Psalm 22: 11: Samen in Gods Vaderhand (bediening van de doop aan Hanna Dineke Wimmenhove)

Beste Egbert en Josien, familie, vrienden, andere gasten, gemeente van onze Heer Jezus Christus,

“Jouw handjes in onze handen, samen in Gods Vaderhand”.

Dat staat op het kaartje waarmee jullie de geboorte van jullie dochter Hanna Dineke bekend gemaakt hebben. Heel mooi om zo bij elkaar te brengen dat Hanna van jullie zorg en liefde afhankelijk is en dat jullie graag die zorg en liefde aan haar willen geven, maar ook dat jullie zelf,  samen met haar en met Lydia,  je afhankelijk weten van de zorg en de liefde van Vader in de hemel: veilig in zijn Vaderhand.

Helpende handen, die zijn er gelukkig overal om je heen, zeker ook bij een zwangerschap en rond een bevalling. Mensen worden erbij ingeschakeld als God nieuw leven schept en ter wereld laat komen: een man en een vrouw die vader en moeder mogen worden, een verloskundige of een arts. En als het kind er eenmaal is, staan er ook behulpzame mensen om heen: een zuster, de huisarts, en natuurlijk familie en vrienden. Wat blijft: de drukke baan van vader en moeder zijn voor je kind wordt met een tweede nog drukker, naast het dagelijks werk buiten de deur en een verhuizing voor de deur, en ook nog sociale verplichtingen en werk in de kerk : best veel taken, en een belangrijke verantwoordelijkheid.  Je komt soms handen – en tijd – en rust –  te kort.

Ja, maar voorop blijft staan: ontvangen uit Gods hand en veilig in zijn Vaderhand. Want God trekt zijn hand niet terug als het kind er eenmaal is. Nee, dan legt God zijn hand op dat kleine hoofdje en Hij zegt: jij bent en jij blijft van Mij, Hanna, mijn kind. Ik wil ook jouw Vader zijn. Ik wil voor je zorgen en Ik beloof je dat Ik je helpen zal om Mij te leren kennen en lief te hebben, en te leven als mijn kind.

Nou, dat is wat de doop uitbeeldt en waar de doop jullie en ons allemaal van wil verzekeren. Wat jullie bij het groter worden ook Hanna mogen vertellen en mogen voorleven: wat fijn dat wij – en jij ook – een Vader in de hemel hebben! Je mag haar vertellen van die Vader en van de Here Jezus. Je mag ze leren bidden en zingen. En ook haar voorhouden hoe Vader graag wil dat zijn kinderen zich gedragen.  Weer: een hele taak en een belangrijke verantwoordelijkheid, in een wereld met zoveel gevaren, en  snelle veranderingen en elke keer weer nieuwe keuzes, in een wereld die vaak op een doolhof lijkt.

Wat een houvast geeft dan onze tekst! Die tekst gaat wel niet over de doop, maar wel over wat die doop wil laten zien. Wat God met die doop wil zeggen: ook jij – en wij – samen in Gods Vaderhand.

     Samen in Gods Vaderhand

1. daar heb je houvast aan in je leven;

2. daar mag je Vader aan houden;

3. daar heeft de Heer  Jezus voor betaald;

4. daar leert de Heilige Geest ons op vertrouwen.

 1. Houvast in het leven, want samen in Gods Vaderhand

  Midden in deze aangrijpende psalm, vol bittere klachten en noodkreten diep uit de put, maar ook vol diepe dankbaarheid, grijpt David ineens naar het begin van zijn leven terug. Over de verzen erom heen moeten we straks ook nog wel iets zeggen, maar nu eerst maar eens even heel gewoon naar die verzen 10 en 11 kijken. Die verrassen ons eigenlijk, zomaar zo’n heel open en intiem­ tafereeltje, en dat uit de mond van koning David. Er is niks van preutsheid, niks om je voor te schamen. In een paar woorden zie je het voor je. Sta je bij het kraambed van de vrouw van Isaï – haar naam kennen we niet eens – en maken we de bevalling mee. Nee, geen details daarover, wel het belangrijkste. David zingt ervan: “U hebt  mij uit de buik van mijn moeder gehaald, mij aan haar borsten toevertrouwd.”  Zoals dat gaat als een kindje geboren wordt – gehaald is – en lekker tegen moeder aan wordt gelegd, en bij mama ligt en bij mama drink­t en het nergens beter heeft dan juist daar.

Kijk, en David bedankt de Here daar voor, na zoveel jaren nog: Heer, dat heb ik aan U te danken, zoals elke baby: U hebt mij uit het lichaam van mijn moeder gehaald en veilig tegen haar borst gelegd. Wie anders dan de Heer  geeft het leven en de levensadem – en het eerste gehuil – en alle dingen? Dat is nog altijd zo, hoe de bevalling ook gaat en wie er ook bij helpt. Uiteindelijk is het de Heer die nieuw leven geeft en dat leven spaart en beschermt: “toen ik geboren werd, vingen uw handen mij op” – en we mogen erop vertrouwen dat God niemand uit zijn handen laat vallen.

  Eeuwen geleden heeft Calvijn bij zijn uitleg van deze tekst al opgemerkt dat je bij elke geboorte in aanbidding voor God zou moeten wegzinken. Want, zegt hij, “wat kan er niet in de weg komen, dat honderden malen de vrucht in haar omgeving zou vergaan, voordat de tijd van de geboorte daar is”. Dat weten jullie uit eigen ervaring: dat het ook moeilijk kan zijn of mis kan gaan, dat het begin van de zwangerschap niet zonder zorgen was, en dat het een wonder is dat Hanna er is, gezond en vitaal. Veel reden om God te danken als alles goed gaat. Het spreekt niet vanzelf. Het is niet verdiend. Daarspreekt haar naam ook van: Hanna= genade, de Heer is genadig!  Het is een groot wonder: Heer, u hebt het leven aan haar geschonken!  En Heer, laat haar dan nu niet alleen!

Dat geeft houvast.  Want de Heer trekt zijn hand niet terug als een mens eenmaal ter wereld is gekomen en laat zijn kind niet vallen. David zingt van de blijvende betrokkenheid en zorg van God:   “toen ik geboren werd, vingen uw handen mij op” , en: “al voor mijn geboorte was u mijn God”.

Dat heeft David in zijn veelbewogen leven ervaren. Dat mag elk kind, elk mens van God,  ervaren. Wat kun je beter doen dan je kinderen toevertrouwen aan de zorgen van de Heer..? Dan zijn ze, samen met ons, veilig en beschermd, wat er ook gebeurt.

Wat een houvast: vanaf de geboorte wil de Heer onze God zijn, en die van onze kinderen! Dat geeft moed en rust, ook in deze tijd: God is er toch bij?!

 

 2. Je mag er Vader aan houden: trek uw handen niet van ons af.

De verzen van onze tekst stonden niet op een geboortekaartje. Ze staan in een psalm die vol staat met klachten en bol staat van de meest barre ellende. De psalm begint met de bitterste klacht die uit de mond van een gelovige kan komen: “mijn God, mijn God waarom hebt U me alleen gelaten?”.

Wij denken dan natuur­lijk meteen aan  Jezus aan het kruis, die juist deze schreeuw uit de diepte naar God toegeslingerd heeft toen hij drie uur lang in het pikdonker van de hel gehangen had, toen zelfs zijn eigen Vader geen antwoord meer gaf en Hem niet te hulp kwam, en de angst van de hel Hem alle tro­ost deed missen: mijn God, mijn God, waarom laat U mij toch zo in de steek?

Maar die schreeuw van psalm 22 is eerst gegrepen uit het eigen leven van David. Die er bij tijden zo diep onderdoor moest, dat het wel leek of God hem in de steek liet en zijn handen van hem had afgetrokken:  “Mijn God, al schreeuwend vul ik al mijn dagen.U antwoordt niet, en ook in lange nachten krijg ik geen rust, geen antwoord op mijn klachten. Hoort u mij niet?”.

Er leek niks van te kloppen, van al die mooie verhalen van vroeger: over die voorouders die op God vertrouwd hadden en die wonderlijk gered waren. Ja, zij wel, maar ik niet: voor mij heeft God geen aandacht. Ik ben niet meer dan een worm waar ze overheen lopen zonder het te merken. Die vijanden die me in de grond boren met hun gemene spot: kom eens op met je geloof, waar is die God van jou nou, waarom helpt die je niet…. U was mijn God voordat ik werd geboren.Houd u niet stil, mijn leven wordt verduisterd.Ik ben zo bang, en niemand helpt of luistert! Hoor mijn gegil”.

Dat kan je gebeuren, ook en juist als gelovig kind van God. Wat kan er niet gebeuren waardoor je wereld lijkt in te stor­ten en je door elkaar gerammeld wordt en er niks lijkt over te blijven van al die mooie beloften van God in de bijbel en bij je doop.  Je kunt bidden wat je wil, maar het helpt niet en er verandert niks. Je kunt je niks voorstellen bij een Vader in de hemel en je kunt niks met al die mooie woo­rden over God die voor je zor­gt, en die alle dingen ten goede doet meewerken. Voor mij? Kom nou toch! Laat maar eens zien dan!

Dan kunnen vragen opkomen, vragen naar het waarom. Waarom geen genezing en waarom dan toch die moeder en oma weggehaald bij jullie, nog voor ze haar kleindochter heeft mogen zien en in de armen heeft mogen nemen? Mooi dat die tweede naam -Dineke -de herinnering aan moeder en oma Wimmenhove levend en in ere houdt -in het geloof dat zij leeft bij haar God.

Gemeente, als David dan ineens weer naar dat begin van zijn leven teruggaat, dan is dat toch niet om te zeggen: nou, daar is mooi niks van terecht gekomen. Zo van: het zou wat, al vanaf de geboorte mijn God….die God heeft het er lelijk bij laten zitten. Nee, het is juist een terugvallen op de eerste zekerheid van zijn leven, en meteen de laatste die overblijft: maar Heer, U geeft toch niet op waar U in m’n leven mee bent begonnen? Het is zeg maar de vaste grond van Gods beloften en van Gods verbond waar David op terugvalt, en waar Hij in zijn grote nood de Here aan herinnert: Heer, u bent toch mijn God? Ondanks alles blijft het – zelfs als David zich van zijn God verlaten voelt- mijn God, mijn God! Heer dat bent U toch nog, en ik ben toch uw knecht, de man naar uw hart, uw kind?

  Jullie, en ik, en ook Hanna als ze groter wordt, mogen onszelf en elkaar – èn de Heer – herinneren aan wat bij onze doop beloofd is en zichtbaar gemaakt: een eeuwige band die God heeft gelegd met ons: jij bent van Mij, en dat bli­jft zo, wat er ook gebeurt, en juist als het erom spannen gaat en als het stormen gaat. Je mag erop terugvallen en erop teruggrijpen als alles onder je voeten wegzakt. Je mag erop ple­iten, voor je­zelf, voor je kind, ook voor dat kind dat het spoor bijster is, of dat maar niet zijn of haar hart aan God durft geven. Het niet met de Here alleen durft wagen.  In onze belijdenis staat zo mooi: “de doop is niet alleen van waa­rde voor ons wanneer wij hem ontvangen en het water op ons is, maar gedu­rende heel ons leven”. Gods liefde en trouw drogen nooit op! God geeft niet op!

3. De Heer  Jezus heeft ervoor betaald dat mensen in Vaders handen geborgen zijn.

 We hebben dat weer gezien en gehoord vanmiddag:  “de doop in de naam van de Zoon is een teken en zegel dat de Heer Jezus al onze zonden afwast op grond van zijn lijden en sterven“.

Onze tekst staat in die psalm die – meer dan David zelf besefte – afstak in de diepte van een lijden waar dat van David nog maar kinderspel bij was. Waar David zich door zijn God verlaten voelde, daar werd vele eeuwen later zijn grote Zoon werkelijk door zijn eigen Vader verlaten, in onze plaats, om ons voorgoed bij zijn Vader terug te brengen. Zodat Vader zegt: jij bent van Mij, Hanna, want ook jouw kwaad is weggewassen, in Christus’ zuiver bloed. En dat biedt veiligheid en geeft hoop.

Maar dan komt het er wel op aan dat te geloven. Je leven en dat van je kinderen veilig te weten bij Vader, door dat grote offer van zijn Zoon. Daar vooral zullen we onze kinderen over vertellen. Dat vooral geeft vaste grond onder onze voeten, als je alles onder je voelt wegzakken en zoveel zekerheden hier op aarde drijfzand blijken.Niet lang geleden hebben we daar samen van gezongen : “ik heb de vaste grond gevonden, waarin mijn anker eeuwig hecht: de dood van Christus voor de zonden”.  Deze doop legt die grond weer bloot. Deze doop stelt ons allemaal weer de vraag: hebt u, heb jij, die vaste grond gevonden? Is dat je enige houvast, van de wieg tot aan het graf? Dan hoef je niet bang te zijn voor het leven, én niet voor de dood. Leg maar gewoon je hand in die van je Heer!

4. De Heilige Geest leert ons erop vertrouwen dat we samen in Gods Vaderhand veilig zijn.

David had het niet van zichzelf: dat hij zelfs onder de meest barre omstandigheden het toch vasthield: mijn God.  Dat kon Hij alleen en dat zei Hij alleen, geleid door Gods Geest.

Je kunt je kind niet het geloof in God en vertrouwen op Jezus meegeven, laat staan het  haar opdringen. Je kunt het zelf niet vasthouden als het van jezelf moet komen. Wat kunnen er een twijfels opduiken. Wat een strijd kan het geven er houvast aan te krijgen en te houden: maar toch ben ik Gods kind. Wat lastig om het je eigen te maken zodat het echt wat van jezelf wordt, een keus van je hart.

Maar we hebben gebeden vanmiddag om de Heilige Geest en zijn werk:  “Leid haar altijd door uw Geest. Laat haar volgens uw woord worden opgevoed en in Christus tot geestelijke groei komen”.

Maar dat bidden we als het goed is ook voor onszelf en voor elkaar: of de Heilige Geest die nieuwe geboorte wil bewerken, dat nieuwe hart en dat nieuwe leven, en die zekerheid: ik ben Gods kind! Dat is het grootste wonder: een zwak mens die gaat schuilen aan Gods hart, veilig in Jezus’ armen.

Waar je veiliger bent dan bij je eigen moeder en je eigen vader!

                                                                   amen 

 liturgie middagdienst zondag 23 november 2014  (doopsbediening)

zingen:       Gz. 171: 1,3 

votum en groet

zingen:       Ps. 95: 1,3

gebed

doopformulier  3

zingen:      Gz. 161: 1

geloofsbelijdenis

zingen:      Gz. 161: 4

zingen na ja:   dooplied Sela

doopgebed

zingen na doop:  Ps. 103: 5

dankgebed

Schriftlezing:  Psalm 22: 1-12 en 28-31

zingen:     Ps. 22: 4,11,14

verkondiging:  Psalm 22: 11

zingen:     Gz. 163

gebed

collecte

zingen:     Gz. 165

zegen

amen:      Opw. 710

Psalm 116: 15: ‘Met pijn ziet de Heer de dood van zijn getrouwen’ (gaande viering heilig avondmaal)

Gemeente van onze Heer,

 “Met pijn ziet de HEER de dood van zijn getrouwen”.  Een andere vertaling dan we gewend zijn. In de vertaling NBG-1951 staat: “Kostbaar is in de ogen des HEREN de dood van zijn gunstgenoten”. Vandaar de bekende berijmde psalm: “Hoe kostbaar is in ’s HEREN oog hun dood”.

Ik heb dat altijd wat vreemde zinnen gevonden: de dood is toch niet kostbaar, het leven is kostbaar. Zoals in de BGT: “de Heer beschermt mensen die bij hem horen, hun leven is kostbaar voor hem”.

Maar als je erover doordenkt, is het een als het ware de keerzijde van het andere en allebei waar. Omdat het leven van een mens kostbaar is, is de dood zo verschrikkelijk, doet verlies zo’n pijn.

Dat is mooi, en goed om dat te beseffen en vast te houden: elk mens is voor God kostbaar, want elk mens is een schepsel van God, gemaakt met zijn eigen vingers, bedoeld om Hem te eren,en te leven in zijn wereld, geschapen – zoals we vorige zondag beleden – als evenbeeld van zijn Schepper.

Goed om dat vast te houden in een wereld waarin het wel lijkt alsof mensenlevens niet tellen, en waarin al te veel geweld gebeurt,  en mensen om hun doelen te bereiken over lijken gaan;  in een wereld van huiselijk geweld en seksueel misbruik en oorlogsgeweld, uitbuiting, volkerenmoord. Maar ook in een wereld waarin woorden kunnen kwetsen en blikken kunnen doden en zwijgen moordend kan zijn.

Hoor dan van God dat elk leven in zijn ogen kostbaar is, en de dood van een mens Hem pijn doet.

In de psalm de dood van ‘zijn getrouwen’,van wie bij Hem horen, maar beperk het daartoe niet.  Luister maar naar Ezechiël  33: 11: Zeg tegen hen: “Zo waar ik leef – spreekt God, de HEER –, de dood van een slecht  mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft” En toen Jona boos was dat de Israëls vijanden in Ninevé gespaard bleven, gaf de Heer hem en ons een les van hart tot hart: “Zou Ik geen verdriet hebben om Nineve, die grote stad, waar meer dan honderdtwintigduizend mensen wonen die het verschil tussen links en rechts niet eens kennen, en dan nog al die dieren?”. Dat doet God wel degelijk verdriet: met pijn ziet de Heer dat mensen kapot gaan.

Het is goed daar eens bij stil te staan, bij de pijn en de tranen van God over zoveel dat mensen elkaar aan doen, over zoveel dat als gevolg van onze gemeenschappelijke schuld mis gaat, over elk ziekbed en elk sterfgeval.   Ja, en als we kinderen van deze Vader willen zijn en we op Hem gaan lijken, dan wordt zijn pijn onze pijn, en zijn tranen onze tranen,en zijn we als Jezus bewogen om een wereld vol nood en dood, vol haat en geweld, aanslagen, wanhoop.

Dan gaat het ons aan het hart in plaats van dat we ons hart ervoor afsluiten en ons ertegen pantseren want ver van mijn warme bed, waar ik onder de pannen ben en ik het allemaal goed voor elkaar heb. Dan huilt mijn hart mee met God en leggen we die pijn neer bij God, zoals die psalmdichter: Angst voor de dood greep mij ontzettend aan. Ik werd door grote zorgen fijngeknepen. Toen heb ik op zijn naam teruggegrepen.‘HEER, red mijn ziel, het is met mij gedaan!’ En dat niet alleen voor jezelf maar ook voor die anderen in de put en aan de rand van de dood: Heer, red hun ziel, hun leven!

De dichter van Psalm 116 spreekt uit ervaring: hij was bijna dood, hij had pijn en hij was bang, en toen schreeuwde hij het uit naar God: Heer, red mijn leven!  en dat had God gedaan: “de Heer heeft mij geholpen, Hij heeft mijn tranen gedroogd, Hij zorgde ervoor dat ik niet viel. Ja, Hij heeft mij gered van de dood. Ik mag leven, dicht bij de Heer”….ook mijn leven is kostbaar voor Hem”. Alle reden om zijn God te danken, en om Hem te eren en te dienen: heel Gods volk zal het zien!

Kijk, en hoe kostbaar het leven van u en mij en elk mens is, en hoeveel pijn het God doet dat zijn mensen lijden, ziek zijn, pijn hebben, doodgaan, dan werd als nooit eerder zichtbaar aan het kruis. Want daar gaf God de allerliefste die Hij had, zijn meer dan welk mens ook ‘getrouwe’, over in de dood en aan de hel – en de pijn die dat God deed als Vader kan geen mens ooit beseffen. Hoor zo deze psalm vooral ook en sta in gedachten bij dat kruis: “met pijn ziet de Heer de dood van Zijn Getrouwe” – met twee hoofdletters.  Petrus noemt Jezus later “de Heilige en Rechtvaardige”. En denk aan wat God zei toen Jezus gedoopt werd in de Jordaan: “Jij bent mijn geliefde Zoon”.

Ja,  en die Zoon offert God voor ons- zoals in een lied:  ‘Hij heeft zijn kind aan ons verloren’  (lied ‘Liefde is licht, opnieuw geboren’,van A.F. Troost, nieuwe liedboek 636)  Onvoorstelbaar voor een vader – en wat voor een Vader – wat een pijn en een tranen in de hemel!

Ik heb indertijd zelf de film ‘The Passion of the Christ’ niet gezien, niet willen zien, maar ik las vorige week over deze film dat als Jezus aan het kruis zijn laatste woorden uitspreekt en sterft, er een traan uit de hemel valt, en dat op het moment dat deze traan van God de grond raakt het voorhangsel van de tempel scheurt van boven tot beneden in tweeën, en de aarde beeft, en de rotsen scheuren.  Ik vind dat een heel bijzondere gedachte:  de tranen van God brengen de aarde in beweging en zetten de deur naar Gods hart en Gods nieuwe wereld open voor wie zijn liefde zich eigen maken.

Onvoorstelbaar dat wij – u, jij, ik, al die andere mensen – zo kostbaar zijn voor God, dat Hij ons niet kwijt wil maar zijn eigen Zoon voor ons over heeft gehad:  Hij is door God verlaten“opdat wij door God aangenomen en nooit meer door hem verlaten zouden worden”. Om te huilen, van blijdschap!

 In het lijdensverhaal staat over Jezus en zijn leerlingen en hun laatste pesachmaal:    “Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg”Die lofzang is Psalm 113-118, de bundel lofliederen die elk jaar gezongen werden op pesach.Dus ook Psalm 116 heeft Jezus die nacht meegezongen en voorgezongen, onderweg naar Getsemané en Golgotha. Het ging over Hem en dwars door Hem heen:   Angst voor de dood greep mij ontzettend aan. Ik werd door grote zorgen fijngeknepen….Door mijn geloof zei ik in ’t openbaar:‘Wat een ellende is mij overkomen!’ Diep in de put vervlogen al mijn dromen:‘Elk mens is een verstokte leugenaar!’  Denk aan zijn eenzaamheid, aan verraad en onschuldig veroordeeld zijn.

Maar vooral, denk aan de trouw van Jezus tot zijn bittere einde:  Ik ben uw dienaar, HEER, met discipline,zoon van een meisje (moeder Maria, de dienstmaagd van de Heer), een meisje dat u graag wil dienen..”

Hoor en zing zo’n psalm ook eens zo, als echt een psalm van Jezus en over Jezus,en zo over ons en voor ons: “Rechtvaardig en genadig is de HEER… Toen ik, vernederd, riep om zijn ontferming, kwam Hij me redden, daalde naar me neer… Dat is bevrijding: het is volbracht! En toen Pasen!  En daarom:  Waarmee toon ik de HEER mijn dankbaarheid?   Ik zal met dank de reddingsbeker heffen, om zo zijn grote daden te beseffen –met heel zijn volk ben ik Hem toegewijd….!      Kom, prijs de Heer, vereer Hem voor altijd!

                                                  amen

liturgie morgendienst zondag 23 november 2014  (gaande viering heilig avondmaal)

 votum en groet

zingen:        Ps. 105: 1

    (avondmaalsformulier 1)

Instelling

zingen:        Ps. 105: 3

Jezelf toetsen

Uitnodiging en terugwijzing, vanuit Gods wet

zingen:        Lied 175: 1,2

Bemoediging

Christus gedenken

zingen:        Lied 175: 3,4

Onderwijs

Schriftlezing:     Psalm 116

zingen:        Ps. 116: 1,2   (Levensliederen)

Overdenking over Psalm 116: 15 ‘Met pijn ziet de Heer de dood van zijn getrouwen’

zingen:        Ps.  116: 3,4,7 (Levensliederen)

Eenheid met Christus en zijn broeders en zusters

collecte

zingen:        Ps. 116: 6,8  (Levensliederen)

Gebed : met voorbeden – Onze Vader

zingen:        Gz. 144: 7

Opwekking

Viering

Dankzegging

zingen:        Ps. 128: 1,3

zegen

amen:          Ps. 41: 5 

Zondag 3 Heid. Cat.: ‘Wat is de mens?’

Gemeente van Christus, broeders en zusters,jongens en meisjes,

Wat is de mens? Een vraag met heel veel kanten en ook veel haken en ogen. Waar geleerden zich in hebben verdiept en zich het hoofd over hebben gebroken.Waar planken boeken over zijn geschreven.

Allerlei wetenschappers houden zich bezig met de mens:  anthropologen, psychologen, sociologen – en nog wel meer van die -logen.

Blijkbaar is de mens een ingewikkeld wezen. Met heel veel kan­ten en allerlei ook heel diepe lagen. Zeg het maar eens in een paar woorden: zo en zo zit een mens in elkaar.

Elkaar kennen, je komt er een leven lang niet mee klaar. Kennen wij als mensen elkaar? Ken ik mezelf wel?

Wat is de mens? Wil je er wat zinnigs over kunnen zeggen, dan kun je niet om de bijbel heen. Want in die bijbel zegt die Ene die zelf de mens heeft ge­maakt,  er het zijne van.  Wie zou me beter kennen dan Hij? Die me kent, beter dan ik mezelf ken!

Wat is de mens? We hebben die vraag ook zingend onszelf en elkaar gesteld. En daar bleek al uit dat er minstens twee din­gen van de mens te zeggen zijn die met elkaar in strijd lij­ken.

Ik denk aan die stralende psalm 8 die hoog van de kleine mens opgeeft: wat is de mens? Die mens is bijna goddelijk ver­heven, de kroon op heel de schepping, onderkoning onder God. Maar een andere psalm – 144 -klinkt heel wat somberder, je zou zeg­gen meer met beide benen op de grond. Wat is de mens? ‘een sterveling’, 0vluchtig als een ademtocht’. “Mensen leven maar kort, ze bestaan maar heel even“, zo staat het in de Bijbel in Gewone Taal”. Dat is de kwetsbare mens, broos, sterfelijk. Waar we dag in dag uit met de neus op wor­den gedrukt: wat is eigenlijk een mens? zomaar ben je nergens.

En het is allebei waar, dat leert niet alleen de bijbel, maar ook de ervaring van elke dag. We zijn onder de indruk van wat mensen allemaal kunnen. We ervaren ooksteeds weer hoe beperkt wij zijn, en dat een mens kwetsbaar is: een slopende ziekte, een hartstilstand, een ongeluk…en die sterke mensen is nergens meer.

We zullen zien hoe dat zit, en hoe dat zo gekomen is. Waar het op uit zal lopen ook. En dan mogen we vooral vastpakken waar die twee psalmen alle twee vanuit gaan en verbaasd over zingen: dat de Here voor die mens aandacht heeft en voor die mens – dus ook voor u en voor jou en voor mij – wil zorgen. Dat is niet te danken aan ons mensen. Dat heeft alles te maken met waar we vandaan komen, en met waar God met ons heen wil.

  Wat is de mens?

1. mens naar Gods beeld geschapen;

2. mens, waar ben je?

3. zie, de mens!

4. de mens weer Gods beeld…

 

1. de mens naar Gods beeld geschapen – we lezen daarover  Genesis 1: 26-27

 Zondag 2 liet ons achter met een somber beeld van hoe een mens – u en ik dus ook – in elkaar zit. In één zin zonder uitweg: ik doe verkeerde dingen, omdat mijn aard slecht is, ik zit verkeerd in elkaar. Je wordt als zondaar geboren, en zonder hulp van buitenaf – van bovenaf – kom je er nooit uit en er nooit van af en zal het nooit meer goed komen. Paulus zou zeggen: wie redt mij, ik ellendig mens.

Zondag 3 brengt dan een vraag onder woorden die alle eeuwen door is gesteld. Stilzwijgend of keihard: is dat dan niet de schuld van God zelf? Waarom liet God die zonde toe? Waarom heeft God Adam en Eva niet zo gemaakt dat ze tegen de verzoeking bestand waren? Is het produkt dat schepsel heet, niet eigenlijk een m­isbaksel gebleken? Was bij nader inzien wat God gemaakt heeft toch minder goed dan het er in het begin uitzag? Wat is het keurmerk van deze Maker waard:  goed gekeurd, perfect!

Bijna verontwaardigd wijst de catechismus de beschuldigende vinger naar boven van de hand: geen sprake van dat de schuld bij de Schepper gelegd kan worden. Dat kan gewoonweg niet: God die dè Goede is, een en al licht zonder een spoortje donker…

We belijden het ook in de NGB:  God is niet de bewerker van de zonde die gedaan wordt, en evenmin draagt Hij er de schuld van. De gedachte alleen al! Dan zou het echt hopeloos zijn.

Daarmee zijn we terug bij dat stralende begin: en zie, het was zeer goed. Dat keurmerk staat zeker op die kroon van heel de schepping: de mens. Zeer goed. High quality. 5, nee zelfs: 7 sterren!

Je moet dan wel nog wat scherper naar die verzen in Gen. 1 kijken. Wat is er precies mee bedoeld, met dat ‘goed’?  Ik las ergens: “goed is blijkbaar niet hetzelfde als onfeilbaar goed­”. Nee, want al is de mens goed geschapen, toch kon hij vreemd gaan, verkeerde keuzen maken, en is het verkeerd afgelopen, en als God aankondigd dat een verkeerde keus dodelijk zal zijn, wisten ze blijkbaar er iets van, van sterven, van wat doodgaan is – en ook dat doodlopende wegen bestaan.

Ja, want voor het goede kiezen is niet voorgeprogrammeerd, alsof er met een druk op de knop uitrolt wat er eerst – door jouzelf, of door je ouders, of door God, in is gestopt, in is gehamerd. Daarvoor is de mens ‘mens’. Niet een computer, maar een wezen dat kon kiezen en voor zijn eigen daden verantwoordelijk is.   Zo heeft God het ook gewild. Zo heeft God ons gemaakt en bedoeld.

Zondag 3 zegt over hoe God de mens maakte:  goed en naar Gods beeld of :  “als zijn evenbeeld“. De BGT vertaalt het wat meer eigentijds, inderdaad in gewone taal:  “Toen maakte God de mensen. Hij maakte ze zo dat ze op Hem leken. Hij maakte ze als man en vrouw”.

Mooi gezegd maar wel erg open voor vragen en misverstanden, want hoe lijken wij dan op God? God is toch geen mens als wij zijn, God is toch Geest staat in de bijbel, en wij zijn mensen en  er komt bij dat elk mens uniek is, en dat er mannen en vrouwen zijn, donkere mensen en witte mensen – en voor je het weet draai je het om en doe je alsof God moet lijken op mensen, op mijn soort—-een God als ons/mijn evenbeeld.

Maar dat is ook niet bedoeld met dat ‘lijken op’, met dat gemaakt en bedoeld als ‘evenbeeld’. Wij zijn geen kopie van God, en God is ook niet een projectie of een vergroting van ons mensen.

Nee, het is veel meer wat wel zeggen als we in een zoon of dochter vader herkennen of moeder: hij is sprekend zijn vader – de appel valt niet ver van de boom – of: wat lijk jij op je moeder! God stelde de mens aan als zijn vertegenwoordiger. De Schepper wil zichzelf herkennen en laten kennen in zijn onderkoning op aar­de. Zodat iedereen het meteen ziet: die mens – made by God.. De mens als spiegel van God, van zijn liefde.En dat niet alleen als een mens bidt of een psalm zingt of onderweg is naar de kerk, maar juist ook als hij aan het werk is op het land of bezig is met kantoorwerk of met een klant praat, als je op school zit en als je gaat stappen…overal en altijd..

Nou, en God maakte de mens zo dat hij alles in huis had om dat precies zo te doen als zijn Maker het wilde en bedoeld had. Dat is met dat ‘goed’ bedoeld. Er staat ’tof’, en dat is: geschikt voor het doel waarvoor je gemaakt bent. Zoals zondag 3 het zo mooi zegt: om God zijn Schepper echt te kennen, Hem lief te hebben, en Hem in alles eer te geven en te prijzen, en daarom ook bestemd om er te zijn voor elkaar, want het is niet goed – niet de bedoeling – dat de mens alleen is, op zichzelf staat en voor zichzelf leeft en alleen gericht op zijn eigen belang, op de eigen groep of het eigen volk.

Egoïsme, hebzucht, ruzie, jaloezie, die waren er nog niet vanaf het begin, en zijn niet ingeschapen.  Dat is allemaal later gekomen, als krassen op wat mooi en gaaf was, als beschadiging en scheefgroei.

Als je die eer­ste mensen zag, straalde Gods goedheid en liefde van hen af: sprekend hun Maker. Ze wilden graag hun Maker die met hen omging als hun Vader, afbeelden, in heel hun doen en laten, de HEER vertegenwoordigen:  Wat een wonder dat ik mag bestaan;  Heer, hoe heerlijk is uw naam!

2. mens, waar ben je?     – we lezen nu  Genesis 3:  1-9

   Daar stonden ze nou, die eerste twee mensen. Oog in oog met God die hen bij Zich geroepen had. Zo voor het oog was er niks veranderd. Nog altijd waren ze in het paradijs. God was op bezoek, zoals Hij vaker bij hen kwam. En als Adam naar Eva keek en Eva naar Adam, dan zagen ze er nog precies zo uit als gisteren en eergisteren: onvoorstelbaar mooi gemaakt. Dat is ook zo gebleven, gemeente. Als weer een kindje geboren wordt, staan we er versteld van: wat is dat mooi!  Als we in de spiegel kijken – of we nu onszelf de moeite waard vinden of misschien moeite hebben met wie we zijn of hoe we eruit zien – als we naar onszelf en elkaar kijken, dan zien we een schepsel van God.  Zelfs: een mens geschapen als  Gods evenbeeld. Daarom is de Heer ook zo zuinig op ons, daarom moeten we zo zuinig op elkaar zijn en op elk menselijk leven.  Ook na de zondeval en zelfs na de zondvloed blijft het waar:  “God heeft de mens als zijn evenbeeld gemaakt”  (Gen.9­).

Maar wat is er dan gebeurd dat die twee mensen ineens voor God wegkruipen en zich schamen voor elkaar? Dood-ongelukkig? Dat weten we allemaal wel, jullie ook: dat is zo gekomen toen Adam en Eva naar de slang hadden geluisterd, naar de duivel die ze influisterde dat ze zich niks moesten aantrekken van wat de Here had gezegd, maar gewoon hun eigen zin moesten doen. Dat ze eindelijk eens op eigen benen moesten staan en niet aan het handje van God moesten lopen. De onderkoning is een rebel geworden.

Ja kunt ook zeggen: de mens sneed de band met God door,  zoals van een kindje dat net geboren is de navelstreng doorgesneden wordt omdat het nu zelfstandig kan ademen.  Maar dat kan nou net niet als het om de band met God gaat. Hoe oud een mens ook wordt, echt leven kun je alleen op de adem van Gods stem. Als de levensader die je met God verbindt, wordt doorgesneden, is dat onherroepelijk je dood. Dat is het drama van de zondeval: door de zonde heeft de mens de gemeenschap met God, die zijn ware leven was, verbroken. Vandaar die angst voor God, en dat vluchtgedrag. Daarom ook dat je met heel andere ogen gaat kij­ken naar jezelf en naar elkaar. Schaamte en afgunst, haat en nijd, jezelf niet accepteren en die ander niet in je buurt verdragen, het zit allemaal vast op die breuk met God. Onze hele natuur is verdorven, we zijn niet meer wie we waren…. We willen niet meer God vertegenwoordigen en Hem dienen. Zeg maar: een lelijke kras over dat beeld van God. Erger nog: we gaan het beeld van de duivel vertonen als er niks verandert.

Zondag 3 heeft het over onze val en ongehoorzaamheid. Je kunt het ook omdraaien: die opstand tegen God is onze val geworden als mensen, van onmetelijke hoogte  (de mens van psalm 8 – bijna goddelijk gemaakt) in een onpeilbare diepte (de mens van psalm 144 – beperkt en zondag, en als gevolg daarvan en straf daarop: broos, sterfelijk, zondig).

Nee, er stonden niet ineens twee beesten voor God in Gen.3. Ondanks die vreselijke val is de mens mens gebleven. God zegt: mens, waar ben je? Maar dat is het nou juist waar God zoveel verdriet over heeft en zo boos om is: die schitterende mens die Hij gemaakt heeft, geschapen om Hem voor altijd te loven en te prijzen, om voor eeuwig in zijn dienst zijn schepping te verzorgen en te besturen, is weggelopen en heeft Hem de dienst opgezegd.  En gebruikt nu wat hij van God gekregen heeft en aan God te danken heeft, tegen God en de anderen.

Nou, daarom is het vonnis helemaal verdiend: ga weg uit het paradijs, werk je maar in het zweet tot de dood erop volgt, ga dan je gang maar als je het beter weet en zonder Mij kunt…..zoek het maar uit met elkaar en kijk maar hoe ver je komt….

Maar nee, dat zegt God gelukkig niet. Tegen Adam en Eva niet en tegen u en jou niet. Hij laat ons niet gaan in onze vlucht bij Hem vandaan. Hij laat weglopers niet achter in het struik­gewas van schuld en schaamte. Gelukkig maar dat God de mens bij zich roept: waar ben je, kom eens tevoorschijn. Ondanks en door alles heen is dat genade, zoekende liefde. Zoals we dat belijden: “wij geloven dat onze goede God, toen Hij zag dat de mens zich zo in de lichamelijke en geestelijke ­dood gestort had en zich volkomen rampzalig gemaakt had, hem in zijn won­derbare wij­sheid en goe­dheid zelf is gaan zoeken, toen hij (toen ik en u en jij) bevend voor Hem vluchtte”.

Gelukkig dat God geen punt zette achter het tweede punt.  Er komt nog meer!

 3. zie, de mens!             laten we  lezen  Johannes 19: 1-5

Zie, de mens! U weet, dat zei Pilatus toen Jezus voor hem stond, uitgedost in een soldatenmantel, met een stok in zijn hand en een kroon van dorens op zijn hoofd, bebloed door de afschuwelijke afranseling die romeinse soldaten hem toegediend hadden. Zie, de mens! Moet je kijken, wat een zielig hoopje mens. Volstrekt ongevaarlijk voor de keizer en zijn rijk. Zal ik dat mannetje maar vrijlaten?

Een verzwaring van het lijden van de Heiland: deze bijtende spot van een man die denkt dat hij Hem maken en breken kan. De Zoon van de Allerhoogste te kijk gezet als bijna-geen-mens-meer…

Maar gemeente, Pilatus zelf was hier het kleine mannetje dat geen stap kon zetten zonder dat God dat wilde.  Jezus zei dat ook tegen hem: u zou geen macht tegen Mij hebben als die niet van boven aan u gegeven was, door God. Hier staat Jezus niet maar voor de aardse rechter, maar voor de Rechter van hemel en aarde. En Hij staat daar in onze plaats. Inderdaad: zie, de mens! Hier staat Gods Zoon die mens werd, voor ons. Die zijn grootheid heeft opgegeven en de gestalte van een slaaf heeft aanvaard (Fil.2). Die zich liet slaan en liet bespotten, om ons en in onze plaats.

In Jezus die zo bespottelijk uitgedost is, ziet God de gevallen opstandige mens als karikatuur van de koning die hij eens was. Kijk, daar staat nou de mens. Daar sta ik, daar sta jij, te kijk in alle bespottelijkheid en af­zichtelijkheid van de zonde, gekneusd en gekwetst. Nou, dat is echt schrikken, zo naar Jezus kijken. Jezelf daar zien staan. Proberen met de ogen van God naar jezelf te kijken: wat een mens ben ik toch, wat moet God met mij, dat God mij nog de moeite van het aankijken waard vindt. Hoe bestaat dat toch..?

Nou, dat bestaat alleen vanwege die ene Mens die daar toen stond: de tweede Adam. Die het evangelie ons uittekent: Hij die geen zondaar was en geen zonde gedaan heeft, voor ons tot zonde gemaakt.Die we mogen ontmoeten als we avon­dmaal vieren: doe dit om Hem te gedenken die te kijk stond met het spo­tkleed van ons mislukte koningschap over zijn stukgeslagen rug en met de doornen van de vloek die over de sche­pping kwam op zijn hoofd. Die buiten de poort geleden heeft, als het Lam, met onze vloek beladen…

Gemeente, zondag 3 noemt Jezus en zijn reddingswerk voor ons niet. In één keer wordt de sprong gemaakt van onze slechtheid en onmacht om ook maar iets goeds te doen, naar de enige weg tot herstel: dat we door de Geest van God opnieuw geboren wor­den. Het wordt de catechismus ook wel verweten: hier wordt de verlossing door het verzoenende werk van Christus pijnlijk gemist, en moeten we maar afwachten op wat de Geest met ons doet. Daar komt een heleboel onzekerheid en moedeloosheid van.

 

Toch is dat een levensgroot misverstand. Dan vergeten we zondag 1! Onze trouwe Heiland hééft betaald met zijn bloed! De schaduw van het kruis hangt over zondag 3, en daarom is het geen lot uit de loterij: tenzij we worden wedergeboren door de Heilige Geest. Dat geweldige werk van de Geest is al beloofd toen we werden gedoopt. Zodat God weer met plezier naar ons kan kijken: zie, de Mens – kijk eens, hoe goed, hoe mooi!

Om daar weer uit te komen met ons, is de Here Christus er zo diep onderdoor gegaan. Hij wilde aan ons gelijk worden, om ons weer op Hem en op zijn Vader te laten lijken. Zodat we weer gaan worden wie we zijn bedoeld: mensen van God, zijn beeld.

4. de mens bweer beeld van God              we lezen als laatste Kolossenzen3: 9-14

   Van huis is is elk mens dat: schepsel van God. Alleen maar: de zonde maakt dat een mens niet meer zo kan en wil functioneren. Zonde is dat je met je rug naar God toe staat. Mensen kunnen echt nog wel veel presteren, ook aan goede dingen voor andere mensen: hulpvaardigheid, je opofferen voor een ander, trouw je werk doen, eerlijk zijn, enz. enz. Je hoeft daarvoor niet in de kerk te zijn, maar je komt ook veel goeds en fijns tegen bij buren, collega’s, hulpverleners….Ze geven vaak zelfs ons al;s christenen beschamende voorbeelden.

Toch blijft het harde oordeel recht overeind staan: we zijn zo verdorven als mensen, dat we helemaal onbekwaam zijn tot iets goeds en uit op elk kwaad. Luther heeft gezegd: ” God gaf zijn enige Zoon, omdat de macht van de zonde zo groot is dat we er zelf niet tegen op kunnen In het woord zonde zit het hele rijk van de satan en de eeuwi­ge toorn van God. Zo erg is de zonde!”

Ja, zo erg is de zonde dat Gods Zoon er de doodstraf voor kreeg. En zo taai en zo hardnekkig is de zonde dat je er niet af komt zonder de hulp van Gods Heilige Geest: alleen als die een nieuw mens van me maakt. Zodat die mens die met z’n rug naar God toe staat, 180 graden omgekeerd wordt, met zijn gezicht naar God toe. Met minder kan het niet toe, bedoeld zondag 3. Anders wordt het niks, als het van onszelf zou moeten komen. Zo diep zit het kwaad in ons ingebakken, dat God zelf ons er af moet helpen.

Gelukkig dat God dat ook wil doen. Zo trouw is Hij  aan zichzelf en aan het plan dat Hij met ons heeft. Het gaat weer daar naar toe: mensen die God hun Schepper – hun Vader – weer kennen zoals Hij is, en Hem van harte liefhebben en met Hem mogen leven in eeuwige heerlijkheid, en die nu al beginnen in hun woorden en vooral in hoe ze leven, Hem te loven en te prijzen. Dat is nog wel een hele strijd, met veel vallen en elke keer weer overeind geholpen moeten worden. Zoals iemand die jaren niet heeft kunnen lopen, en die het weer helemaal leren moet. Dat moet u ook horen achter die paar verzen in Paulus’ brief aan de Kolossenzen over het vernieuwd worden naar het beeld van de Schepper, waar de Heilige Geest mee bezig is in onze leven, zodat de zonde aangepakt wordt en we weer leren God en elkaar lief te hebben – ook mensen met elkaar verbonden worden en er een nieuwe mensheid tot stand komt: een grote menigte uit allerlei rassen en volken en talen.

Ja en moet je eens kijken hoe die nieuwe mens eruit ziet, helemaal in het nieuw gestoken – zoals uitgetekend door Paulus:  gekleed “in innig medeleven, in goedheid, bescheidenheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraag elkaar en vergeef elkaar als iemand een ander iets te verwijten heeft; zoals de Heer u vergeven heeft, moet u elkaar vergeven. 14En bovenal, kleed u in de liefde, dat is de band die u tot een volmaakte eenheid maakt” .   Alsof je Jezus voor je ziet! Jezus die als geen ander Gods beeld vertoont, die zei: als je Mij ziet, dan zie je mijn Vader!

Wat een wonder als je weet hoe diep je bent gevallen en hoe ver van huis geraakt: toch weer mens van God die steeds meer op Hem gaat lijken, steeds meer wordt als Jezus. Dan straalt Gods liefde uit in onze daden. Liefde als weerglans van Gods vriendelijk gezicht.  Dat is pas echt tof.  Gaaf!

amen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

liturgie middagdienst (CGK-GKV )

 

welkom                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                     

zingen:                   Ps. 139: 1,7,9  Liedboek

stil gebed

votum en groet

zingen:                 Psalm 8   (bundel ‘Levensliederen’)

gebed

lezen:   zondag 3 Heid. Cat.

zingen:      Ps. 144: 2,6

verkondiging : zondag 3:  ‘Wat is de mens?

 zingen:   Gezang 435: 1,2 en 5  (LB)

gebed

collecte

apostolische geloofsbelijdenis

zingen:      NLB 150a: 1-4   (melodie GK Gz. 70)

zegen

amen:      Gz. 456: 3

Zondag 2 Heid. Cat.: God is liefde…maar wij dan?

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,  aanvaard en geliefd door Hem en om Hem,

dia 1

    Ja, je bent warm…nog warmer…heet….heet!! Nee, nou wordt je koud…..nog kouder….steenkoud!!  Wij deden vroeger dat spelletje wel eens, ik weet niet of jullie het ook wel eens doen. Ze hebben wat verstopt…b.v. een cadeautje…en jij moet zoeken. Hoe dichter je erbij bent hoe warmer, hoe verder weg hoe kouder.

Daar moest ik aan denken bij het doordenken van zondag 2. Het lijkt wel of je ineens ver weg bent bij de warme geborgenheid van zondag 1: ik ben het eigendom van Christus, Vader zorgt voor me, ik mag leven voor God. En hier ineens moeten we onze ‘ellende’ onder ogen zien. Valt dat zware woord ‘haten’: ‘ik ben erop uit God en mijn naaste te haten”. Ik?? ben ik dat? en is dat echt diezelfde ‘ik’ van zondag 1?je wordt er koud van!

Nogal eens krijgt de catechismus om wat in zondag 2 en ook 3 en 4 staat, de volle laag. Zo maak je sombere en zelfs depressieve mensen: je bent niks en je kunt niks en het wordt niks.. Waar blijft in zondag 2 Christus en zijn werk, is dan de kritiek. En…God is toch liefde?!

Kijk, maar daar slaat u precies de spijker mee op de kop: God is liefde…maar wij…?Natuurlijk kun je zondag 2 niet los zien en los lezen van zondag 1. Vraag en antwoord 2 leggen juist de link: je ervaart het pas echt als je enig houvast dat je niet van jezelf bent – èn niet van de duivel – maar het eigendom van Christus, als je beseft en ervaart hoe het is zonder God te leven en ver van Christus….

Denk maar aan dat spelletje waarmee ik begon: hoe verder van het cadeau des te kouder. In het echt is dat ook zo: in de zon is warmte maar als die zon achter de wolken zit wordt het kil. Denk aan een kampvuur of een open haard: hoe dichter bij het vuur hoe warmer.  dia 2 Nou, zo ben je veilig en geborgen in de warmte van Gods liefdevolle zorg en nabijheid maar wordt het killer en onbehaaglijker hoe verder je van God weg dwaalt en weg leeft.

Zoals Adam en Eva tot hun schrik en schaamte merkten toen ze bij God wegliepen. De ellende als gevolg van hun zonde was ten diepste dat liefde omsloeg in haat en wantrouwen. De mens die voor zichzelf gaat leven, pantsert zichzelf tegen God en zijn naaste, en verstopt zich. Met als gevolg dat angst je hart en je leven binnenkruipt, en je rust voorgoed verstoort.

Iemand die er veel over heeft nagedacht, zegt over die angst die een mens teisteren kan: “ze maakt zoveel kapot..stelt vertrouwen en liefde op de proef en voedt achterdocht en haat”. We gaan erover zingen straks: “zoals een klauw, een ijzersterke tang, zo is de angst, ijskoud en ongenadig, een beest, een geest, een spookbeeld nachtenlang” – en als het zo blijft. levenslang.

Angst tegenover geborgenheid en vertrouwen, angst van alleen gelaten en verloren te zijn. De mens, staat ergens in de bijbel, gaat zijn leven lang gebukt onder angst voor de dood…en dan is die dood meer nog dan dat je een keer moet sterven, dat je van je wortels losgesneden bent..dat je volstrekt alleen op de wereld bent als het erop aan komt…dat is de ijzige kou van de dood.

En er is maar Eén die weer het vuur kan aansteken van echte liefde waar je weer warm van wordt.

dia 3

God is liefde…maar wij dan?

1. wat God van ons vraagt, kunnen wij niet meer geven: liefde!

2. wat God van ons vraagt, geeft Hij zelf aan ons: liefde!

 dia  4   1. wat God van ons vraagt, kunnen wij niet geven: liefde!

  De liefde is uit God. Hebben we net gelezen.  En: God is liefde. Dat tintelde door natuurlijk in zondag 1:  mijn enige unieke troost! Christus die zijn leven voor me over had – God die als een liefdevolle Vader voor me zorgt. Als dat geen liefde is! God die lief had die Hem niet meer lief wilden en konden hebben…

Draai dat nou eens om. Zoals Johannes dat ook doet en zondag 2 bedoelt. Als je niet leeft door en vanuit God, is de liefde ver te zoeken. Lees 1 Joh. 4: 8: wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde. Kun je ook weer andersom zeggen maar dan zeg je eigenlijk hetzelfde: als je God niet kent, als je van God weg leeft, kun je God en ook je naaste niet echt en blijvend liefhebben.

O nee, niet dat alle gevoel dan weg is uit een mens.Dat er geen sympathie meer zou zijn, en geen hulpvaardigheid en geen opoffering. Vaak geven mensen die niet naar de kerk gaan ons christenen een beschamend voorbeeld.  Onze eigen belijdenis zegt trouwens ook dat ondanks de zondeval de mens mens gebleven is, met alles erop en erin: met een eigen wil, een vaak scherp verstand, met gevoelens en emoties…En  God in zijn goedheid laat zijn schepping en zijn mensen niet vallen en zijn wereld niet kapot gaan zodat Hij goede gaven blijft geven aan zijn mensen.

Ja maar als je eerst intens mag genieten van de warmte van de zon – zoals deze zomer -en dan ineens trekt de hemel dicht en er steekt een koude wind op en de regen plenst neer -dan is dat wennen en je voelt aan den lijve het verschil – je huivert ervan. Even later zoek je een trui op en je doet je jas aan:ook aan herfstguurheid en winterkou kan een mens leren wennen…Maar vergeleken met die stralende zon en die heerlijke warmte – wat kil en wat grauw!

    Daar liepen twee mensen door de tuin, tegen het vallen van de avond. Het was een heerlijke zonovergoten dag geweest en het beloofde een heerlijke avond te worden. En toch, het was vandaag allemaal heel anders. De vertrouwde tuin leek vol gevaren. De koelte van de avond die anders zo weldadig verfrissend was, deed ze nu ineens rillen. En de donkere schaduwen die begonnen te vallen, maakten hen angstig.Ineens keken ze naar elkaar, die twee, schichtig, en ze schrokken…gauw wat aantrekken.  En dan….een geluid als van voetstappen…geritsel….gauw weg achter die struik. dia 5  stel je voor dat Hij hen zo ziet…..en dat Hij ons roept: vertel eens precies wat er is gebeurd…!

U begrijpt: die twee daar in de struiken zijn Adam en Eva…en die Hij is God hun Heer. Waar het me vooral om gaat vanmiddag is dat die heel sobere vertelling in de bijbel huiveringwekkend duidelijk maakt wat ik noemde: hoe verder weg van God, hoe killer het wordt….dit is het begin van steeds verder van huis.

Nou, en dat ligt niet aan God. God die ook nu niet komt met de donder van zijn oordeel – waar alle reden voor zou zijn geweest – maar in de zachte koelte van de zomeravondwind. God van zijn kant als altijd een en al liefde, met nu liefdesverdriet in zijn stem: mens, kind, waar ben je toch? Met tegenover zich twee bange mensen die niet meer kunnen liefhebben en daarom met het angstzweet over hun hele lijf en met knikkende knieën naar voren strompelen.. maar dan nog niet eerlijk schuld bekennen maar die schuld afschuiven op elkaar (ja, maar zij…) en de omstandigheden (die slang…kon ik het helpen)… en zelfs God zelf (die vrouw die U me hebt gegeven…had U er niet voor kunnen zorgen dat zij….). De kilte slaat je tegen van onwil en onmacht….schaamte, angst, wantrouwen, ik-gerichtheid, vechten voor eigen hachje, ophouden van eigen standje….

Als Johannes dat bevrijdende neerschrijft dat volmaakte liefde angst overwint, is de keerzijde van deze medaille donker en huiveringwekkend: angst wijst op gebrek aan liefde, angst staat ook het voelen en geven van liefde in de weg. Als je echt bang voor iemand bent, is dat omdat die ander bedreigend is, terecht of niet. Je bent bang dat hij of zij je kwaad zal doen, je in de grond boort, je af zal wijzen, je in de steek zal laten. Dat kan aan die ander liggen, dat kan ook voor een deel of helemaal aan je zelf liggen.

dia 6   Nou, in het geval van die twee daar in de tuin – en dus ook in ons geval – ligt de schuld helemaal bij hen en bij ons zelf ,   daar kan niemand om heen. Geconfronteerd met hun angst en schaamte hebben ze er niks op terug: wie heeft je verteld dat jullie naakt zijn, waarom schaam je je daar ineens voor…heb je van die boom gegeten, ben je ongehoorzaam geweest, en is daarom ineens dat gevoel van geborgenheid bij Mij en bij elkaar weg…?

Ja, toen het niet meer goed zat tussen God en ons, en tussen mens en mens, kroop de angst omhoog om nooit meer weg te gaan, kwam haat en wantrouwen alles verzieken. En het erge is dat het als het aan ons mensen ligt, nooit meer goed kan komen.

Het staat er zwart op wit als een keiharde werkelijkheid: als God niet ingrijpt wint de haat het voorgoed: wij zijn erop uit God en de naaste te haten. Want de mens die zelf de baas wil spelen, duldt geen baas boven zich en geen gelijke naast zich.

Wat een ellende….en hoe veel ellendigheid en rottigheid is daar elke dag het gevolg van! Je hoeft daar echt niet de krant voor te lezen en journaal voor te kijken. Begin maar dichtbij huis en kijk naar jezelf…bekijk jezelf maar in de spiegel van God! Om je naar te schrikken en je dood te schamen…. en vooral ermee naar Christus te vluchten: waar moet ik heen, naar U alleen!

dia 7  2. wat God van ons vraagt, geeft Hij zelf aan ons: liefde!

     Als je heel veel van iemand houdt, is die ander nummer één voor jou. En dat laat je merken ook. Door in alles met hem of haar rekening te houden. Doordat je alles voor de ander over hebt. Dat mag ook best wat kosten: tijd, geld, aandacht, hulp. Je zoekt niet jezelf, eigen plezier en geluk eerst, maar vraagt je af wat hij of zij fijn vindt, wat goed is voor de ander, waar je je man, je vrouw, vader of moeder, mee helpen kunt.

Nou, de Heer vraagt van ons dat we Hem altijd en bij alles op de eerste plaats zetten. Johannes schrijft in zijn brief ook: God liefhebben, is zijn geboden doen. Gehoorzaam. Zonder reserve. Zonder gemopper. Graag zelfs…Jezus liet zien dat niets buiten die complete toewijding aan de Here valt: heb God lief met hart en ziel -met je verstand – met al je krachten.

In het paradijs kostte dat eerst geen moeite. Ging dat als vanzelf. God had de mens zo gemaakt dat hij dat kon doen – en wilde doen. En dat de mensen ook goed met elkaar omgingen. Het hoorde bij de mens: in alles gericht op God zijn Schepper, in alles op elkaar betrokken. En dat zonder remmingen en blokkades, zonder tegenzin of wanklank.  Om heimwee naar te krijgen: naar dat al zo lang geleden verloren paradijs. En des te schrijnender te merken hoe ver we zijn weg gedwaald en afgezakt. Hoe vaak we met de rug naar God toe staan.En we elkaar het leven zuur en onmogelijk maken.Iemand schrijft: “God en mijn naaste liefhebben. Wie dat kan hoeft niet te schrikken wanneer hij in de spiegel van de wet kijkt. Hoe zien we eruit? Het antwoord is beschamend.”  En excuses helpen echt niet!

Toch is dat gelukkig niet Gods laatste woord. Zondag 1 blijft voorop staan!Jezus Christus heeft voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle macht van de duivel verlost….en Hij maakt mij van harte bereid om weer te leven tot eer van God, als zijn kind.

Ja, want Jezus leert ons weer lief-hebben in plaats van haten. Zonder Hem komt er niks van ons terecht en blijven we nergens, want door de zonde gaat alles kapot gemaakt wat God zo mooi had gemaakt: zitten we als het ware in haat gevangen.      dia 8

En dan moet u bij haat niet alleen en meteen denken aan vreselijke uitbarstingen van haat die tot vechten en oorlog kunnen leiden, zoals aan de gang in Syrië en in Irak,of tot levenslange niet op te lossen vetes,  of op spot en haat tegen het geloof.

Dat kan er allemaal uit voortkomen, en onze wereld wordt verscheurd door haat en jaloezie, conflicten en oorlogen, burenruzies, arbeidsconflicten, problemen binnen kerken en tussen kerken…. Waar vaak een heleboel angst achter zit, onzekerheid, frustratie en beschadigd-zijn….

Maar als hier staat dat ik erop uit ben (geneigd ben, stond er vroeger) God en de naaste te haten, dan is dat haten ten diepste dat je eerst aan jezelf denkt en je eigen belangen voorop zet en dat dan pas die ander komt….of zelfs dat je aan de ander niet eens meer toe komt. Dat ik alleen mezelf begrijp en de hele wereld bekijk en beoordeel vanuit mezelf. Dat als wat God van me vraagt, me niet uitkomt of offers van me vraagt, ik dan God laat praten en ik gewoon mijn eigen zin doe en ga voor wat ik zie als eigenbelang. En dat als mensen om me heen me in de weg staan, ik ze niet zie staan of ze uitsluit, of ze aan de kant duw, over anderen heenwals, als ik wie anders is of raar in mijn ogen, probeer weg te pesten.

dia 9    Dat gaat terug op die eerste zonde: de mens die als God wilde zijn en zelf de baas wilde spelen. Met als vreselijk gevolg dat het stuk ging tussen God en ons, en ook de mensen elkaars concurrenten werden en soms zelfs beestachtig tegen elkaar te keer gaan, of elkaar gemeen behandelen, of elkaar bedriegen, elkaar niet aanvullen maar aanvallen. Is dat niet de giftige wortel van veel problemen en conflicten,van allerlei ellende: dat de mens gevangen zit in haat en afgunst en egoïsme, verslaafd aan de idee van eigen belang eerst en eigen volk eerst en eigen verlangens eerst, en dat ten koste van de ander en de samenleving? En God:wat heb ik te maken met God?

Dan staat ook die hulpvaardige buurman en die fijne collega maar ook jij en iki tegenover God zwaar in het rood. Wordt de ellende nooit echt gepeild en zeker nooit opgelost als God er buiten gehouden wordt, en we het wel zonder Jezus proberen goed te krijgen, als we los van elkaar leven, voor onszelf.

    Gemeente, maar dat hoeft toch ook helemaal niet! Juist dat is het stralende evangelie dat Johannes wil doorgeven en dat ook een lichtkring trekt om dat wat in zondag 2 zo somber en uitzichtloos lijkt:  “Liefde betekent niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en dat Hij zijn Zoon heeft gegeven als een verzoening voor onze zonden”

Kijk, en die liefde is zo sterk dat die onze angst kan overwinnen.    dia 10 Het is door heel het evangelie de gouden draad:  vrees niet, je hoeft niet bang te zijn. Johannes bemoedigt ons ermee:    “volmaakte liefde laat alle angst verdwijnen”. 

We hoeven niet meer weg te kruipen voor God, bang voor een wel verdiende straf, maar we mogen om Jezus’ wil zonder angst en beven God onder ogen komen: als we onze zonden belijden , wil God ons die zonden om Jezus’ wil vergeven.

We hoeven ook niet meer doodsbenauwd te zijn voor de definitieve beoordeling en eindafrekening. We kunnen die dag vol vertrouwen tegemoet zien, omdat we bij Jezus horen, als Gods kinderen.

Als je aangeraakt bent door de liefde die God heeft en aan je geeft, overwint die liefde de angst, groeit er vertrouwen en mag je je geborgen voelen bij onze Heer….ja, en ook bij elkaar.

De Heer vraagt van ons dat we Hem liefhebben en dan ook de naaste, ook elkaar.  dia 11 Het staat er heel sterk: wie God liefheeft, moet ook zijn  broeder, zijn medemens, liefhebben. Uit onszelf kunnen we dat niet meer. Overwinnen we niet echt en blijvend haat, afgunst, egoïsme. Maar God wil zijn liefde aan ons geven, en die liefde gaat ons beheersen. Zie vers 19: “wij leven in  liefde omdat God ons eerst heeft liefgehad”. Je ziet dan ook de medemens niet meer als een bedreiging maar als je broer, je zus. Je leeft inderdaad niet meer voor jezelf maar voor de Heer en voor wie Hij naast je zet.   dia 12 

Want hoe dichter bij zijn liefdevuur, hoe behaaglijker je je samen voelt!

                                                              amen

 

 

liturgie middagdienst

 

   votum en groet

   zingen:            Lied 301: 1,2,5

   gebed

   Schriftlezing:   Gen. 3: 7-13 en 1 Joh. 4: 7-21

   zingen:            Ps. 90: 4,5,7      

   preek over zondag 2: God is liefde…maar wij dan?

   zingen:            Gz. 153 (1-4)  – melodie Psalm 119 v

   geloofsbelijdenis

   zingen:            Gz. 99: 3 

   gebed     

   collecte

   slotzang:        Lied 481: 1,2,4

   zegen

Matteüs 13: 51-52: Hebben wij Jezus goed begrepen?

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

dia 1

  “Hebben jullie dit alles begrepen?”

Vroeg de Heer na die hele serie gelijkenissen over het rijk van de hemel = Gods nieuwe wereld. Voor ons misschien een onverwachte, merkwaardige vraag, want wij snappen het al lang, toch? En zouden dan die eerste leerlingen die elke dag met Jezus optrokken, het niet begrijpen?

Nou is het sowieso altijd wat lastig met die gelijkenissen. We zijn geneigd te denken dat Jezus ze vertelt om het de luisteraars makkelijker te maken. Zoals vaker als een spreker of preker voorbeelden gebruikt om zijn betoog begrijpelijker te maken.

Maar het was precies andersom bij de gelijkenissen die Jezus vertelde:  het werd er voor het grote publiek niet laagdrempeliger door maar de lat werd juist hoger gelegd: je moest moeite doen om erachter te komen en door te vragen en wie daar geen interesse in had of moeite voor wilde doen, bleef zitten met een heleboel vragen of droop teleurgesteld af: met die preken van Jezus kan ik niks.

Zelf legt de Heer op de vraag van zijn leerlingen uit waarom hij kiest voor deze aanpak: omdat veel mensen wel zagen wat Jezus deed en hoorden wat Hij vertelde maar het niet echt tot zich door lieten dringen en in geloof verwerkten.

Dat is precies waar het over gaat in die eerste gelijkenis:  van de zaaier.     dia 2 Het zaad dat uitgestrooid wordt valt op de weg en wordt weggepikt, of het kan niet wortelen en gaat dood door de felle zon, of wordt door allerlei onkruid overwoekerd – het valt niet goed en groeit niet. Pas als dat zaad – het goede nieuws van Jezus over de nieuwe wereld die Hij komt brengen -in goede aarde valt, als mensen doorvragen en zich erin verdiepen, en het zich eigen maken, komt er wat op en groeit het uit, en dan gaat een wereld voor je open.

Kijk, en dus moet iedereen kiezen: ga je ervoor, verdiep je je erin, of loop je van die Jezus weg. De bedoeling is dat mensen zich willen laten onderwijzen door Jezus, en daar moeite voor willen doen, want het waait je niet als vanzelf aan, het vraagt nadenken en doorvragen en vooral gebed.

Dat ziet de Heer gebeuren bij Petrus en Johannes en de anderen, al leven ook bij hen nog veel vragen en hebben ze last van onbegrip en misverstanden, maar toch: “jullie mogen de geheimen van het koninkrijk van de hemel kennen”…”gelukkig jullie ogen omdat ze zien, en jullie oren omdat ze horen”..”het zaad dat in goede grond is gezaaid, dat zijn zij die het woord horen en begrijpen”.

 dia 3    Hebben wij Jezus goed begrepen?

1. dan willen we altijd leerling blijven

2. dan hebben we een open houding

3. dan zijn we ook gericht op de ander

 

dia 4          1. dan willen we altijd leerling blijven

   Als je die verzen 51 en 52 leest en goed op je in laat werken, roept dat wel een vraag op. Op de vraag van Jezus aan zijn discipelen of ze wat Hij allemaal verteld heeft, hebben begrepen, krijgt hij volmondig en blijkbaar uit één mond een positief antwoord: Ja, Heer.

Maar dan is de reactie niet zoiets als: nou, dat is mooi, dan zijn jullie geslaagd, ga zo door.. Nee, dan komen ineens Schriftgeleerden in beeld die leerlingen van Jezus moeten worden. En je vraagt je af wat dat er nou mee te maken heeft, hoe Jezus daar nou ineens bij komt. Stonden er ook Schriftgeleerden mee te luisteren, of bedoelt Jezus er zijn discipelen mee? En als wij dit bijna tweeduizend jaar later lezen, kunnen wij er ook nog wat van leren?

Eerst  iets over die Schriftgeleerden van toen, vaak in één adem genoemd met de Farizeeërs. Het gaat dan wel over twee soorten aanduidingen: Schriftgeleerde ben je van beroep – zoals in onze tijd dominee of professor in de theologie,  Farizeeërs is de naam voor een bepaalde stroming binnen het Jodendom ;  veel Farizeërs waren geen Schriftgeleerden en lang niet alle Schriftgeleerden hoorden bij de partij van de Farizeeërs;   ze waren wel allemaal bezig met de bijbel en wilden zich verdiepen in de boeken van het OT en leven volgens Gods wet.

dia 5 

Ik zei al dat je de Schriftgeleerden de dominees – of beter: de theologen – van Israël kon noemen. Daar was niks mis mee en daar zegt de Heer Jezus ook geen woord kwaad van, integendeel. In Matt. 23:1v. horen we Hem zeggen:  de Schriftgeleerden en de Farizeeën “hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes” – of: zij “vertellen hoe je je moet houden aan de wet van Mozes”  (BGT).

Nou, en daarom moeten de mensen doen wat zij zeggen.  Alleen, zegt Jezus erbij :  leef niet net zoals zij doen.   Waar Jezus hen vooral op aanspreekt is dat zij anderen de wet voorhouden maar dat ze zich er zelf vaak niet aan houden: ze maken het de mensen moeilijk maar houden zich niet aan hun eigen regels. Ook daarom zegt Jezus in de Bergrede dat Hij niet komt om de wet af te schaffen maar juist om de echte betekenis en de oorspronkelijke bedoeling van de wet te laten zien, en om een leven vanuit liefde tot God en de naaste, vandaar ook deze uitspraak in diezelfde Bergrede: “doe wat God van je vraagt, en doe dat beter dan de wetsleraren en de farizeeën” – daarmee begint Gods nieuwe wereld.

Dan gaan we ook ineens begrijpen wat Jezus bedoelt in de tekst over een Schriftgeleerde die leerling is geworden van Jezus, met het oog op het komende rijk van God, Gods nieuwe wereld. Veel Schriftgeleerden toen voelden daar niks voor;   zij waren de kenners en de bewakers van het oude vertrouwde: de uitleg en toepassing van de wetten van Mozes, de uitleg van de profeten. En Jezus zagen ze als een nieuwlichter die zich niet hield aan de letter van de wet en die zorgde voor onrust en onzekerheid, ze gingen zelfs zover dat ze erop uit waren Jezus uit te schakelen.

Later verwijt Jezus de Schriftgeleerden dat ze zo de mensen de toegang tot het koninkrijk van de hemel versperren: “jullie gaan er zelf niet binnen, maar laten ook degenen die er willen binnen- gaan, niet toe” (Matt. 23: 14); in Lucas 11: 52 zegt de Heer het zo: “wee jullie wetgeleerden, want jullie hebben de sleutel tot de kennis weggenomen” – Jezus zelf is die sleutel en die willen ze niet.

dia 6

Daarom slaat het ook op die Schriftgeleerden dat ze met al hun kennis niet begrijpen, niet geloven. Zoals lang geleden Jesaja namens God zei tegen het volk toen: “jullie zullen goed luisteren maar niet begrijpen, en jullie zullen goed kijken maar geen inzicht hebben”….ja, en dat willens en wetens: “met hun ogen willen ze niets zien, met hun oren niets horen, met hun hart niets begrijpen, want anders zouden ze tot inzicht komen en zou ik hen genezen” – daar blijkt uit dat het niet gaat om veel weten maar om het ter harte nemen, om in geloof je eigen te maken wat God je na aan het hart wil leggen.

Terug naar die Schriftgeleerden over wie Jezus het heeft die met al hun kennis niet begrepen wat Jezus vertelde en wat Hij kwam doen.

Een Schriftgeleerde heet in het Grieks een grammateus -daar zit gramma in, en dat is: letter. (Datzelfde woord zit ook  in het Nederlandse woord ‘grammatica’ = structuur van een taal.) Nou, de Schriftgeleerden waren daar elke dag mee bezig, met bestuderen van de letters van de wetten van God; ze wilden zich ook stipt houden aan de letters van de wet en ze voelden zich de bewakers van de traditie – en dat is niet verkeerd, daar hechtte Jezus ook waarde aan, aan zeg maar alle schatten die te vinden zijn in de wetten en de profeten en de psalmen:  Gods woorden.

Alleen, het kan  zomaar letterknechterij worden:  je aan de letter  van de wet houden maar tegen de geest van de wet in;  denk aan de conflicten met Jezus over de sabbat, aan dat gesprek met die vrouw die overspel gepleegd had en die volgens de letter van de wet gestenigd zou moeten worden. Dan laat Jezus zien waar het God echt om gaat, niet om leven bij dode letters maar door zijn Geest. Trouwens al in het OT zei God: Ik wil geen offers – uit plicht of gewoonte – maar dat jullie barmhartig zijn en vergevingsgezind, dat jullie hart hebben voor mij en voor je medemensen, en elkaar liefhebben. En Jezus zegt ook ergens dat de sabbat bedoeld is voor de mens, en niet de mens voor de sabbat.

Daarom: ook een Schriftgeleerde moet niet denken het al te weten en zich vastklampen aan wat er was, maar leerling worden van Jezus, gericht op goede nieuws van zijn nieuwe wereld, en daar wordt je niet armer van maar juist rijker, schatrijk, want bij al die oude schatten komen nieuwe schatten bij, en in het licht van het nieuwe van Jezus en zijn nieuwe wereld worden de oude schatten als nieuw.

Gemeente, en wij dan?  Weten wij eigenlijk al wel hoe het zit, hoe het moet, vooral voor anderen? Gereformeerd tenslotte, met een duidelijke leer, met onze belijdenis, en met een lange traditie? Weten we het eigenlijk allemaal al wel of willen we er steeds weer bij leren, en ook dingen afleren?

Hoor zo vanmorgen die vraag en vraag jezelf af hoe je erin staat: heb ik Jezus wel goed begrepen, wil ik mijn leven lang leerling van Hem zijn en elke keer weer worden, sta ik echt open voor zijn goede nieuws?

dia 7        2. dan hebben we een open houding

  Als je naar school gaat, een opleiding volgt, of intekent voor een cursus, wil je wat nieuws leren. Stel dat je op school bent overgegaan, en in de volgende klas komt, en je gewoon de oude boeken van vorig jaar krijgt, precies dezelfde lessen gegeven worden, en er niets nieuws bij zou leren…Je verveelt je verschrikkelijk, je hebt het gevoel dat het een verloren jaar is: wat doe ik hier eigenlijk? En als je voor een vervolgstudie kiest, wil je nieuwe dingen leren, verder komen, jezelf ontwikkelen. Terwijl natuurlijk wat je vroeger geleerd hebt, ook nodig is, je bouwt die basiskennis verder uit.

Nou,daar moet je aan denken als de Heer Jezus het heeft over oude en nieuwe dingen die een huismeester uit de voorraad die hij tot zijn beschikking heeft, tevoorschijn haalt en uitdeelt.

Dan denk je natuurlijk als vanzelf eerst aan wat op dat moment hoorde bij de schatten die God aan zijn volk gegeven had en die mannen als die wetgeleerden in beheer hadden: de wetten die God via Mozes had gegeven, de profetenboeken, de psalmen, de offerdienst, de feesten.

Maar dan komt Jezus met wat heet een nieuw verbond, steviger dan wat er was en met veel dat verandert en ook verdwijnt omdat het z’n tijd gehad heeft, verouderd is: niet meer elke dag offers, niet elk jaar een Grote Verzoendag, dankzij  Jezus’  eigen offer op Golgotha dat voor altijd en iedereen genoeg is, en met de schatten van vergeving van zonden, vrede met God, eeuwig leven. Het is een hele schatkist vol waaruit Hij uitdeelt en die Hij meegeeft aan zijn leerlingen die de wereld ingaan en aan ons als zijn kerk.

Ja en Jezus laat ook zien dat van daaruit ook nieuw licht valt op die oude schatten, dat Hijzelf in die wetten en die psalmen en die profeten zijn schaduw al vooruit werpt: “de Schriften getuigen over Mij”, en Lucas 24: 46 waar Jezus zegt dat “alles wat in de wet, bij de profeten en in de psalmen over Mij geschreven staat, in vervulling moest gaan”. Oud wordt als nieuw.

De mensen voelden aan dat het niet zomaar wat was wat die Jezus te zeggen had. De Bergrede had veel impact: “Hij sprak hen toe als iemand met gezag, en niet zoals hun Schriftgeleerden”.

 Maar dat was wel schokkend voor wie vastzaten en vasthielden aan de letters, aan de punten en de komma’s van de oude bedeling, en die dan Jezus horen preken alsof dat alles, en zij zelf, niet meer telden Ze vonden die Jezus maar een vrije vogel, een nieuwlichter die de wet van Mozes ondermijnde, de sabbat  veel te vrij invulde, de tradities niet heilig achtte,die zelfs God zijn Vader noemde en zich aanmatigde dat Hij mensen hun zonden kon vergeven; hoe durfde die timmerman- schande, erger: godslasterlijk!

dia 8  Ja,  Jezus sprak heel anders dan de Schriftgeleerden die zich beriepen op de gegeven wet en op de tradities, of op het gezag van vroegere leraars de mensen voorhielden wat mocht en wat niet, die al te vaak elkaar napraatten en op de gewone man neerkeken als op  ‘de massa die de wet niet kent’.

Zo kan het gaan als je het allemaal zo heel zeker weet: hoe het zit, hoe het moet;  dat je niks kunt en niks meer hebt met mensen die in jouw ogen er niks van bakken en er niks aan doen:  het is toch wat, je snapt niet dat…je ziet maar wat er van komt als je niet gelooft en niet meer naar een kerk gaat…. Voor we het weten kijken wij ook zo om ons heen, en denken we zo en praten we zo:  dat volk dat de wet van God niet meer kent, die lui die alles doen wat God verboden heeft, het is toch wat….! En misschien denken we zo ook van over die broer of zus in de kerk die ruimer denkt en doet dan wij denken  dat goed is, zijn kinderen in jouw ogen te vrij laat,of de zondag anders invult dan ‘het hoort’.

Nee, niks mis ermee als daarover gepraat wordt – niet over maar met elkaar – als we elkaar scherp houden en van hart tot hart – en dus eerlijk en tegelijk liefdevol – met elkaar in gesprek blijven.

Maar wie leerling van Jezus geworden is en bereid is tot levenslang leren, heeft een open houding. Leerling zijn is per definitie dat je nog niet alles weet, dat je open staat voor nieuwe informatie en dat je ook bescheiden bent tegenover anderen, als allemaal nog op les, leerbaar, met een open mind.

Je wilt je ook laten verrassen, al bijbel lezend, in gesprek met elkaar, en onderweg door de tijd heen. En dan doe je elke keer nieuwe ontdekkingen, b.v. als je bijbel leest: hé, staat dat er ook, dat was me nooit opgevallen, daar heb ik blijkbaar steeds overheen gelezen; en wat actueel is wat God lang geleden al zei, het zou vandaag geschreven kunnen zijn, of: wat verrassend hoe die dominee deze tekst uitlegt, dat geeft weer wat om over na te denken.

Kijk, en dan gaan oude teksten opnieuw leven, voor ons bijna tweeduizend jaar nadat de bijbel klaar was. Ja de bijbel was wel klaar, maar God nog lang niet; God bleef doorspreken en doorwerken, ook nadat Johannes zijn boek Openbaring had afgesloten door een amen onder te zetten, en al die Bijbelboeken tot dat ene boek van God gebundeld waren, in een tijd waarin de bijbel nog steeds wordt vertaald en gelezen en bepreekt.

Jezus zegt in de tekst dat als je leerling van Hem bent, gericht op zijn rijk, op zijn nieuwe wereld, dat je dan bent als iemand die beschikt over een hele voorraad schatten, zowel oude als nieuwe – en we zagen dat het allereerst sloeg op zeg maar het oude verbond met Israël en het nieuwe door Jezus.

Maar voor ons en de mensen in onze tijd is de bijbel als geheel een oud boek van bijna tweeduizend jaar, en dan komt de vraag op je af wat een boek uit zo’n andere tijd nog te zeggen heeft voor onze tijd met zoveel veranderingen en nieuwe ontwikkelingen:  zit in die schatkist nog wel wat voor ons?

dia 9 Dan is belangrijk wat ik net aangaf: de bijbel is wel afgesloten maar God werkt en spreekt nog altijd. Het is ook te kort door de bocht dat die voorraadkamer met oude en nieuwe schatten de bijbel is. Jezus vertelde juist over een schat die in een akker verborgen was dat dat het kostbare is van het leven met God in zijn nieuwe wereld, de rijkdom die niemand je kan afpakken maar die blijvend is. En Paulus heeft het over Christus zelf  “in wie alle schatten van wijsheid en kennis verborgen liggen”. Dus eigenlijk is Jezus zelf de schatkamer, zijn persoon, zijn houding, zijn woorden, zijn voorbeeld.

Die schatten kun je ontdekken in de bijbel op elke bladzijde, maar ook door de Heer te zoeken in je gebed,door liederen over en voor Hem, door de ontmoeting met mensen, door dienstbaar te leven, door Gods werk te ontdekken in de natuur, zijn schepping.

Maar,  als je dan alles wat je mag weten over God en wat de bijbel aanreikt, dichttimmert en er een systeem van maakt wat kloppen moet en waar niks bij kan en niks aan mag veranderen, dan kun je ook niet groeien in geloof, in hoop, in dienstbaarheid; zomaar wordt stilstand dan achteruitgang. Terwijl juist als je leerling geworden bent en blijven wilt, dat een open houding meebrengt, van met wat je meegekregen hebt aan de slag gaan en op zoek gaan, om Gods stem op te vangen en het evangelie van Jezus in je eigen leven en de wereld van vandaag handen en voeten te geven. Zoals in een lied: “laat dan mijn hart u toebehoren en laat mij door de wereld gaan met open ogen, open oren, om al uw tekens te verstaan” – en in een ander lied: “samen bidden, samen zoeken, naar het plan van onze Heer” – langs die weg die open is, naar de Vader en naar elkaar – de weg Jezus!

dia 10    3. dan zijn we ook gericht op de ander

  Ja, want die schatten die Jezus ons in handen geeft, die we mogen ontdekken in de omgang met Hem, in het lezen en overdenken van zijn woorden, en ook in de omgang met mensen, die schatten hebben we niet gekregen om ze angstvallig voor onszelf te houden, maar om ze met elkaar te delen en aan andere mensen uit te delen – u en jij zelf, en wij samen als Jezus’  kerk.

In  de tekst staat dat die huismeester, die schatbewaarder, oude en nieuwe dingen uit zijn voorraad naar buiten brengt:  om ze aan anderen te laten zien – en dan wordt hetzelfde woord gebruikt dat we tegenkomen voor het uitsturen van Jezus’ leerlingen met zijn goede nieuws.

Dus als we Jezus goed begrepen hebben zijn we als zijn leerlingen op elkaar en anderen gericht. Willen we al die schatten van Jezus met elkaar delen en aan de mensen om ons heen uitdelen. En verrijkt ons dat extra, want gedeelde vreugd is dubbele vreugd en twee weten meer dan een.

Denk ook maar aan die gelijkenis van de zaaier: het zaad dat in goede aarde valt levert goed koren op, met wel honderd of zestig of dertig graankorrels – betrek het maar op jezelf en vraag je af hoeveel uw/jouw leven oplevert voor God, voor elkaar en voor anderen, en voor  jezelf.

dia 11 

Om mee te nemen voor deze week:

*   hecht ik vooral aan het oude of sta ik ook open voor nieuwe dingen, in de omgang met God en met de bijbel en met mensen?

en:

* hoe kan ik de rijkdom die God mij geeft, delen met anderen in de kerk, en met andere mensen in mijn omgeving?

Hebben jullie, heb ik,  het allemaal goed begrepen?

Ja, Heer, maar wilt U me helpen om het dan ook te doen, en…. geef dat ik elke dag wil bij-leren en mag af-leren.

                                                                amen

 

 liturgie morgendienst

votum en groet

zingen:          Ps. 19: 1,3

wet van God (Ex.20 en Matt. 5: 17; 7: 21 en 28-29)

zingen:          Ps. 19: 4,5

gebed

Schriftlezing:   Matt. 13: 1-23; 44-58

zingen:          Lied 326: 1,2,3,4

verkondiging: Matt. 13: 52

zingen:          Lied 326: 5

gebed

collecte

zingen:          Lied 299: 1,3,4,10

zegenw