Ruth 1: Is er wel brood in Bethlehem?

liturgie morgendienst zondag 2 december 2012

votum (gezongen) en groet

zingen:      Gz. 47: 1,2,3 (tegenstem)

gebed

 

     bediening van de doop aan Isolde Chloe Veldman

doopsformulier

zingen (na doopvragen):

Gz. 124: 1a,2m,3v (R:allen)

zingen (na bediening van de doop):

Gz. 124: 4,5 (allen)

dankgebed

zingen:       Lied 335: 9

 

  bediening van het Woord

Schriftlezing:    Ruth 1

zingen:       Ps. 105: 5,8,19

verkondiging:   Ruth 1    ‘Is er wel brood in Bethlehem?’

zingen:       Ps. 144: 5,6

wet van de Heer

zingen:      Gz. 155: 4,5

gebed

collecte

zingen:      Gz. 47: 4,5,6 (tegenstem)

zegen

————————————————————————————————————————————–

 Beste David en Annemarie, kinderen, familie, andere gasten, u en jullie als samen Gods gemeente,

 

‘Ik vertrek’ –  dat is een TV programma over mensen die uit Nederland vertrekken, om ergens anders hun geluk te beproeven, omdat ze in eigen land zijn vastgelopen of het hier wel gezien hebben – ze kiezen ervoor ergens een camping te beginnen, een bedrijf over te nemen,een nieuw leven te leiden.

De één op de vlucht voor het keurslijf van de vaste baan of de vele regeltjes die ons kikkerlandje rijk is. De ander op zoek naar een rustiger leven en een altijd schijnende zon. (Aldus de website)

Soms hebben ze succes en blijven ze daar voor altijd,vaak lukt het moeilijk of niet en komen ze terug.

Daar weten jullie als gezin het een en ander van, Annemarie,van eerst weggaan en daarna teruggaan,

en daar zitten heel wat mooie maar ook moeilijke kanten aan en het blijft altijd een dubbel gevoel want je laat veel achter en vind je wel terug wat je dacht te missen… en je blijft heen- en weren…

 

‘Ik vertrek’ – zei zo’n drieduizend jaar geleden een man en vader tegen zijn vrouw, en hij nam die vrouw en hun twee nog jonge zoons mee, om te emigreren naar zo’n 150 km over de grens –

Voor ons besef is dat dichtbij huis maar toen was het meer dan een week lopen,  naar een waar wel een verwante taal gesproken werd maar een totaal andere cultuur en godsdienst gemeengoed was – qua afstand was het verhuizen naar Duitsland of België maar wat die cultuur en godsdienst betreft verder weg dan nu naar Canada of Australië – zoiets als naar Iran  of Saoedi-Arabië.

Moab was min of meer  vijandig gebied met een godsdienst waar zelfs kinderoffers gebracht werden.

 

Let wel:  de bijbel zegt van die emigratie geen woord kwaad, en dan moeten wij dat ook maar niet doen, en oppassen met veroordelingen als: wat deden ze in zo’n heidens land, weg uit de ware kerk.

Eerder kun je met die mensen te doen hebben want wat loopt het anders dan Elimelech en Noömi gedacht zullen hebben – later zegt zij bitter: “toen ik hier wegging had ik alles, maar de HEER heeft mij met lege handen laten terugkomen” –  een manier van zeggen die te denken geeft, met weinig

zelfreflectie en vooral zelfbeklag, en ook vertekening van de werkelijkheid want waarom waren ze ook al weer weggegaan – toch vanwege gebrek aan brood en toekomst – en was Ruth niet met haar meegekomen? – maar het is waar: in Moab had ze drie keer bij een graf gestaan, en dat is keihard!

Dus geen veroordeling van dat vertrek met zoveel woorden maar wel – las ik – veel gebroken dromen.

Na dat boek Rechters over een volk in nood zoomt Ruth 1 in op een gezin binnen dat volk, in nood.

Verarmd door mislukte of jaar na jaar weggeroofde oogsten, met elke dag de zorg om het dagelijks brood, werden ze economische vluchtelingen -zoals er in onze tijd wereldwijd vele miljoenen zijn….

 

Schrijnend dat in Bethlehem=broodhuis, voor kinderen van Vader in de hemel geen brood meer was!

Omdat de oogsten door droogte mislukte, of door roofzuchtige benden, het kwam allemaal voor….

In dit geval was het blijkbaar regionaal bepaald, want een paar honderd km. verder was wel brood.

Kun je het zien als een van die straffen waarmee God zijn volk in die Rechterstijd tot inkeer wilde brengen…misschien wel…in elk geval was het een van de rampen die Israël overkwam in die tijd.

Als er zelfs broodgebrek was in wat broodhuis heette – blijkbaar vruchtbaar gebied – dat is wel erg!

 

Namen worden tegenwoordig vaak gekozen omdat ouders ze mooi vinden, of om een van de ouders of een ander familielid te vernoemen,soms wordt de keus ook bepaald door wat een naam betekent.

Ik ben gewend als een kind gedoopt wordt, ook altijd even te kijken of een betekenis te vinden is.

Wat Chloe betreft blijkt dat niet zo moeilijk, het komt uit het Grieks en betekent: fris jong groen –

heel toepasselijk op een net geboren kind – Chloe was trouwens ook een naam voor de oogstgodin.

Hou het maar op iets als:  fris en fruitig – en geloof maar dat God ervoor zorgt dat je dochter zal opgroeien als een kind van Hem, en mag groeien in het geloof,  tot op de dag van Gods grote oogst.

Ja, en dan Isolde, dat is wat lastiger; even googelen levert maar liefst drie mogelijke betekenissen op

waarvan de eerste twee meteen aanspreken:  ‘mooi, knap’ – klopt helemaal natuurlijk!  – en ‘eerlijk’ –

daar hopen jullie en wij allemaal op natuurlijk, en daar gaan we ook vanuit dat ze zo zal zijn later –

en dan is er nog een mogelijke betekenis die wat spannender is: ‘van ijzer, heersend met vaste hand’

er staat jullie nog wat te wachten als ze een dame zal blijken te zijn met haar op de tanden-wie weet!

 

Nou, de namen van dat gezin waarop Ruth 1 inzoomt, dragen alle vier een boodschap met zich mee.

Neem de naam van de vader: Elimelech= ‘mijn God is koning’;  een mooie belijdenis maar wat zag je daarvan, en waarom lukte het dan niet samen Gods volk te zijn, en als Gods volk het samen goed te hebben, weet u nog van vorige week:   ‘in die dagen was er geen koning, ieder deed wat in zijn eigen ogen goed was’  – blijkbaar lukte het niet met alleen God als koning, moest er een aardse koning bij..

Noömi, nog zo’n prachtnaam: de liefelijke, de charmante – maar er was weinig liefelijks aan haar leven en de tegenslagen en het verdriet  hadden van haar een verbitterde vrouw gemaakt die zcih slachtoffer voelde van de omstandigheden en geslagen door God: noem mij maar Mara=de bittere.

De namen van de twee jongens leken profetisch (of zijn het later gegeven typerende bijnamen?) : Machlon=de zwakke en Kiljon=de ziekelijke, in elk geval stierven ze al jong en zonder kinderen, nadat vader Elimelech al eerder overleden was – je zou zeggen: te erg om waar te zijn, dat verzin je niet.

Je kunt je Noömi voorstellen:  wat doe ik hier nog, zonder man, zonder zoons, zonder toekomst?

 

Tot zover is het een wel heel menselijk verhaal, van gebrek en moeite, van keuzes en risico’s…..

Zoals wij elke dag onze keuzes moeten maken en beslissingen nemen, al naar de omstandigheden.

Zoals je soms ingrijpende beslissingen neemt waarvan je de gevolgen niet kan overzien en je pas

veel later merkt wat die beslissingen hebben opgeleverd, of het goed uitgepakt heeft, of toch niet.

Maar als het goed is weten we daarachter God die het leven van mensen leidt, en die zo vaak langs wat voor ons omwegen lijken of foute keuzes die wij gemaakt hebben en waar we spijt van hebben,

in staat is ongedachte oplossingen mogelijk te maken en zelfs fout en kwaad  goed te laten uitkomen.

Dat is dan ook de verrassing van wat het boekje Ruth wil vertellen – zoals ik las: “De schrijver van Ruth weet dat de mens in z’n leven afhankelijk is van Jahwe. Maar het indirecte getuigenis dat hij daarvan geef, laat de volle aandacht vallen op wat mensen overwegen en doen, al kunnen zij de gevolgen van hun handelingen niet overzien” – nou, en daarmee komt dit verhaal  heel dicht bij onze werkelijkheid.

Vraag jezelf gewoon maar eens af  als je bijbel leest:  maar wat zou ik in zo’n geval gedaan hebben?

En verwonder je maar over de zo vaak verrassende afloop die God mogelijk maakt: toen, en nu ook.

 

Ineens gaat er toch een lichtstraaltje doorbreken en blijkbaar gaat Noömi ook weer een  lichtje op:

“toen Noömi hoorde, dat de HEER zich het lot van zijn volk had aangetrokken en dat het weer te eten had, maakte ze zich samen met haat twee schoondochters gereed om Moab te verlaten en terug te keren”  -´dat lichtstraaltje zie ik vooral in dat zinnetje dat de Heer naar zijn volk had omgekeken.

Typerend voor wie de HEER is, ook typerend voor wat steeds weer in de tijd van de Rechters gebeurde: de Heer straft zijn volk – met vijanden, met droogte, met honger – maar laat het niet los en blijft trouw aan zijn verbond:  “Hoe dikwijls moest Hij hen kastijden. Hij gaf hen in des vijands macht, maar telkens kwam Hij hen bevrijden, daar Hij aan zijn verbond gedacht”.    Lees en zing Psalm 106!

 

We krijgen niet de indruk dat dat lichtstraaltje van God nog erg doordrong bij Noömi – die onderweg en terug in Bethlehem vooral uitstraalde hoe erg ze eraan toe was, en hoe zielig en slachtoffer van wat in haar ogen God haar had aangedaan – “toen ik hier wegging had ik alles, maar de HEER heeft mijmet lege handen laten terugkomen, de HEER heeft zich tegen mij gekeerd en mij kwaad gedaan” – en  die ook nog er alles aan doet haar schoondochters terug te sturen met argumenten als dat het met haar toch niks meer zal worden en dat er voor die jonge vrouwen geen toekomst in Bethlehem zal zijn: waarom zou je met mij mee gaan, ik kan jullie niet meer aan de man helpen, mijn lot is te bitter, ga maar liever terug naar jullie volk en de god van jullie volk – een schrijver zegt terecht  dat hier een ‘uitgebluste gelovige’ spreekt, zonder werfkracht, waar je als buitenstaander niet blij van wordt en niet op af zou komen – goed om ook zelf eens met de ogen van buitenstaanders te kijken:

wat laten we zien van ons geloof: is dat het mooie en blije of vooral het moeilijke, lastige, strenge..

stralen we iets uit van het licht dat wij en onze kinderen een geweldige Vader en een geweldige

Redder hebben, en een bijbel vol troost en wijsheid – of stoten we af door kritiek, zorg, geklaag…?

 

Kijk, maar de verrassende lichtstraal in dit hoofdstuk komt niet bij Noömi maar bij God vandaan,

bij die God die naar zijn volk omkeek door het weer brood te geven en dus weer leven en toekomst, door Noömi een schoondochter mee te geven die ondanks die verbitterde en cynische schoonma trouw wilde blijven aan haar – “waar u heengaat, ga ik met u mee, waar u slaapt zal ik slapen – uw volk is mijn volk” – en die nog meer een zuster in de HEER werd:  “en uw God is mijn God!”  – dat moet wel een keus van haar hart zijn geweest, een geloofskeus, niet omdat ze in Noömi om het eens wat eigentijds te zeggen zo’n aanstekelijk christen had leren kennen, maar omdat ze de God van Noömi en van Israël had leren kennen als ook haar God, de God van het verbond waar ook zij bij wilde horen.

 

Helaas, zelfs dan komt er geen blijheid los bij Noömi, niet zoiets als: wat fijn, dat je voor God kiest, en dat je zoveel voor mij over hebt dat je je eigen familie en je land en volk en je goden achter je laat…..

er staat alleen dat ze het er niet meer over heeft – er staat: ze hield op tot haar te spreken – en terug in Bethlehem zijn het weer alleen maar klachten en zelfs: de HEER laat me met lege handen staan –

zeker, ze had drie graven achter moeten laten in Moab, maar Ruth was toch mee gekomen……het is schrijnend te lezen na al die bittere klachten en zelfs aanklachten aan Gods adres: “zo kwamen ze

samen terug uit Moab” – voor Ruth heeft dat het er niet makkelijker op gemaakt dat Noömi zo was,

terwijl het al moeilijk genoeg was in dat voor haar vreemde land met al die mensen die haar in het begin scheef aankeken en over haar en over Noömi praatten: is dat Noömi, wat is die oud geworden, en waar is Elimelech en waar zijn die twee zoons – en wie is die meid die met haar is meegekomen, heb je het al gehoord: ze schijnt een Moabietische te zijn, wat doet die hier, zo’n allochtoonse……

 

Maar als je heel precies vertaalt valt juist op Ruth alle licht – is haar komen de Lichtstraal van God.

In het licht van het vervolg heeft God al die kromme stokken van een hongersnood en van die emigratie naar dat heidense Moab en al dat verdriet haar en de remigratie naar Bethlehem willen gebruiken om de rechte slag te slaan van Ruth bij zijn volk te brengen en straks te maken tot stammoeder van het huis van David en voorouder naar de mens gesproken van Jezus die zich het brood kan noemen dat echt leven brengt:  zo zal God helemaal en voorgoed zich het lot van zijn volk, van zijn wereld aantrekken, door in Bethlehem brood te geven – Jezus als zelf het levende Brood.

Het einde van dit hoofdstuk klinkt hoopvol:  ‘het begin van de gersteoogst’ =  Brood in Bethlehem!

 

Doorgetrokken naar vandaag toe en naar de doop van jullie dochter toe: zo bewees en bewijst

onze God en Vader zich de God die nooit loslaat wat zijn hand begon in haar/jullie/ons leven.

Prachtig die beloften van onze goede God, gedaan aan Isolde, aan jullie, en aan ons allemaal.

Laat ons gebed zijn dat zij als ze groot is het Ruth zal nazeggen: jullie God is ook mijn God, en

jullie volk – jullie gemeente – daar wil ik ook bij horen – en laten we ook als gemeente uitstralen, naar elkaar toe, naar onze kinderen en jongeren toe, en naar de mensen om ons heen toe, dat er brood in zit om God te kennen als je Vader, dat we een God hebben die naar mensen omkijkt en voor ze zorgt.

 

Dan mag elk kind van God – klein en groot, oud en jong – fris en groen blijven, een mooi mens in Gods ogen en in eigen ogen en in die van de mensen, en eerlijk, recht door zee, mens uit één stuk;

om eens met vaste hand te regeren, samen met haar en onze Heer, als heel de oogst binnen is.

 

 amen 

 

 

 

Rechters 21: 25: Was er maar een koning…dan…

liturgie morgendienst

votum en groet

zingen:      Ps. 130: 1,3

wet van de HEER

zingen:      Ps. 130: 2,4

gebed

Schriftlezing:  Rechters 2

zingen:      Ps. 106: 16,18,22

verkondiging:  Rechters 21: 25

zingen:      Gz. 30: 1,2,3,7

gebed

collecte

slotzang:  Lied 125: 1,2,4

zegen

————————————————————————————————————————————

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, broers en zussen, u , jij,

 

Vandaag is wat we wel noemen de laatste zondag van het ‘kerkelijk jaar’.

Wie daar meer over wil lezen, er is net een prachtig boek uit van de voorzitter van deputaten

eredienst en kerkmuziek van onze kerken, ds. Harrie de Hullu – een boek dat hij genoemd heeft

‘Tijd voor het geheim van Christus. Het liturgisch jaar in de gereformeerde kerkdienst’ – aanbevolen!

 In dat boek wordt verteld wat het kerkelijk jaar inhoudt, hoe het ontstaan is, en wat je ermee kunt,

ook als gereformeerde kerken die daar wat minder mee vertrouwd zijn en het weer gaan ontdekken.

 

Je kunt uit dat boek leren dat het kerkelijk jaar begint met vier adventszondagen, waarop we

ons voorbereiden op het kerstfeest, de viering van het komen van Gods Zoon in onze wereld.

 

Ook dit jaar willen wij er als gemeente invulling aan geven, zowel in de diensten als in de kinderclub,

en het thema is dit jaar het boek Ruth: elke zondag een volgend hoofdstuk:   Brood in Bethlehem.

 

Vanmorgen nemen we daar een voorschot op: om de tijd waarin Ruth zich afspeelde, in beeld te krijgen – lees het eerste vers van het boekje Ruth : “in de tijd dat de rechters het volk leidden”

en te zien hoe wat verteld wordt in Ruth, eigenlijk al antwoord geeft op het probleem waarop het boek Rechters (Richteren in de vorige vertaling) uitloopt: “in die tijd was er geen koning in Israël”.

Met als toevoeging wat heel die tijd typeert:  “iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was”.

 

Meteen al maar even: dat is best herkenbaar, dat het ontbreken van goede leiding, centraal gezag,

heel vaak leidt tot chaos en ontwrichting, denk maar aan landen als Somalië, Afghanistan, Syrië – of – veel dichterbij – als een gezin uit elkaar ligt, als een bedrijf niet goed geleid wordt – ja maar, wat als er wél een strakke regie is zoals in China, als een dictator alle trouwtjes in handen heeft…wat dan?

 

Vanuit de tijd van de Rechters komt de verzuchting naar boven:  “was er maar een koning….dan…”

We gaan nog wat beter naar die verzuchting luisteren, en we kijken vooruit naar hoe het verhaal

van Naomi en Boaz en Ruth heen werkt naar de oplossing die God al bezig is voor te bereiden:

het boek Ruth begint in de tijd van de Rechters en loopt uit op een bekende naam:  David.

 

Was er maar een koning…dan…

 

1. een verlangen uit de nood geboren

2. een verlangen waaraan God gaat voldoen

3. een verlangen dat de wereld nog niet uit is

 

 

1. een verlangen uit de nood geboren

 

   “In die tijd was er geen koning in Israël. Iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was”.

Zo eindigt het boek Rechters, maar het staat ook al drie keer eerder in de hoofdstukken 17-21.

‘In die tijd’, dat is de tijd na het wegvallen van Jozua en de mensen die samen met Jozua leiding hadden gegeven aan het volk Israël toen dat het land Kanaän was binnengekomen en de twaalf

stammen waren begonnen  de gebieden die aan hen waren toegewezen te veroveren op de

oorspronkelijke bewoners de Kanaänieten – en ze nog als dat ene volk de HEER bleven dienen.

Maar dan komt de volgende generatie – “die niet vertrouwd was met de HEER en wat Hij voor Israël had gedaan”  (2:11) – en zoals dat vaker gaat: het eerste vuur gaat eruit en alles wordt anders.

 

   “In die tijd was er geen koning in Israël. Iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was”.

In het hoofdstuk dat we hebben gelezen wordt verteld hoe de Israëlieten steeds meer zich

lieten beïnvloeden door de cultuur en de godsdienst van de Kanaänieten waar ze midden tussen

woonden, wat de proef op de som was, er staat dat de HEER “wilde zien of de Israëlieten zich

net als hun voorouders zouden houden aan de weg die Hij hun had gewezen, of niet“…helaas

bleek al gauw dat Jozua in zijn afscheidstoespraak gelijk had gekregen toen hij waarschuwde:

“Jullie zullen niet in staat zijn de HEER te dienen…en als jullie de HEER verlaten en andere

goden gaan dienen, zal Hij zich tegen jullie keren en jullie niet langer goed doen maar kwaad”

Nou, precies dat laat de tijd van de Rechters zien:  zonden tegen de goede geboden van God

met allerlei kwalijke gevolgen waarover dit boek vertelt, met ook veel schade aan de onderlinge verhoudingen en de onderlinge gemeenschap, zeg maar zonden tegen het eerste deel van de wet dat gaat over de relatie tot God en dan ook het tweede deel over hoe je als mensen met elkaar omgaat.

 

Daar doen met name die latere hoofdstukken – 17-21 – die waarschijnlijk zich juist in de eerste

periode van de Richterentijd afspelen – een onthullend boekje over open:  een zekere Micha die een eigen heiligdommetje opzette met een beeld erin en een leviet die hij had ingehuurd als huispriester;

daarna dat een gewapende bende vanuit de stam Dan het huis van Micha overviel en alles inclusief de levietische priester meeroofde en weer hun eigen tempeltje stichtte; onderweg overvielen die Danieten ook nog eens een stad, doodden de inwoners en staken daarna de hele stad in brand;

een ander voorval is een verkrachting van een jonge vrouw, en de wraak daarvoor tegen de stad

Gibea en de stam Benjamin, en daarna weer de roof van jonge meisjes om op die manier  het voortbestaan van dat uitgedunde Benjamin te verzekeren – kortom: ruzie, oorlog, en complete chaos.

 

Ik zei al even: het boek Rechters vertelt over de zonden van mensen maar ook over Gods trouw.

Nou die trouw komt daarin uit dat als de nood hoog is, de HEER mensen inzet om de vijanden te

bestrijden maar vooral om zijn volk weer bij Hem terug te brengen, denk aan leiders als Gideon,

Debora, Jefta, Simsom – ook mensen met hun zonden en gebreken maar toch instrumenten in de

handen van de HEER om redding te brengen en te voorkomen dat alles steeds verder kapot gaat.

Probleem is wel dat de meeste rechters leider van een of meer stammen zijn en niet van het hele volk en dat elke stam al te vaak een eigen weg gaat, los van de rest van het volk of er tegenin.

Ook daar slaat het op: iedereen deed wat in eigen ogen goed was – niet samen maar ieder voor zich.

Wat je ook trouwens tegenkomt in onze eigen vaderlandse geschiedenis, met eeuwenlang steden en provincies die gingen voor eigen zaak, totdat pas in 1813 Nederland een koning kreeg en 1 land werd.

 

In de tijd van de Rechters zie je af en toe al de wens opduiken om net als de volken om Israël heen een koning te hebben, een man met gezag die al die stammen weer tot een eenheid kon smeden,

kon zorgen voor orde en rust, en ook land en volk kon beschermen tegen indringers van buiten.

Zo wilden ze Gideon tot koning maken maar Gideon bedankte voor de eer: “ik zal uw heerser niet

zijn, en mijn zoon zal uw heerser niet zijn, want de HEER is uw heerser” – wat mooi en vroom klonk

maar helaas werd overschaduwd doordat Gideon goud van de mensen vroeg en daarmee een heilig voorwerp maakte dat de mensen als een soort afgod kwamen vereren – weer: je eigen weg gaan.

Zijn zoon Abimelech maakte het nog erger: hij doodde bijna al zijn broers en liet zich koning maken

maar het liep op een burgeroorlog uit en uiteindelijk kostte dat ook Abimelech het leven. 

Een afschrikwekkend voorbeeld van een leider die een dictator wordt in plaats van dienstbaar te zijn.

 

Het maakt allemaal de verzuchting sterker en  het verlanger intenser:  naar een koning, een goede

leider die niet erop uit is zichzelf te verrijken en zich te laten dienen, maar om zijn volk te dienen,

om het kwaad te stoppen en het goede te versterken, en om een verscheurd volk te verenigen.

Dat slotvers van Rechters is meer dan een trieste constatering, het is waar we deze dienst mee zijn begonnen: “Uit diepte van ellende roepen wij tot U, o Heer, tot U die alleen echt hulp kunt zenden!”

Dan mag er vertrouwen zijn en uitzicht: “Is Israël in nood, er zal – vast en zeker  -verlossing komen” – en daarom: ” blijf de HEER verwac hten; wacht sterker op de HEER dan wachters op de morgen”.

 

2. een verlangen waaraan God gaat voldoen.

 

De tijd van de Rechters is wel eens vergeleken met de Middeleeuwen in de geschiedenis van Europa.

Maar net als die Middeleeuwen was de tijd van de Rechters niet alleen maar donker en vol ellende.

Het is waar: het was een moeilijke chaotische tijd was, een teruggang na de tijd van Mozes en Jozua.

Maar het is te kort door de bocht om ernaar te kijken als alleen een spiraal naar beneden, vanuit de

idee van een hellend vlak waarin alles van kwaad tot steeds erger gaat, met heimwee naar vroeger.

Dat klopt niet want de bijbel vertelt  heel veel over zonde en straf in de tijd van de woestijn, en in de tijd van de Rechters waren ook steeds perioden van bekering tot de HEER, van redding en herstel.

Dat was niet maar een lijn naar beneden maar meer een kringloop: afval – straf – bekering – herstel.

Wat niet te danken is aan mensen die leren en het beter doen maar aan Gods geduld en zijn trouw.

 

Dat geduld en die trouw van de HEER kun je ook herkennen in wat over die Rechters verteld wordt.

Als je onze morele maatstaven op hun leven en hun doen en laten loslaat, valt er veel negatiefs over te zeggen, en zouden wij vast niet mannen als b.v. Gideon en Jefta en Simson als b.v. ouderlingen kiezen, want er zitten in hun levensverhaal nogal wat donkere passages, maar toch heeft de HEER

hen ingeschakeld om zijn volk te redden van buitenlandse vijanden en van binnenlandse chaos.

En in Heb. 11 staat ook van richters als Gideon en Barak, Simson en Jefta dat ze ‘door hun geloof’

koninkrijken hebben overwonnen, recht hebben gesproken en gedaan, en vijanden hebben verjaagd.

Ik las dat we moeten oppassen harder te oordelen dan God zelf, en moeten bedenken dat dit nog

het oude verbond is, waarin Gods volk nog onderweg is en als een kind opvoeding nodig heeft.

Dan is beter je te verbazen over Gods geduld dan vanuit de hoogte te oordelen over mensen alsof

wij zoveel wijzer en beter en geloviger zijn dan zij – Heb. 11 eindigt anders,meer hoopvol:  “al deze mensen hebben de belofte niet in vervulling zien gaan, omdat God voor ons iets beters had voorzien”

 

Ja en als je eerlijk ernaar kijkt, zie je zelfs meer een lijn naar boven, want de laatste leider in de rij

is Samuël, die Israël terugriep en terugbracht bij het dienen van de HEER volgens goede wetten –

en Samuël mocht namens de HEER de eerste koningen kiezen en zalven: Saul, en daarna David.

Dat kleurt in waar dit twee punt over gaat: God gaat aan dat verlangen naar een koning voldoen.

De boeken die naar Samuël zijn genoemd vertellen over Gods oplossing voor die nood en dat gemis

dat ze geen koning hadden om goede leiding te geven, en ieder deed wat in eigen ogen goed was.

Zodat dat refrein niet meer terugkomt in de boeken die na Rechters volgen: Samuël en Koningen.

Zodat gezongen kan worden:  U zelf hebt ons een koning naar uw wil, een schild van heil gegeven.

 

Maar dan weten we ook dat het niet meteen goed was en eerst met horten en stoten ging.

Op zich was dat verlangen naar een koning niet verkeerd, de wet van Mozes voorzag er al in.

Laten we even met elkaar kijken naar wat Mozes namens God moest zeggen in Deut. 17 –

Daarin vallen een paar dingen op als het gaat over vereisten voor een koning in Israël

1.   het moest iemand zijn uit het eigen volk, niet een buitenlander die andere goden zou

vereren en vreemde religies zou binnenhalen.

2.   hij mocht niet veel vrouwen hebben en niet schatten aan goud en zilver opstapelen

3.   hij moest zich in zijn beleid houden aan de wetten die God zijn volk gegeven had – met

als belangrijk motief: dan zal hij zich niet inbeelden dat hij meer is dan anderen en dat

hij in enig opzicht boven de wet staat – een koning moet niet heersen maar dienen,

komt daaruit naar voren – en we zien al de trekken van wat Jezus later ons leert over het

koninkrijk dat Hij preekt en zal brengen- het is ook leerzaam en voorbeeldig voor wie een

goede leider wil zijn, in zijn gezin, in de kerk, in een bedrijf, en zeker ook in de politiek.

 

Nou, we weten hoe dat is gegaan met de eerste koning die Israël heeft gekregen: Saul.

Goed begonnen, verzandde zijn regeren in steeds meer doen wat goed was in zijn eigen ogen

met steeds minder oog voor wat God goed vindt en wat goed is voor het land en de mensen.

Ik heb daarom ook als thema genomen: was er maar een koning….en dan…..ja wat dan….de

regering van Saul laat zien dat op zich een koning, een sterke leider, niet als vanzelf garantie is

voor succes, laat staan op zichzelf al een zegen is, en een bewijs is dat Gods zegen erin mee komt.

Er zijn ontelbaar veel bewijzen – ook uit de latere geschiedenis – en uit onze eigen tijd – dat macht

tot misbruik kan leiden en tot corruptie, en als de dictator weg is ontstaat vaak eerst nieuwe chaos,

wetteloosheid, onzekerheid, stammentwist, burgeroorlog – denk aan Arabische landen als Egypte en

Syrië, aan een land als Mexico waar drugsbendes elkaar en de bevolking terroriseren, maar ook in ons eigen land zie je dat veel mensen losgeraakt zijn van keuzes uit een vaste levensovertuiging

en dan achter elke keer weer andere voorgangers aanlopen op grond van wat die hun beloven, met al te vaak daarna weer de teleurstelling van gebroken beloften en onhaalbare verwachtingen – waar

de les achter wegkomt van die psalm: “vertrouw niet op mensen met macht, op een sterveling bij

wie geen redding is”  en die andere psalm: “beter te schuilen bij de HEER dan te vertrouwen op mannen met macht” – ook dat is een les van de tijd van de Rechters en daarna van de tijd van Saul.

 

Kijk, maar dan is het mooie van het verhaal van Ruth dat de komende zondagen onze aandacht vraagt dat daarin de rode draad is dat God langs een onverwachte en ongedachte weg al aan het antwoord werkt op dat verlangen: was er maar een goede koning die erop uit is om te dienen.

We weten dat David die koning is geworden, en dat hij weer de voorloper is van Jezus onze Koning.

Prachtig om met de schrijvers van Richteren en Ruth terug te kijken op dat mooie program van God.

 Om de wegwijzers van de HEER te volgen via Juda en Bethlehem naar Gods rijk van vrede.

 

 3. een verlangen dat de wereld nog niet uit is

 

Ik bedoel dat verlangen naar vrede, naar een wereld waarin onrecht, moord, geweld, haat, honger en dood, voorgoed verdwenen zijn: dat alle tyrannie verleden tijd zal zijn, en alle tranen opdrogen.

Eeuwenlang verlangden gelovige Israëlieten naar de grote goede koning in de lijn van David – meer en beter dan David zelfs want ook die man naar Gods hart kon geen blijvend vrederijk stichten, is

ook meer dan eens de weg kwijt geweest en de mist ingegaan – het gemis bleef knagen en het verlangen bleef leven: was er maar een koning die bevrijdend heil verwezenlijkt en bindend recht,

die uitmaakt wat goed en kwaad is, die blijvende vrede bewerkt en het kwaad voorgoed uitbant.

 

Wij mogen geloven dat die Koning gekomen is, op Gods tijd, Jezus als Koning op Davids troon.  

Van wie we Zacharias mogen nazingen: “reddende kracht..in het huis van David, zijn dienaar“.

Ja maar juist dat verdiept nog het verlangen en doet het gemis sterker voelen van de uiteindelijke overwinning en de definitieve oplossing van dat: kwam Hij maar bij terug, eens voor Goed, om alles

echt en helemaal en voor altijd goed te maken: laat komen Heer uw rijk, Messias, uw gezag.

 

Het is maar niet vier weken in december advent,  maar als het goed is elke dag, tot op dé Dag.

Want advent is verlangen dat de Koning komt om nooit meer weg te gaan, die koning bij de gratie

Gods die onrecht breekt en alle volken en alle mensen terecht brengt – zodat iedereen alleen nog maar doet wat goed is en blij maakt.  Koning Jezus, kom maar gauw, we wachten al zo lang!

 

                                                                                amen

 

 

 

1 Korintiërs 10: 16: Wees mijn brood en mijn beker

liturgie dienst van Schrift en tafel zondag 11 november 2012

votum en groet

zingen:   Ps. 93 : 1,3

wet van de HEER

zingen:   Lied 344: 1,3,5

gebed

Schriftlezing:  1 Kor. 10: 16-17

en 11: 23-26

zingen:  Gz. 125: 1,2,3

verkondiging: 1 Kor. 10: 16

zingen:  Gz. 125: 4,5,6

gebed

collecte

zingen (met koor): Gz. 128

avondmaalsformulier V

zingen:  Ps. 23: 3

zegen

—————————————————————————————————

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

 

  “Wees mijn brood en mijn beker”.

Zo begint het refrein van het lied dat we samen met het koor gaan zingen, Gezang 128 uit het

Gereformeerd Kerkboek

Het is onderdeel van het paasoratorium ‘Het Lam dat ons doet  leven’, van Ria Borkent en Dirk Zwart.

 

Eigenlijk is het een gebed, gericht tot de Heer Jezus, met het oog op wat gebeurt bij het avondmaal.

Je vraagt of wat het brood en de beker wijn uitbeelden, ook echt mag gebeuren:  dat je voor je geloof, voor de reis door dit leven naar het komende grote feest, eten en drinken mag meekrijgen.

In couplet 2 staat b.v. eerst: “Jezus deelt bij de maaltijd een beker wijn en een brood. (Jezus) Die

voor eens en voor altijd zich offert in de dood” – en dan volgt dat:  “Wees mijn brood en mijn beker”.

 

Je kunt het niet beter zeggen dan de catechismus het doet: “dat zijn gekruisigd lichaam en vergoten

bloed de echte spijs en drank zijn waardoor onze ziel tot het eeuwige leven gevoed wordt, evenals

brood en wijn het tijdelijk leven onderhouden” –  Jezus is als het ware zelf ons eten en ons drinken.

Hoor maar: “Wees mijn brood en mijn beker, mijn ogen dorsten naar U, die de dood wilde breken,

het leven schenkt Gij nu”.  En een couplet eerder: “delen wij in uw leven, o Heer, dan leven wij”.

 

Bij een andere gelegenheid gebruikt de Heer ook sterke taal: “Ik ben het brood dat leven geeft”

(Joh. 6: 35)…”en het brood dat Ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam” (6:51).

mijn lichaam is het ware voedsel en mijn bloed is de ware drank. Wie mijn lichaam eet en mijn

bloed drinkt, blijft in mij en Ik in hem “ (Joh. 6: 55 en 56)…..en dan gebruikt de Heer voor eten

ook nog een bijna grof woord dat zoiets betekent als:  verslinden, opslokken, opvreten…..maar

dat is niet grof bedoeld maar wil zeggen dat je door het geloof wat Jezus voor je gedaan heeft

je helemaal eigen maakt, dat je helemaal een wordt met Hemzelf:  ik in Hem en Hij in mij!

Vergelijk het maar met wat weleens gezegd wordt als mensen heel veel van elkaar houden:

je bent om op te vreten…..die is alles voor jou…..je kunt en wilt nooit meer zonder elkaar.

 

Kijk, en dat zeg je maar niet als je avondmaal viert, maar dat doe je samen en vier je samen.

Niet voor niets zei de Heer eerst toen Hij brood ronddeelde en daarna toen ze wijn dronken:

doe dit, en blijf het doen, en denk aan Mij” – ik las: “God laat ons zijn evangelie doen, tasten,

proeven, vorm geven, lichamelijk vieren. Hij geeft ons de ervaring van Christus te ontvangen,

te delen en te verwachten.  Zoals we dit brood delen en de beker heffen en rond laten gaan,

zo leven we van Christus”.  Christus die zelf het brood is – Jezus leven van mijn leven – en zelf

de beker waaruit we elke keer weer en elke dag weer mogen drinken – Hij schenkt het leven!

Nou, en dan kun je nog wel een stap verder gaan  als je nadenkt over die twee: brood en beker.

Want brood is dat je voedsel krijgt, dat je honger wordt gestilt, dat je er energie door opdoet.

 

Zo is dat ook geestelijk, met het  geloof in Jezus die zijn eigen leven voor u en voor jou overhad.

Hij wilde voor mensen die de dood verdiend hadden en niet in staat zijn hun leven veilig te stellen, echt leven verdienen en daarvoor zijn eigen leven opgeven: en dat leven is er voor ons als wij ons

met alles wat we hebben en zijn aan Hem toevertrouwen, en als zijn leven ook ons leven wordt.

Wees mijn brood, dat is een verlangen om te ervaren dat je sterker wordt in vertrouwen , in

hoop, in liefde naar God toe en naar mensen om je heen toe – door je eigen te maken wie Jezus is en wat hij heeft gedaan, hoe Hij sterker was dan het kwaad en de dood – Heer, maak mij ook zoals U.

 

En weer: dat doe je maar niet op je eentje, dat doen we samen, want we zijn samen onderweg –

dat wordt door de lopende viering van vanmorgen extra onderstreept – en we hebben allemaal

geloofsmoed nodig voor de reis door dit leven, en we mogen ons optrekken aan elkaar, en we

mogen ons ook verbonden weten met al die anderen die ons zijn voorgegaan en die overal ter

wereld diezelfde reis aan het maken zijn, en ook denken aan zovelen die er nog bij gaan komen.

Ja, en allemaal hebben we het zo nodig, gezien wat er allemaal onderweg tegen kan zijn en tegen kan vallen – ziekte, zorgen, gebrokenheid, strijd tegen je eigen zonden, eenzaamheid, twijfel en vragen –

allemaal kunnen we niet zonder: brood dat energie geeft, dat al onze tekorten aanvult, dat ons

op de been houdt en steeds weer op de been helpt: Jezus het leven zelf: weest u ons brood!

Naar zijn belofte dat als we leven uit zijn kracht en liefde, we mogen volhouden en zullen leven.

 

Ja, en dat maakt dat als je avondmaal viert en je geloof laat versterken, het ook een feest wordt.

 

Wees mijn beker, dat is dan natuurlijk dat je ernaar verlangt en erom bidt dat door geloof in Jezus je dorst naar geluk, naar een leven dat zin heeft en uitzicht – ten diepste: je dorst naar God – gestild

wordt;  daar heeft Jezus zijn bloed voor laten vloeien, daar gaf Hij zijn leven voor: wees mijn beker!

Maar wijn drinken, dat had toen en dat heeft nu ook iets feestelijks: hier mag op gedronken worden.

Niet voor niets heette die beker van het pesach: beker van de dankzegging, van de lofprijzing.

Ik las: “De beker van de dankzegging is vergelijkbaar met de glazen van onze toast” : zoals bij een

staatsbanket van onze koningin met een staatshoofd van een ander land ze toasten op elkaars land,

zo is de wijn bij het avondmaal naar Jezus’ eigen woorden ‘de beker van het nieuwe verbond in

mijn bloed’ – met het uitzicht dat de Koning straks met ons wijn zal drinken in zijn koninkrijk – de

beker van het avondmaal geeft er een voorproefje van:  op Uw koninkrijk dat zeker zal komen!

Zelfs elke dag mogen we daar al iets van proeven en ernaar verlangen: weest U mijn beker!

 

Wat een feestelijk lied dat we zo meteen gaan zingen, samen met het koor : “Drinkt de wijn van bevrijding, en eet het levende brood. Vier de vrolijke tijding, de zegen van zijn dood.  Zonde is

ons vergeven, de dood voor eeuwig voorbij. Delen wij in uw leven, o Heer, dan leven wij”

 

                                                                         amen

1 Johannes 2: 14-16: Ouderen en jongeren samen de kerk

liturgie gezamenlijke eredienst zondagavond 11 november 2012

welkom

voorzang:   Ps. 148: 4,5  GK

we worden stil voor God

votum en groet

zingen:       Ps. 90: 1,8 

gebed

Schriftlezing:    1 Joh. 2: 7-17

zingen:      Ps. 71: 9,10,11

verkondiging:  1 Joh. 2: 12-14

zingen:      Gz. 167 GK

gebed

geloofsbelijdenis

zingen:      Gz. 141: 3

collecte

zingen:      Opw. 366

zegen

amen:        Gz. 456: 3    liedboek

—————————————————————————————————————————–

Broeders en zusters, ouderen, jongeren, ouders en kinderen, allemaal samen Gods gemeente,

 

Heel bijzonder om vanavond deze gemeenschappelijke kerkdienst te hebben.

Ontstaan vanuit de wens van jongeren uit beide gemeentes om meer in contact te komen met

de ouderen:  we doen als jeugd veel samen maar we komen de ouderen eigenlijk weinig tegen.

Het contact tussen een aantal van jullie en het bestuur van Wijs met Grijs was gauw gelegd

en ook zij waren enthousiast – vanmiddag was het zover: samen koffie drinken, praten met

elkaar, eten met elkaar – en nu samen – met de hele gemeente – deze kerkdienst:  prachtig.

 

Ja, want het onderstreept dat zoals de apostel Paulus erover schrijft de gemeente is als een

lichaam met allemaal verschillende lichaamsdelen, ieder op eigen plek, dat alleen als ieder

op die eigen plek zijn of haar eigen inbreng heeft en zichzelf kan zijn, goed kan functioneren

 

Dat  geldt voor jullie jongeren die net komen kijken en nog allerlei frisse en misschien wilde, en

ook best kritische ideeën hebben, die ook wel eens dingen zeggen en doen waar je ouders en u/wij als ouderen van schrikken of tegen steigeren – maar die willen gaan voor hun Heer en je geloof en graag mee willen doen in de kerk maar dan wel op jullie manier en met de mogelijkheden van deze tijd, jullie  die ook vaak een scherpe blik hebben voor wat altijd zo geweest is maar waarom eigenlijk,  en kan dat niet anders, die scherpe en moeilijke en soms lastige vragen kunnen stellen – en dat mag.

 

Het geldt net zo goed van u/ons  als ouderen die al heel wat hebben meegemaakt en zo uw kijk op het leven hebben en die misschien erg zijn gehecht aan wat u zelf hebt helpen opbouwen, die liever bekende psalmen en liederen zingt  met het orgel en van een rustige dienst houdten erg moet wennen – of misschien wel nooit kunt en wilt wennen  -aan die zo heel andere liederen en heel veel meer decibels –  ja, en is het niet allemaal veel oppervlakkiger geworden tegenwoordig, met al die mogelijkheden van ontspanning en uitgaan, en is er niet veel minder bijbelkennis dan vroeger en hoe komt het dat veel jongeren nog steeds geen belijdenis hebben gedaan, of zelfs afhaken;  en als ze kritiek hebben en het anders willen: hebben wij het dan niet goed gedaan? of denkt u dat nooit?

Zo maar wat zorgen en gedachten of zelfs teleurstelling die je kan hebben als ouders en ouderen; terwijl jongeren dan weer naar ouderen kijken als ouderwets, conservatief: het is niet gauw goed,

en altijd is er die waarschuwende vinger, ja,  en: ze doen net alsof vroeger alles beter was….

Voor je het weet is er verwijdering, en gaat het haperen in dat ene lichaam – groei je niet naar elkaar toe als die ene gemeente van Christus,  maar uit elkaar als belangengroepen, en als tegenstanders.

 

Wat voor een deel nou eenmaal zo gaat en altijd zo is geweest: generatieverschillen tussen ouderen die moeite hebben met veranderingen – wat trouwens niet van alle ouderen geldt – en jongeren die wel eens of steeds weer wat nieuws willen – en ook dat gaat niet voor alle jongeren even sterk op.

Het heeft ook te maken met onbekendheid en gebrek aan contact en gesprek waardoor allerlei vooroordelen zomaar tot een generatiekloof kunnen  leiden, terwijl de werkelijkheid vaak minder zwart-wit is en leidt tot meer begrip, en tot het gevoel dat er veel gemeenschappelijks is dan dat er

verschillen zijn – en dat die verschillen niet bedreigend zijn maar juist verrijkend en tot zegen.

Daarom is dat initiatief zo mooi en is deze middag hopelijk de start van meer gezamenlijks.

 

Laten we met dat in het achterhoofd nog wat beter kijken naar de tekstverzen van vanavond.

 

Jongeren en ouderen samen de kerk

1.  allemaal kinderen van een en dezelfde Vader

2.  als ouderen met een schat aan (geloofs)ervaring.

3.  als jongeren met een wereld te winnen.

 

1.  allemaal kinderen van een en dezelfde Vader

 

Dat er verschillen zijn tussen mensen, tussen ouderen en jongeren, maar ook tussen ouderen

en ouderen, en jongeren en jongeren, dat is glashelder, en dat is ook helemaal niet zo erg – ik

zei al: dat kan juist verfrissend en verrijkend zijn – als er maar eerst en vooral respect is voor

de ander, als we niet eigen mening of gevoel doordrijven maar willen luisteren en leren van

elkaar, en vooral blij zijn met wat die ander te bieden heeft en wat we zelf kunnen geven –

ik denk ook aan een woord van de aposteln Petrus – die dat zelf ook door schade en schande

heeft moeten leren – “in de omgang met elkaar moet ieder van u” (en dan slaat dat juist ook

op jongeren en oudsten) “altijd de minste willen zijn” – een christen die op zijn Heer lijkt is er dus niet op uit vooral zelf gelijk of zijn zin te krijgen, maar die is een voorbeeld van dienstbaarheid, en van

leerbaarheid, die wil niet zichzelf neerzetten en de ander wegzetten maar er zijn voor de ander.

En dat niet om verschillen uit te vergroten maar om elkaar te vinden in wat je samen deelt.

 

Precies dat is uitgangspunt voor de apostel Johannes en rode draad door heel deze brief heen.

Die brief die begint bij wat schrijver en lezers gemeenschappelijk hebben: Jezus die het Leven is, zie

1:3:  “wat wij gezien en gehoord hebben, verkondigen we ook aan u, opdat ook u met ons verbonden bent; en verbonden zijn met ons is verbonden zijn met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus”.

Dat is de verbindende schakel tussen alle generaties, dat verbindt ons vandaag met die christenen

van bijna tweeduizend jaar geleden, dat verbindt ons welke leeftijd we ook hebben, en het is de

verbindende schakel die ons als leden van twee kerken verbindt: die ene Heer, en God als Vader.

Precies dat is ook de kern van wat Johannes hier schrijft als hij zijn lezers ‘kinderen‘  noemt.

 

De meest voor de hand liggende uitleg is dat daarmee niet de kinderen in de kerk zijn bedoeld, maar dat het slaat op alle gemeenteleden; dat blijkt wel uit vers 1 van dit hoofdstuk (“kinderen, ik schrijf u opdat u niet zondigt“) en weer in vers 18 (“kinderen, het laatste uur is aangebroken“) – de al oude

apostel kan zijn meest jongere lezers zo aanspreken, maar het is vooral  wat al die lezers maar ook

de apostel zelf en zijn lezers verbindt: dat ze namelijk allemaal kinderen zijn van Vader in de hemel.

Zoals de Heer meer dan eens kinderen tot voorbeeld stelt voor volwassenen en ouderen: “wie zichzelf vernedert en wordt als dit kind, die is de grootste in het koninkrijk van de hemel”  (Matt.18:3)

 

In vers 14 staat dat zelfs met zoveel woorden: “Kinderen, ik schrijf u dus dat u de Vader kent“.

Nou, en dat is waarom je bij elkaar hoort als je samen christenen  bent, en als je bij de kerk hoort.

Samen vormen we het gezin van God de Vader, en dat is door Jezus Gods Zoon en onze oudste

broer, vandaar wat Johannes ook tegen ons zegt: “Kinderen m ik schrijf u dat uw zonden u vergeven zijn omwille van zijn naam”, dankzij Jezus die ons redt van onze schuld en ons tot Gods kind maakt.

Ik las:  “tot het basisonderwijs, dat alle gemeenteleden zich eigen gemaakt hebben, behoort de zekerheid van de vergeving van de zonden en de ervaring van de verbondenheid met God als Vader”.

Nou, en dat geeft ook een diepe verbondenheid met elkaar, door alle generaties heen; dat of je nu jong bent en sterk, sportief, met misschien nog wilde haren en vol plannen en idealen, of al wat

meer bezadigd en best wat zorgen over allerlei nieuwe ontwikkelingen, of als je lichamelijk steeds

meer beperkt bent en steeds meer op anderen aangewezen – en met zoveel meer verschillen:  God wil uw en jouw en mijn Vader zijn, en: we zijn allemaal op Gods genade en vergeving aangewezen.

 

Eerder al schreef Johannes dat niemand moet denken of zeggen geen zonde te hebben want er is geen mens die niet zondigt, daarin zijn we gelijk, en we worden in de bijbel aangespoord daarin

eerlijk te zijn tegen elkaar en elkaar onze zonden te belijden – samen klein te worden voor God is dat ook en bescheiden tegenover elkaar – en soms is het ook goed elkaar om vergeving te vragen – ook

als je als jongere die oudere misschien niet meer ziet staan of als niet meer van deze tijd eigenlijk al hebt afgeschreven – en ook als je als oudere best negatief denkt en praat over jongeren: die komen net kijken, wat weten die er nou van, en die jeugd van tegenwoordig denkt maar dat alles kan……

leer dan van Johannes de weg om elkaar te zoeken en te vinden – als hij herinnert aan dat oeroude gebod dat steeds weer nieuwe toepassingen kan krijgen en altijd actueel blijft: heb elkaar lief – niet maar dat je elkaar sympathiek moet v inden of maar moet sparen, maar dat je elkaar steeds weer

en steeds meer leert aanvaarden als broer en zus in het geloof, en als allemaal verloste zondaars.

Dan kijk je niet langs elkaar heen of elkaar zuur aan maar sluit je elkaar in je hart en kijk je met

andere ogen naar die ander, met begrip en liefdevol, en ga je elkaar waarderen en van elkaar leren.

 

2.  als ouderen met een schat aan (geloofs)ervaring.

 

Ik zeg met opzet het zo: ouderen met niet alleen een schat aan ervaring, levenservaring – dat ook-

maar waar Johannes het vooral over heeft – hij kan er als oudere over meepraten – is geloofservaring.

Tot twee keer toe schrijft hij: “U kent Hem die er is vanaf het begin” – en daar is God mee bedoeld.

Niet omdat de jongeren God niet zouden kennen, maar omdat ouderen – misschien ook wel hier mensen die al veel langer geloven- al veel meer ervaring met God hebben opgedaan – en daar als het goed is hun kinderen en kleinkinderen en andere jongeren mee kunnen dienen en kunnen helpen.

Ja en dan is daarmee niet bedoeld dat je jongeren daarmee de loef afsteekt of de pas afsnijdt, als die misschien wel heel anders dan uzelf gewend bent of goed vindt met het geloof omgaan of zich in hun dagelijks leven gedragen, zo van: maar dat hoort niet zo, dat heb ik anders geleerd, of op een wat

neerbuigende manier – dat doet u vast niet maar het gebeurt – vertel mij wat, ik heb het allemaal

meegemaakt, en ik weet wel hoe het zit en waarom het zus moet en zo natuurlijk verkeerd gaat…

Ook niet dat je met wat teksten of regels aankomt veilig op een afstand van jezelf en die ander.

Nee, maar wel heel persoonlijk: over hoe je steun had aan het geloof toen het zo moeilijk was,

hoe je merkte dat God erbij was toen je jezelf geen raad meer wist, hoe je de zegen van de Heer

hebt ervaren in je huwelijk en je gezin, wat voor steun je hebt aan het samen kerk zijn – of hoe

je geloof je op de been hield in moeilijke tijden van crisis en oorlog, en dat je weet van eigen zonden en van vergeving – durft u daarover open te praten met uw kleinzoon of kleindochter, met andere

gemeenteleden als die op bezoek komen, is er een echt geloofsgesprek als u huisbezoek krijgt—-

en staan jullie er voor open als je praat met je opa of je oma, of met andere ouderen in de kerk?

Dat is veel vruchtbaarder dan doen of vroeger alles beter was en alles alleen maar achteruit gaat,

lees maar het slot van Psalm 92 over ouderen die krachtig en fris blijven en zo van God getuigen.

En als jongere zul je merken dat je veel van ouderen kunt leren en dat ze voor jullie bidden – ik weet het zeker -daar heb je meer dan dan ouderen toch wat afschrijven als ouderwetse moeilijkdoeners.

Het is juist mooi die diversiteit in de kerk – dat jongeren en ouderen samen die ene kerk vormen.

 

Het is ook voor ouderen heel bemoedigend wat hier staat: U kent Hem die er is vanaf het begin.

Oud worden is mooi maar oud zijn is best moeilijk – een bekende kreet die maar al te waar is.

Want ouder worden brengt veranderingen in je leven mee die vaak geen verbetering zijn. als de gezondheid de wensen overlaat, als eenzaamheid toeslaat, als je jezelf overbodig kunt voelen –

en als je allerlei nieuwe ontwikkelingen niet meer bij kunt of wilt houden en je tijd voorbij lijkt.

Dan is het mooi om respect te ervaren van jongeren – kinderen, kleinkinderen, de jeugd van

de kerk – dan is vooral mooi te mogen geloven en ervaren dat God die er al die jaren voor je

was, er ook nu bij is, en dezelfde blijft in zijn trouw: u kent Hem toch, uw Vader, en zijn zorg?

Ik las: “dan kunt u een wijze oudere worden, iemand die jongeren iets mee te geven heeft”.

Je wordt dan niet verbitterd of een zuurpruim maar groeit in liefde en vertrouwen en geloof.

Bid maar vaak wat we zongen: gun mij stem o Heer, dat ik een nieuw geslacht verkondig uw grootheid en uw sterkte, al wat U in mijn leven bewerkte – ik zie, Heer, uw trouw oprijzen!

 

3.  als jongeren met een wereld te winnen.

 

Jongeren, jullie zijn sterk – nou, dat klopt wel wat Johannes schrijft, denk je dan- toch?

Natuurlijk, niet alle jongeren zijn sterk, gezond, sportief, maar het is wel het algemene beeld

dat bij jong zijn hoort: energie, plannen, idealen, aan sport doen, uitgaan, studeren en werken.

Tegenover ouder worden wat mee kan brengen dat je minder energie hebt en stapjes terug

moet doen wat niet altijd leuk is, maar je merkt dat je geen twintig of dertig meer bent……

Het kan ook op dat punt botsen tussen leeftijdsgroepen: dat je al dat flitsende en alles wat

steeds maar weer verandert niet bij kan houden, of juist je ergert aan dat trage en afremmen.

 

Maar als je beter leest, gaat het niet over dat sterk zijn, maar over geestelijke kracht, over

sterk in het geloof en het overwinnen van kwaad en zonde, zelfs van de Boze, de satan, lees

vers 13: “jongeren, jullie hebben hem die het kwaad zelf is overwonnen” – hoor ik dat goede?

Is niet juist het probleem van jong zijn dat je nog aan het zoeken bent en vatbaar voor zoveel

uitdagingen en verleidingen om verkeerde keuzes te maken – hebben ouderen niet de angst dat

‘de jeugd van tegenwoordig’ zich laat inpakken door wat in vs 15 heet: liefde voor de wereld.

 

Ja maar, er staat wel wat bij: “het woord van God blijft in je en je hebt het kwaad overwonnen’.

Als je het van God verwacht, en je wilt je door de Heilige Geest laten leiden, door de bijbel, dan

kun je heel wat aan, en kun je ook – met vallen en opstaan maar toch – goede keuzes maken.

Ik las: “Johannes wil je bemoedigen: Jullie hebben de duivel overwonnen. Jullie horen bij  Jezus, en dus ben je sterker dan het kwaad. Ga niet bij de pakken neerzitten.”  Je kunt de strijd winnen.

En dan is het juist de kracht van jongeren om niet te berusten is dingen die misschien al lang zo

zijn maar niet kloppen, om niet te wennen aan onrecht, oneerlijkheid, maar ertegen aan te gaan.

In Gods kracht heb je een wereld te winnen, Gods wereld, als je gaat voor zijn rijk en zijn zaak.

 

En als ouders en ouderen kun je er gerust op zijn: God laat het werk waaraan Hij begonnen is, niet los, Hij wil ons vasthouden en ook onze kinderen en onze kleinkinderen, Hij die trouw is en blijft.

We moeten het allemaal samen van zijn genade en trouw hebben, als samen zijn kerk.

 

amen

Zondag 12 Heid. Cat.: Ben ik echt een christen?

liturgie morgendienst zondag 4 november 2012

 

votum en groet

zingen:         Gz. 143: 1,2

wet van de HEER

zingen:         Ps. 119: 30,40

gebed

Schriftlezing:  Johannes 15

zingen:         Ps. 80: 5,8,10

preek over zondag 12

zingen:         Lied 78 (1-4)

gebed

collecte

slotzang:      Lied 319: 1,4,5

zegen

amen:          Lied 456: 3

————————————————————————————————————————

DIA 1

Gemeente van onze Heer Jezus Christus – u en jullie die christenen genoemd willen worden…

 

Om te beginnen is het goed even te kijken naar   DIA 2   Hand. 11: 26, waar we lezen:

“Het was in Antiochië dat de leerlingen voor het eerst christenen werden genoemd”.

De leerlingen – hier zijn niet bedoeld de twaalf eerste leerlingen van Jezus maar al die andere mensen die in de school van Jezus zich door Hem willen laten leren.

Zij werden in Antiochië voor het eerst christenen genoemd, staat in Hand.11:26.

Let er wel op: zo noemden ze niet zichzelf, maar buitenstaanders gaven hun die naam.

Het is niet zo belangrijk of ik mezelf een echte of zelfs een goede christen vindt, maar of ik als een christen voor anderen herkenbaar ben. Dat hangt af van de vraag: wil ik werkelijk me laten leren door Hem die de Christus is- Gods gezalfde – Jezus? Is Hij in mij herkenbaar?

 

Toen in het begin wist iedereen wat je bedoelde als je het over christenen had.

Ze vielen op hun gedrag: door hun praten, door hun doen en laten – een heel verschil met vroeger en met hun omgeving. Je pikte ze er zo uit: o, jij bent zeker ook christen.

Paulus zegt ergens: jullie zijn heel anders dan vroeger en dan jullie omgeving omdat jullie Christus hebben leren kennen. Dat is niet een opdracht maar dat is een constatering.

Dat anders-zijn was echt niet zo makkelijk – toen zeker niet – je kon rekenen op veel onbegrip, spot, haat zelfs – en meer dan eens erger….: het kon zelfs je leven kosten…

 

Helaas zijn in de loop van de tijd woorden als christen, christelijk, christendom, uitgesleten begrippen en nietszeggende etiketten geworden….. of staan ze voor heerszucht of vechtlust…….

Veel mensen en groepen en organisaties noemen zich op een of andere manier christen, maar wat beslist is wat daar in de praktijk van te merken is, hoe dat handen en voeten krijgt, wat de omgeving daarvan te zien krijgt….of dat juist vaak dat etiket christen een lading krijgt die ermee in strijd is.

 

En dan moet ik maar niet  naar anderen kijken maar mezelf afvragen: hoe ben ik christen?

 

DIA  3    Ben ik een echt een christen?

 

1.  als echt christen ben ik aan Christus gehecht;

2.  als echt christen wil ik voor Christus uitkomen;

3.  als echt christen mag ik op Christus rekenen.

 

DIA 4       1. als echt christen ben ik aan Christus gehecht – als een rank aan de wijnstok

 

Daar is het natuurlijk allemaal mee begonnen.

Dat de volgelingen van Jezus ‘christenen’ zijn gaan heten, is niet uit de lucht komen vallen.

Dat is zo gekomen omdat ze bij Jezus hoorden en Hem erkenden en wilden volgen als de Christus, de Gezalfde – die woorden van leven heeft, die je Redder is, en ook je Koning.

Antw. 32 zegt het zo: “een christen is door het geloof een lid van Christus“. Aan Hem gehecht.

Niet van Hem los te denken. Niet los verkrijgbaar. Zoals een arm of een been met je lichaam is vergroeid en los van dat lichaam dood is, niks kan, waardeloos wordt.

Een bekend beeld: Christus het hoofd, wij zijn lichaam en ieder voor zich ledematen, allemaal verschillend, met eigen gaven en een eigen taak maar één in Christus. En je komt pas echt tot je recht met die gaven en in die taak als je de kracht daarvoor haalt uit die Christus., als je maar niet iets over Hem weet of van Hem gelooft of over Hem kan praten en zingen maar jezelf met alles

wat je bent en hebt aan Hem toevertrouwt, en dan ook je leven wilt leven zoals Hij heeft geleefd.

 

Eigenlijk gaat het in Johannes 15 over datzelfde, alleen met een ander beeld, dat van de wijnstok. God wordt de grote Wijnbouwer genoemd en Jezus noemt zichzelf de echte Wijnstok. “Als een hemelse stek in de aarde geplant door de Vader”, zegt een uitlegger heel mooi. Bedoeld om naar alle kanten uit te lopen en wereldwijd zich te vertakken en veel vruchten op te leveren voor God. Eeuwenlang was het de taak van Gods eigen volk Israël geweest in de wereld. We zongen:  “uw wijnstok uit Egypteland hebt Gij in dit gebied geplant”….maar de opbrengst viel God bitter tegen ….de druiven waren zuur….de ranken werden verdorde takken in het vuur.

Maar toen zorgde God zelf voor die unieke nieuwe stek: de Zoon die Hij bemint, zijn eigen Kind.

En God zal er voor zorgen dat aan die wijnstok levenskrachtige ranken komen die wel vruchten opleveren.

 

Jezus zegt het tegen zijn leerlingen: “Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken“.

Allereerst gaat dat op voor de aanstaande apostelen. Zo meteen ging Jezus terug naar zijn Vader. Maar Hij laat dan zijn leerlingen op aarde niet los en niet aan hun lot over. Dan zou hun geloof gauw wegsterven en zou de opdracht om in heel de wereld mensen te werven om ook discipel van Jezus te worden, niks terecht komen. Daarom is het van levensbelang als een rank gehecht te blijven aan de wijnstok Christus en te leven uit en door Hem.

Christus waarschuwt van te voren: zonder Mij kunnen jullie niks doen. Denk maar aan een tak die door de storm is losgerukt van de boom of is weggesnoeid – zo’n tak mist de noodzakelijke sappen, wordt dor, en gaat dood. Je kunt er niks meer mee, hoogstens opstoken in de open haard of meegeven met het tuinafval. Een levenskrachtige rank aan de wijnstok levert druiven op, een rank los van de wijnstok blijft onvruchtbaar.

DIA 5

Nou, en dat blijft zo. Daar komt het ook voor ons op aan. We mogen door het geloof – gewerkt door de Heilige Geest -ons verbonden weten met de Here Christus in de hemel, als ranken aan de wijnstok. Dus is christen-zijn veel meer dan er een bepaalde mening op nahouden of bepaalde leerstellingen hooghouden.  Je kunt heel rechtzinnig zijn en de bijbel voor waar aannemen van kaft tot kaft – en toch zo dood zijn als een pier. Je kunt ook het zoeken in allerlei activiteiten en acties voor mens en samenleving – maar los van een hartelijke band met Christus in de hemel,  lever je met al je drukte geen blijvende vruchten op voor God.

 

Iemand schrijft mooi: “goddelijke liefde is het levenssap dat via de wijnstok naar de ranken stroomt”. Dat zegt de Here Christus zelf overduidelijk in vs. 9: zoals de Vader mij liefheeft, heb Ik jullie lief. Toen Jezus zijn werk op aarde begon, wees de Vader Hem regelrecht uit de hemel aan: dit is mijn lieve Zoon aan wie Ik mijn hart heb verpand. En Johannes noemt Jezus aan het begin van zijn evangelie: de enige Zoon, zelf God, die rust aan het hart van de Vader. Intiemer kan niet. Ik en de Vader zijn één, zegt Jezus zelf, één in God-zijn, één vooral in liefde. Die liefde wil Christus nu delen met ons – met zijn christenen: zoals de Vader van Mij houdt, houdt Ik van jullie – net zo en net zo veel. Die liefde mag wederzijds worden en blijven:blijf in Mij zoals Ik in jullie. Anders gezegd: de band wordt al sterker naarmate Hij en wij elkaar beter leren kennen en steeds intensiever met elkaar omgaan. Je raakt al meer aan Christus gehecht. Je kunt niet meer zonder Hem.

 

Natuurlijk gaat dat niet vanzelf.Zoals het als je verkering hebt niet vanzelf gaat. Zoals wanneer je getrouwd bent, je samen aan je huwelijk moet blijven bouwen. Nou, zo is dat ook met die relatie tussen Christus en zijn christenen. In vs. 7 zegt de Heer: als jullie in Mij blijven en mijn woorden in u blijven. Liefde is niet een of ander vaag gevoel. Zeggen dat je veel van Jezus houdt en mooie versjes over Hem zingen – betekent nog niet dat je echt met alle vezels van je leven aan Hem vast zit, en dat je echt je hart en je leven aan Hem hebt gegeven. De Here Jezus liet juist merken dat Hij van zijn Vader hield door in alles te doen wat zijn Vader van Hem wilde: Ik ben niet gekomen om mijn eigen zin te doen maar de wil van de Vader. Als echt de Here Christus alles voor ons is, zullen we willen leven van zijn genade en ook op Hem willen lijken in het doen van wat de Here van ons vraagt, ook als dat betekent een vechten tegen onszelf, tegen de zonde.

 

In het beeld van de wijnstok: er moet worden gesnoeid, zonden moeten weggesneden, wat verkeerd is moet bijgeschaafd. Soms snijdt dat er diep in, doet dat pijn, moet je er zelf diep onder door. Maar het is de Here er juist om begonnen dat we groeien en vrucht opleveren – en niet als een dorre rank afsterven en eindigen in het grote vuur van de laatste dag. Geloof maar dat de Here veel van ons houdt! En er alles aan doet dat er vruchten rijpen in ons leven met het oog op de definitieve oogst en het grote feest. Volgende week krijgen we weer een voorproefje van de uitbundige blijdschap die Christus wil delen met al zijn christenen: als Hij met ons de wijn nieuw zal drinken in de koninkrijkszaal. Ga je mee, naar dat feest?!

 

DIA 6         2. als echt christen wil ik voor Christus uitkomen – als vrucht aan de wijnstok

 

Johannes 15 heeft iets teers en intiems. Liefde is wel en terecht de rode draad genoemd door dit hoofdstuk heen. Mensen worden binnengenodigd om in het liefdesverkeer tussen de Vader en zijn Zoon te delen: zoals de Vader mij liefheeft, zo heb ik jullie lief. Dat slaat allereerst op de eerste discipelen van Jezus die zichzelf zijn vrienden mogen weten. Een vriendschap waarvoor Jezus tot het uiterste gaat: je kunt niet meer van je vrienden houden dan door je leven voor hen op het spel te zetten. Jezus heeft dat gedaan: Hij gaf zijn leven tot in de dood, om zijn vrienden te redden. Om vijanden van God weer tot vrienden te maken; om verloren zoons en dochters thuis te laten komen.

 

Dat geldt ook voor ons. Dat had Jezus ook voor u en voor jou en voor mij over. Wij mogen ook ingeënt worden in die wijnstok Christus; vrienden en vriendinnen van Hem zijn;als kinderen van God aangenomen.  En nog altijd groeit die wijnstok door. Worden de ranken langer. Komen er vruchten.Is de volle oogst niet  binnengehaald. Blijft de grote Wijngaardenier aan het snoeien en aan het krenten tot de druiven rijp zijn:  snoeien om te groeien en te bloeien..en vruchten op te leveren.

DIA 7

Let nog even op dat beeld van die ranken waaraan vruchten moeten komen. Als Jezus dat de eerste keer zegt, heeft Hij het over de aanstaande apostelen. Die zijn de ranken, de uitlopers op aarde vanuit hun Heer in de hemel, bedoeld om vruchten te dragen. Vruchten vooral in mensen die door hun preken ook in de Here gaan geloven. Lees vers 16: Ik heb jullie uitgekozen en aangewezen opdat jullie zouden heengaan – erop uit zouden trekken de wijde wereld in – en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven. Wat dat laatste betreft – blijvende vrucht – mag u dat ook op uzelf, op de gelovigen die er tot op vandaag zijn. Een uitlegger zegt dat ons geloof nog altijd vrucht is op de prediking van de apostelen: nog altijd levert hun werk een grote oogst op; en bij de laatste oogst zal de Vader alle vruchten verzamelen. Trek het ook maar door op onszelf: geloofsgroei en vruchten van je geloof is niet maar dat je rust hebt in je hart, dat je blij bent dat je zonden zijn vergeven en dat je straks in de hemel mag komen – nee, je bent pas echt vruchtbaar voor de Here en zijn dienst als jouw leven uitnodigend is naar Christus toe en naar zijn kerk – als door mijn woorden en mijn levenswandel anderen geïnteresseerd raken-en als God het wil geven, mensen gaan geloven voor Christus worden gewonnen. Want een echte christen komt uit voor Christus zijn Heer.

 

Vaak is dat versmald tot: er wat van durven zeggen als er wordt gevloekt – of: met je buren praten over je geloof – en breder: aan zending en evangelisatie doen, of aan de weg timmeren in christelijke organisaties en activiteiten.

Het is er allemaal onderdeel van, maar ook dan geldt weer: het stelt niks voor zonder die levende liefdesband aan Christus. Christus zelf van wie zondag 12 zegt dat Hij als onze hoogste Profeet en Leraar ons “de verborgen raad en wil van God over onze verlossing volkomen heeft geopenbaard”.

Wie kan ons beter het geheim van Vaders liefde onthullen dan de eigen Zoon van de Vader?

In  vs.15 staat: “vrienden noem ik jullie, want Ik heb alles wat Ik van de Vader heb gehoord, aan jullie bekend gemaakt”.  Dan denken we aan zoveel woorden van Jezus – door zijn eerste vrienden doorgegeven en opgeschreven – maar ook aan zijn wonderen en zijn genezingen – en vooral aan het grote offer van zijn liefde aan het kruis.        DIA 8  (een echte christen durft te dienen)

 

Als profeet de naam van mijn Heer belijden – als aanstekelijk christen – dat is vooral dat ze in wat ze uit mijn mond horen en van mijn leven zien, de liefde van die Heer proeven – dat ik me niet schaam maar er vrolijk van wordt en trots op ben dat ik bij zo’n Heer mag horen – en dat ook wil laten zien.

Vergeet nooit dat erbij staat: als priester – dat is: vanuit liefde tot de ander en bereid mezelf op te offeren en de ander voor te laten gaan, bereid om niet mezelf te laten gelden of mijn mening op

te dringen maar om te dienen en als mijn Heer zelfs mijn leven in te zetten tot zegen van de ander.

En als er al iets van een koning bij is, dan niet om mijzelf te pushen of mijn haan koning te laten kraaien maar door te vechten allereerst tegen mijn eigen zonden en onhebbelijkheden, zoals

Jezus koning wilde zijn: Ik ben gekomen niet om mij te laten dienen maar om jullie te dienen.

Echt christen ben ik als ik op Christus wil en durf te lijken – wie durft zich nu al christen noemen?

 

DIA 9         3. als echt  christen mag ik op Christus rekenen – Hij is mijn leven

 

Zonder Mij kun je niks doen, zegt de Heiland. En ook: wie in Mij blijft, die draagt veel vrucht. Je komt er wel achter dat een christen los van Christus het niet redt. Je komt droog te staan in je geloof. Je wordt dor en doods als kerk, hoe recht misschien ook in de leer. Je kunt het ook nooit volhouden tegen zoveel weerstand en vijandigheid tegen Christus en het evangelie – allereerst van binnenuit.

 

Jezus had veel vijanden. Het liep voor Hem uit op gevangenschap en op het kruis. Vooraf geeft de Heer zijn vrienden en ook ons de waarschuwing: de leerling kan hetzelfde verwachten als zijn leermeester. Je moet maar niet op applaus en sympathie rekenen, eerder op afwijzing; gesloten harten, harde woorden en erger misschien. Op Christus willen lijden is ook met Hem durven lijden.

Ja, als we ook maar altijd beseffen dat we ook onbedoeld of ontactisch weerstand kunnen oproepen.

Petrus getuigt vast ook van zelfkennis als hij lijden om het evangelie onderscheidt van lijden dat je over jezelf heen haalt door bemoeizucht of als een onruststoker of door een verkeerd gedrag – er

is meer dan genoeg te vechten tegen wat in onszelf nog scheef en onvolgroeid is – al te vaak heeft

de ander – ook de buitenstaander een scherper oog dan ikzelf voor wat nog onchristelijk bij me is.

Dan past ons niet een opgeheven vinger of een slachtofferhouding maar berouw en verandering.

Gelukkig dat we het niet hoeven volhouden op eigen kracht. Dat we mogen rekenen op Christus.

Op de kracht van zijn Geest, de Trooster,de Helper die ons nooit in de steek laat.  En die ons altijd

en onvermoeibaar wil helpen om echte christenen te worden!   Daar werk ik aan en bid ik om!

          DIA 10                                                  amen