 2 liet ons achter met een somber beeld van hoe een mens – u en ik dus ook – in elkaar zit. In één zin zonder uitweg: ik doe verkeerde dingen, omdat mijn aard slecht is, ik zit verkeerd in elkaar. Je wordt als zondaar geboren, en zonder hulp van buitenaf – van bovenaf – kom je er nooit uit en er nooit van af en zal het nooit meer goed komen. Paulus zou zeggen: wie redt mij, ik ellendig mens.

Zondag 3 brengt dan een vraag onder woorden die alle eeuwen door is gesteld. Stilzwijgend of keihard: is dat dan niet de schuld van God zelf? Waarom liet God die zonde toe? Waarom heeft God Adam en Eva niet zo gemaakt dat ze tegen de verzoeking bestand waren? Is het produkt dat schepsel heet, niet eigenlijk een m­isbaksel gebleken? Was bij nader inzien wat God gemaakt heeft toch minder goed dan het er in het begin uitzag? Wat is het keurmerk van deze Maker waard:  goed gekeurd, perfect!

Bijna verontwaardigd wijst de catechismus de beschuldigende vinger naar boven van de hand: geen sprake van dat de schuld bij de Schepper gelegd kan worden. Dat kan gewoonweg niet: God die dè Goede is, een en al licht zonder een spoortje donker…

We belijden het ook in de NGB:  God is niet de bewerker van de zonde die gedaan wordt, en evenmin draagt Hij er de schuld van. De gedachte alleen al! Dan zou het echt hopeloos zijn.

Daarmee zijn we terug bij dat stralende begin: en zie, het was zeer goed. Dat keurmerk staat zeker op die kroon van heel de schepping: de mens. Zeer goed. High quality. 5, nee zelfs: 7 sterren!

Je moet dan wel nog wat scherper naar die verzen in Gen. 1 kijken. Wat is er precies mee bedoeld, met dat ‘goed’?  Ik las ergens: “goed is blijkbaar niet hetzelfde als onfeilbaar goed­”. Nee, want al is de mens goed geschapen, toch kon hij vreemd gaan, verkeerde keuzen maken, en is het verkeerd afgelopen, en als God aankondigd dat een verkeerde keus dodelijk zal zijn, wisten ze blijkbaar er iets van, van sterven, van wat doodgaan is – en ook dat doodlopende wegen bestaan.

Ja, want voor het goede kiezen is niet voorgeprogrammeerd, alsof er met een druk op de knop uitrolt wat er eerst – door jouzelf, of door je ouders, of door God, in is gestopt, in is gehamerd. Daarvoor is de mens ‘mens’. Niet een computer, maar een wezen dat kon kiezen en voor zijn eigen daden verantwoordelijk is.   Zo heeft God het ook gewild. Zo heeft God ons gemaakt en bedoeld.

Zondag 3 zegt over hoe God de mens maakte:  goed en naar Gods beeld of :  “als zijn evenbeeld“. De BGT vertaalt het wat meer eigentijds, inderdaad in gewone taal:  “Toen maakte God de mensen. Hij maakte ze zo dat ze op Hem leken. Hij maakte ze als man en vrouw”.

Mooi gezegd maar wel erg open voor vragen en misverstanden, want hoe lijken wij dan op God? God is toch geen mens als wij zijn, God is toch Geest staat in de bijbel, en wij zijn mensen en  er komt bij dat elk mens uniek is, en dat er mannen en vrouwen zijn, donkere mensen en witte mensen – en voor je het weet draai je het om en doe je alsof God moet lijken op mensen, op mijn soort—-een God als ons/mijn evenbeeld.

Maar dat is ook niet bedoeld met dat ‘lijken op’, met dat gemaakt en bedoeld als ‘evenbeeld’. Wij zijn geen kopie van God, en God is ook niet een projectie of een vergroting van ons mensen.

Nee, het is veel meer wat wel zeggen als we in een zoon of dochter vader herkennen of moeder: hij is sprekend zijn vader – de appel valt niet ver van de boom – of: wat lijk jij op je moeder! God stelde de mens aan als zijn vertegenwoordiger. De Schepper wil zichzelf herkennen en laten kennen in zijn onderkoning op aar­de. Zodat iedereen het meteen ziet: die mens – made by God.. De mens als spiegel van God, van zijn liefde.En dat niet alleen als een mens bidt of een psalm zingt of onderweg is naar de kerk, maar juist ook als hij aan het werk is op het land of bezig is met kantoorwerk of met een klant praat, als je op school zit en als je gaat stappen…overal en altijd..

Nou, en God maakte de mens zo dat hij alles in huis had om dat precies zo te doen als zijn Maker het wilde en bedoeld had. Dat is met dat ‘goed’ bedoeld. Er staat ’tof’, en dat is: geschikt voor het doel waarvoor je gemaakt bent. Zoals zondag 3 het zo mooi zegt: om God zijn Schepper echt te kennen, Hem lief te hebben, en Hem in alles eer te geven en te prijzen, en daarom ook bestemd om er te zijn voor elkaar, want het is niet goed – niet de bedoeling – dat de mens alleen is, op zichzelf staat en voor zichzelf leeft en alleen gericht op zijn eigen belang, op de eigen groep of het eigen volk.

Egoïsme, hebzucht, ruzie, jaloezie, die waren er nog niet vanaf het begin, en zijn niet ingeschapen.  Dat is allemaal later gekomen, als krassen op wat mooi en gaaf was, als beschadiging en scheefgroei.

Als je die eer­ste mensen zag, straalde Gods goedheid en liefde van hen af: sprekend hun Maker. Ze wilden graag hun Maker die met hen omging als hun Vader, afbeelden, in heel hun doen en laten, de HEER vertegenwoordigen:  Wat een wonder dat ik mag bestaan;  Heer, hoe heerlijk is uw naam!

2. mens, waar ben je?     – we lezen nu  Genesis 3:  1-9

   Daar stonden ze nou, die eerste twee mensen. Oog in oog met God die hen bij Zich geroepen had. Zo voor het oog was er niks veranderd. Nog altijd waren ze in het paradijs. God was op bezoek, zoals Hij vaker bij hen kwam. En als Adam naar Eva keek en Eva naar Adam, dan zagen ze er nog precies zo uit als gisteren en eergisteren: onvoorstelbaar mooi gemaakt. Dat is ook zo gebleven, gemeente. Als weer een kindje geboren wordt, staan we er versteld van: wat is dat mooi!  Als we in de spiegel kijken – of we nu onszelf de moeite waard vinden of misschien moeite hebben met wie we zijn of hoe we eruit zien – als we naar onszelf en elkaar kijken, dan zien we een schepsel van God.  Zelfs: een mens geschapen als  Gods evenbeeld. Daarom is de Heer ook zo zuinig op ons, daarom moeten we zo zuinig op elkaar zijn en op elk menselijk leven.  Ook na de zondeval en zelfs na de zondvloed blijft het waar:  “God heeft de mens als zijn evenbeeld gemaakt”  (Gen.9­).

Maar wat is er dan gebeurd dat die twee mensen ineens voor God wegkruipen en zich schamen voor elkaar? Dood-ongelukkig? Dat weten we allemaal wel, jullie ook: dat is zo gekomen toen Adam en Eva naar de slang hadden geluisterd, naar de duivel die ze influisterde dat ze zich niks moesten aantrekken van wat de Here had gezegd, maar gewoon hun eigen zin moesten doen. Dat ze eindelijk eens op eigen benen moesten staan en niet aan het handje van God moesten lopen. De onderkoning is een rebel geworden.

Ja kunt ook zeggen: de mens sneed de band met God door,  zoals van een kindje dat net geboren is de navelstreng doorgesneden wordt omdat het nu zelfstandig kan ademen.  Maar dat kan nou net niet als het om de band met God gaat. Hoe oud een mens ook wordt, echt leven kun je alleen op de adem van Gods stem. Als de levensader die je met God verbindt, wordt doorgesneden, is dat onherroepelijk je dood. Dat is het drama van de zondeval: door de zonde heeft de mens de gemeenschap met God, die zijn ware leven was, verbroken. Vandaar die angst voor God, en dat vluchtgedrag. Daarom ook dat je met heel andere ogen gaat kij­ken naar jezelf en naar elkaar. Schaamte en afgunst, haat en nijd, jezelf niet accepteren en die ander niet in je buurt verdragen, het zit allemaal vast op die breuk met God. Onze hele natuur is verdorven, we zijn niet meer wie we waren…. We willen niet meer God vertegenwoordigen en Hem dienen. Zeg maar: een lelijke kras over dat beeld van God. Erger nog: we gaan het beeld van de duivel vertonen als er niks verandert.

Zondag 3 heeft het over onze val en ongehoorzaamheid. Je kunt het ook omdraaien: die opstand tegen God is onze val geworden als mensen, van onmetelijke hoogte  (de mens van psalm 8 – bijna goddelijk gemaakt) in een onpeilbare diepte (de mens van psalm 144 – beperkt en zondag, en als gevolg daarvan en straf daarop: broos, sterfelijk, zondig).

Nee, er stonden niet ineens twee beesten voor God in Gen.3. Ondanks die vreselijke val is de mens mens gebleven. God zegt: mens, waar ben je? Maar dat is het nou juist waar God zoveel verdriet over heeft en zo boos om is: die schitterende mens die Hij gemaakt heeft, geschapen om Hem voor altijd te loven en te prijzen, om voor eeuwig in zijn dienst zijn schepping te verzorgen en te besturen, is weggelopen en heeft Hem de dienst opgezegd.  En gebruikt nu wat hij van God gekregen heeft en aan God te danken heeft, tegen God en de anderen.

Nou, daarom is het vonnis helemaal verdiend: ga weg uit het paradijs, werk je maar in het zweet tot de dood erop volgt, ga dan je gang maar als je het beter weet en zonder Mij kunt…..zoek het maar uit met elkaar en kijk maar hoe ver je komt….

Maar nee, dat zegt God gelukkig niet. Tegen Adam en Eva niet en tegen u en jou niet. Hij laat ons niet gaan in onze vlucht bij Hem vandaan. Hij laat weglopers niet achter in het struik­gewas van schuld en schaamte. Gelukkig maar dat God de mens bij zich roept: waar ben je, kom eens tevoorschijn. Ondanks en door alles heen is dat genade, zoekende liefde. Zoals we dat belijden: “wij geloven dat onze goede God, toen Hij zag dat de mens zich zo in de lichamelijke en geestelijke ­dood gestort had en zich volkomen rampzalig gemaakt had, hem in zijn won­derbare wij­sheid en goe­dheid zelf is gaan zoeken, toen hij (toen ik en u en jij) bevend voor Hem vluchtte”.

Gelukkig dat God geen punt zette achter het tweede punt.  Er komt nog meer!

 3. zie, de mens!             laten we  lezen  Johannes 19: 1-5

Zie, de mens! U weet, dat zei Pilatus toen Jezus voor hem stond, uitgedost in een soldatenmantel, met een stok in zijn hand en een kroon van dorens op zijn hoofd, bebloed door de afschuwelijke afranseling die romeinse soldaten hem toegediend hadden. Zie, de mens! Moet je kijken, wat een zielig hoopje mens. Volstrekt ongevaarlijk voor de keizer en zijn rijk. Zal ik dat mannetje maar vrijlaten?

Een verzwaring van het lijden van de Heiland: deze bijtende spot van een man die denkt dat hij Hem maken en breken kan. De Zoon van de Allerhoogste te kijk gezet als bijna-geen-mens-meer…

Maar gemeente, Pilatus zelf was hier het kleine mannetje dat geen stap kon zetten zonder dat God dat wilde.  Jezus zei dat ook tegen hem: u zou geen macht tegen Mij hebben als die niet van boven aan u gegeven was, door God. Hier staat Jezus niet maar voor de aardse rechter, maar voor de Rechter van hemel en aarde. En Hij staat daar in onze plaats. Inderdaad: zie, de mens! Hier staat Gods Zoon die mens werd, voor ons. Die zijn grootheid heeft opgegeven en de gestalte van een slaaf heeft aanvaard (Fil.2). Die zich liet slaan en liet bespotten, om ons en in onze plaats.

In Jezus die zo bespottelijk uitgedost is, ziet God de gevallen opstandige mens als karikatuur van de koning die hij eens was. Kijk, daar staat nou de mens. Daar sta ik, daar sta jij, te kijk in alle bespottelijkheid en af­zichtelijkheid van de zonde, gekneusd en gekwetst. Nou, dat is echt schrikken, zo naar Jezus kijken. Jezelf daar zien staan. Proberen met de ogen van God naar jezelf te kijken: wat een mens ben ik toch, wat moet God met mij, dat God mij nog de moeite van het aankijken waard vindt. Hoe bestaat dat toch..?

Nou, dat bestaat alleen vanwege die ene Mens die daar toen stond: de tweede Adam. Die het evangelie ons uittekent: Hij die geen zondaar was en geen zonde gedaan heeft, voor ons tot zonde gemaakt.Die we mogen ontmoeten als we avon­dmaal vieren: doe dit om Hem te gedenken die te kijk stond met het spo­tkleed van ons mislukte koningschap over zijn stukgeslagen rug en met de doornen van de vloek die over de sche­pping kwam op zijn hoofd. Die buiten de poort geleden heeft, als het Lam, met onze vloek beladen…

Gemeente, zondag 3 noemt Jezus en zijn reddingswerk voor ons niet. In één keer wordt de sprong gemaakt van onze slechtheid en onmacht om ook maar iets goeds te doen, naar de enige weg tot herstel: dat we door de Geest van God opnieuw geboren wor­den. Het wordt de catechismus ook wel verweten: hier wordt de verlossing door het verzoenende werk van Christus pijnlijk gemist, en moeten we maar afwachten op wat de Geest met ons doet. Daar komt een heleboel onzekerheid en moedeloosheid van.

 

Toch is dat een levensgroot misverstand. Dan vergeten we zondag 1! Onze trouwe Heiland hééft betaald met zijn bloed! De schaduw van het kruis hangt over zondag 3, en daarom is het geen lot uit de loterij: tenzij we worden wedergeboren door de Heilige Geest. Dat geweldige werk van de Geest is al beloofd toen we werden gedoopt. Zodat God weer met plezier naar ons kan kijken: zie, de Mens – kijk eens, hoe goed, hoe mooi!

Om daar weer uit te komen met ons, is de Here Christus er zo diep onderdoor gegaan. Hij wilde aan ons gelijk worden, om ons weer op Hem en op zijn Vader te laten lijken. Zodat we weer gaan worden wie we zijn bedoeld: mensen van God, zijn beeld.

4. de mens bweer beeld van God              we lezen als laatste Kolossenzen3: 9-14

   Van huis is is elk mens dat: schepsel van God. Alleen maar: de zonde maakt dat een mens niet meer zo kan en wil functioneren. Zonde is dat je met je rug naar God toe staat. Mensen kunnen echt nog wel veel presteren, ook aan goede dingen voor andere mensen: hulpvaardigheid, je opofferen voor een ander, trouw je werk doen, eerlijk zijn, enz. enz. Je hoeft daarvoor niet in de kerk te zijn, maar je komt ook veel goeds en fijns tegen bij buren, collega’s, hulpverleners….Ze geven vaak zelfs ons al;s christenen beschamende voorbeelden.

Toch blijft het harde oordeel recht overeind staan: we zijn zo verdorven als mensen, dat we helemaal onbekwaam zijn tot iets goeds en uit op elk kwaad. Luther heeft gezegd: ” God gaf zijn enige Zoon, omdat de macht van de zonde zo groot is dat we er zelf niet tegen op kunnen In het woord zonde zit het hele rijk van de satan en de eeuwi­ge toorn van God. Zo erg is de zonde!”

Ja, zo erg is de zonde dat Gods Zoon er de doodstraf voor kreeg. En zo taai en zo hardnekkig is de zonde dat je er niet af komt zonder de hulp van Gods Heilige Geest: alleen als die een nieuw mens van me maakt. Zodat die mens die met z’n rug naar God toe staat, 180 graden omgekeerd wordt, met zijn gezicht naar God toe. Met minder kan het niet toe, bedoeld zondag 3. Anders wordt het niks, als het van onszelf zou moeten komen. Zo diep zit het kwaad in ons ingebakken, dat God zelf ons er af moet helpen.

Gelukkig dat God dat ook wil doen. Zo trouw is Hij  aan zichzelf en aan het plan dat Hij met ons heeft. Het gaat weer daar naar toe: mensen die God hun Schepper – hun Vader – weer kennen zoals Hij is, en Hem van harte liefhebben en met Hem mogen leven in eeuwige heerlijkheid, en die nu al beginnen in hun woorden en vooral in hoe ze leven, Hem te loven en te prijzen. Dat is nog wel een hele strijd, met veel vallen en elke keer weer overeind geholpen moeten worden. Zoals iemand die jaren niet heeft kunnen lopen, en die het weer helemaal leren moet. Dat moet u ook horen achter die paar verzen in Paulus’ brief aan de Kolossenzen over het vernieuwd worden naar het beeld van de Schepper, waar de Heilige Geest mee bezig is in onze leven, zodat de zonde aangepakt wordt en we weer leren God en elkaar lief te hebben – ook mensen met elkaar verbonden worden en er een nieuwe mensheid tot stand komt: een grote menigte uit allerlei rassen en volken en talen.

Ja en moet je eens kijken hoe die nieuwe mens eruit ziet, helemaal in het nieuw gestoken – zoals uitgetekend door Paulus:  gekleed “in innig medeleven, in goedheid, bescheidenheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraag elkaar en vergeef elkaar als iemand een ander iets te verwijten heeft; zoals de Heer u vergeven heeft, moet u elkaar vergeven. 14En bovenal, kleed u in de liefde, dat is de band die u tot een volmaakte eenheid maakt” .   Alsof je Jezus voor je ziet! Jezus die als geen ander Gods beeld vertoont, die zei: als je Mij ziet, dan zie je mijn Vader!

Wat een wonder als je weet hoe diep je bent gevallen en hoe ver van huis geraakt: toch weer mens van God die steeds meer op Hem gaat lijken, steeds meer wordt als Jezus. Dan straalt Gods liefde uit in onze daden. Liefde als weerglans van Gods vriendelijk gezicht.  Dat is pas echt tof.  Gaaf!

amen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

liturgie middagdienst (CGK-GKV )

 

welkom                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                     

zingen:                   Ps. 139: 1,7,9  Liedboek

stil gebed

votum en groet

zingen:                 Psalm 8   (bundel ‘Levensliederen’)

gebed

lezen:   zondag 3 Heid. Cat.

zingen:      Ps. 144: 2,6

verkondiging : zondag 3:  ‘Wat is de mens?

 zingen:   Gezang 435: 1,2 en 5  (LB)

gebed

collecte

apostolische geloofsbelijdenis

zingen:      NLB 150a: 1-4   (melodie GK Gz. 70)

zegen

amen:      Gz. 456: 3