Zondag 46 Heid. Cat. : Wanneer je bidt…

Gemeente van Christus, broeders en zusters, jongens en meisjes,

Lees je bijbel, bid elke dag, dat je groeien mag

Ik begon de preek over zondag 45 ook met die paar bekende regels uit dat kinderversje. Maar dan ook met vervolg: hoe het verder gaat:  …dat je groeien mag. Groeien in je geloof. In je omgang met de HEER en je leven als christen. In je liefhebben.  Als kind van je Vader.

Maar hoe kan dat dan, vraag ik me af, dat ik toch helemaal niet zo hard groei,dat ik zelfs het gevoel heb stil te staan en zelfs achteruit te gaan. Dat ik vaker dan vroeger twijfel. Dat het me lang niet altijd zoveel zegt. Dat ik mijn zonden maar zo moeilijk – en vaak helemaal niet – de baas wordt. Terwijl ik toch mijn best doe: bijbellezen thuis en op school, in de kerk. En ik gewend ben te bidden, misschien niet elke dag, maar best wel regelmatig.

Maar stel dat bijbellezen niet meer is dan een gewoonte – die je alleen nog volhoudt omdat je dat nou eenmaal gewend bent en je dat zo is geleerd – en je alleen voor de vorm je gebedje doet (of zelfs dat niet eens meer, of alleen heel af en toe), dan moet je maar niet verbaasd zijn als je niet groeit en zelfs merkt dat de bijbel en het geloof en de kerk je steeds minder zeggen, en dat je in de week precies zo bent en doet als al die anderen. Dat je niet naar Vader toegroeit maar van Hem weggroeit, al zit je nog wel in de kerk en loop je nog wel in het platgetreden paadje waarin je nou eenmaal opgevoed bent. Dat je ook weinig verbinding overhoudt met die anderen die ook van de kerk zijn.

Kort en goed: het gaat er niet maar om dat ik in de bijbel lees elke dag, en een paar keer per dag bid en dank, maar ook en vooral om hoe ik dat doe, hoe ik omga (of niet) met God als echt mijn Vader.

Daar heeft de Heer Jezus zijn discipelen les over gegeven, en Hij heeft ervoor gezorgd dat het ook voor ons is opgeschreven.

Wanneer je bidt:

1. wees vertrouwelijk met je Vader;

2. geef je Vader het vertrouwen;

3. vertrouw je toe aan je Vader.

4. Vader beschaamt je vertrouwen niet.

 

1. Wanneer je bidt: wees vertrouwelijk met je Vader.

Als je bidt, ga dan in je binnenkamer. Wat moeten we ermee? Jezus  lijkt die mensen ge­lijk te geven die ons met ons ­geloof willen ver­bannen naar die binnenkamer. Vroeger zeiden ze – las ik ergens – geloven doe je in de kerk – nu is het: geloven doe je op je zelf. In ieder geval loop je er niet mee te koop.    En Jezus? Stuurt Hij ons ook met ons geloven en bidden naar de binnenkamer? Deur op slot, laat ze er niks van merken dat ik bid voor mijn eten – dat doe ik maar niet als er ande­ren bij zijn – en ik pas wel op te zeggen dat ik naar de kerk ga, dan lig ik er meteen uit. Of, zoals je nogal eens merkt als bekende mensen naar hun geloof wordt gevraagd: dat is privé, dat is voor thuis en in de kerk.

Toch kan dat kan de bedoeling van  Jezus niet zijn. Vlak hiervoor in dezelfde Bergrede wordt tegen de gelovigen gezegd dat ze het licht van de wereld zijn, en dat het licht van het evangelie niet weggestopt maar vrijuit schijnen moet. U kent ook allemaal het voorbeeld van Daniël die vaste prik drie keer per dag zich terugtrok in zijn bovenkamer en daar op de knieën ging om met God in gesprek te zijn, maar wel voor het open raam. Iedereen die langs kwam kon meeluisteren. Die binnenkamer van Daniël had open vensters naar Jeruzalem – naar God – én naar de wereld. Ze mogen het toch van je weten – of niet?- dat je gelooft en bidt en naar de kerk gaat? Of – dat kan ook! – staan de ramen naar de wereld zo open dat daardoor van alles naar binnenkomt en niks uitgaat naar buiten? Dat in die binnenkamer zoveel herrie is dat van stil zijn met God niks meer komt en Gods stem er niet eens meer doorheen komt.

Op het eerste lezen lijkt die bijbelse waarschuwing wel ver uit de tijd te zijn. Wie haalt het nog in zijn hoofd – behalve misschien een paar gedreven evangelischen – om ergens midden op een plein te staan bidden! Stel je voor dat je er op aange­sproken of om uitgelachen zou wor­den. Gelukkig dat Jezus ook zegt dat we dat niet hoeven doen!

Maar vergis u niet: dezelfde Jezus roept ons op Hem te belijden voor de mensen, en waar­schuwt dat als je naar de mensen doet of je Hem niet kent, Hij tegen de Vader zal zeggen dat Hij jou niet kent.   Dat bidden tot de Vader in de binnenkamer staat tegen­over bidden als een show, om van mensen applaus te krijgen. Bekend te staan als vroom en goed bijbels. Dichter bij huis: alleen nog voor de vorm of een vast ritu­eel gebeden doen- dat hoort zo, en wat zullen ‘ze’ ervan zeggen, als ik niet elke dag in mijn bijbel lees en niet elke dag bid en dank.  Bidden ‘om de mensen’.

Iemand maakt de treffende opmerking: “als we het gebed in stilte en afzondering niet kennen, verliest het gebed aan tafel en in de kerk zijn waarde voor God”. En je groeit niet!

Echt omgaan met God begint in de binnenkamer.  Daar waar je samen met Vader bent, en je hart voor Hem durft uitstorten. Die binnenkamer mag je ook lezen als je hart, je innerlijk, dat je tot jezelf komt, en je bezint op wie je bent en hoe je leven eruit ziet – dat je je bewust ben van je sterke kanten en je zwakke plekken. De binnenkamer, dat heeft te maken met de stilte, met inkeer, met focussen.

Maar dat  ‘onze’  Vader verbindt de binnenkamer met de wereld buiten. In dat vertrouwelijk gesprek met Vader blijf ik niet steken in mijn eigen privé: geef me dit en dat, en zorg ervoor dat ik…maar vanuit die binnenkamer staan de vensters wijd open, naar God allereerst, en dan ook naar wie om heen staan, en naar de wereld. Om er met God over te praten en ze in zijn aandacht en zorg aan te bevelen. En zo gesterkt het leven in te gaan.  Dat stille gebed in de huiskamer of de slaapkamer, op m’n ziekbed en in m’n aanleunwoning, of zomaar in de auto is een geweldige kracht in mijn leven en in de we­reld. En je merkt dat de band met Vader sterker wordt en je geloof groe­it. Echt!

2. Wanneer je bidt, geef dan je Vader het vertrouwen.

 Eigenlijk zegt dat ‘Vader’ alles al. Dat is het unieke ook van het christelijk geloof: God is door Christus onze Vader geworden. Dat is niet om ons. Niet omdat wij dat verdienen. Wij zijn al helemaal in het begin weggelopen van huis en hebben wat van Vader is, erdoor gejaagd, en kapot gemaakt. Ons past dat we ons hoofd buigen en schuld belijden: “Uw naam bevuild, uw Koninkrijk weersproken, uw wil gevloekt, uw vaderschap verloo­chend – wij zijn niet waard uw kinderen te heten…”    Vandaar in zondag 46: God is om Christus’ wil onze Vader geworden. Wéér geworden. Jezus is verlaten door zijn eigen Vader, opdat de Vader ons weer kon aannemen tot zijn kinderen en erfgenamen.

Nou, en als je dat weet en zo God als je Vader kent, hoef je niet alles uit de kast te halen om God te vermurwen. Heb je geen lange omslachtige gebeden nodig om God zover te krijgen dat Hij eindelijk een keer naar je luistert en je helpt en voor je zorgt. We hoeven niet bang te zijn dat God ons over het hoofd ziet of ons bij de uitdeling van zijn gaven over­slaat. Wees daar maar niet bang voor, zegt de Here Jezus, uw Vader weet wel wat u nodig hebt. Je hoeft Vader niks te ver­tellen, je kunt Hem niks nieuws vertellen. Vader wil het wel graag van ons horen. Hij wil zo graag met ons omgaan.

Zoals je als vader of moeder wilt dat je kind niet zomaar pakt maar het eerst vraagt. Zoals je als ouders en kinderen met elkaar praat als het goed is, over wat je bezig houdt, over waar je mee zit en wat je dwars zit, over fijne dingen en zelfs kleine dingen. Vaak weet je al wel wat er komt, je kent je kind, maar toch wil je dat zoon of dochter het zegt, er zelf mee komt. En als er echt vertrouwen is over en weer, dan is er die openheid.

Nou, dat verdient de Here nog veel meer van ons. Openheid.  Vertrouwen.  Het vertrouwen dat de Here verdiend heeft door de immense liefde die Hij liet zien door zijn Zoon op te offeren. Die Hij elke dag laat merken door als een Vader te zorgen. Jezus leert ons Vader alle vertrouwen te geven. Met Hem alles te bespreken, met de garantie dat Vader ons serieus neemt en met ons bezig is.  Dat vertrouwen is Vader echt waard!

 3. Wanneer je dan bidt, vertrouw je toe aan je Vader.

Dat ontbreekt er nog maar al te vaak aan bij ons. We bidden wel, maar -schrijft Jacobus in zijn brief – niet vanuit een vast geloof, maar door twijfel heen en weer geslingerd. De twijfel of God wel hoort. Of bidden wel helpt. Of we met de andere kant van de lijn verbinding hebben. En hoe vaak lijkt het er niet op dat ons bidden niks oplevert: het gaat toch zo anders, en we hebben ons suf gebeden maar ons bidden werd niet verhoord. We kunnen een hele serie voorbeelden opnoemen van zulke ‘onverhoorde gebeden’. Is God dan toch als zoveel aardse ouders die hun kinderen vaak niet kunnen geven wat ze nodig hebben, en ook machteloos staan als hun kind ernstig ziek is of verslaafd geraakt, of een keus maakt tegen God in..

 

Nou,  Jezus leert ons tegenover dat alles, echt als een kind onbekommerd ons toe te vertrouwen aan Vader. Dat heb je nog als klein kind: vader en moeder zorgen er wel voor dat het goed komt. Je hebt een onbeperkt vertrouwen. Later als je groter wordt, gaat dat veranderen. Merk je dat je vader en je ook niet alles weten en kunnen. Het ook mis kunnen hebben. Hun fouten en gebreken hebben. Het er soms bij laten zitten. Maar wie door Jezus God kent als zijn hemelse Vader, die heeft er alle vertrouwen in: alles wat we nodig hebben, mogen we van Hem verwachten. Als we aan zijn deur aankloppen, gaat die deur voor ons open. Geeft Vader alles wat voor ons leven nodig is.

Over dat jezelf helemaal aan Vader toevertrouwen, gaat het in dat bekende stukje uit de Bergrede over ‘bezorgd zijn’. We leggen dat vaak zo uit dat we wel druk in de weer mogen zijn met dagelijkse dingen als eten en drinken, ons werk, ons geld, maar dat we niet krampachtig bezorgd en gestrest moeten voortjakkeren, alsof we zelf ons leven in de hand moeten zien te houden en moeten zorgen voor morgen en voor onze oude dag.  Natuurlijk is dat helemaal waar. Omdat we geloven dat we een Vader in de hemel hebben die voor ons zorgt, hoeven we niet gebukt te gaan onder de last van het zelf wat van ons leven moeten maken en zelf onze toekomst veilig moeten stellen.

Maar als we goed lezen en op ons in laten werken wat hier staat, gaat de Heer nog een stapje verder. Letterlijk vertaald noemt Hij het heidens, werelds, als we alle kaarten zetten op die aardse zaken als eten, drinken, kleren; huisje, tuintje, autootje; surfen met de plank of op internet;  of ons zorgen maken over of we er nog wel jong genoeg uit zien en of we wel gezorgd hebben voor een goed pensioen, en of we niet nodig een nieuwe verzekering moeten afsluiten tegen weer een risico…

Kijk, zegt de Here Jezus dan, neem eens de tijd naar buiten te kijken, naar die vogels in je tuin en die bloemen in het park. Die hoeven zich niet mooi te maken, die zijn al mooi van zichzelf. Nee, van God aan wie ze die schoonheid te danken hebben. Die de vogels eten geeft en de bloemen kleur. Nou, die God is uw Vader, jouw Vader. Zal Hij niet nog veel meer zorgen voor zijn eigen kinderen, gekocht met het leven van Gods Zoon?  Maar dan moeten we ons ook vooral druk maken om Vaders zaak.

We hoeven ons niet kapot te werken of rijk te rekenen. We zijn al lang schatrijk.

 4. Wanneer je bidt…: Vader beschaamt je vertrou­wen niet.

We komen aan de vraag of ons bidden nou altijd verhoord wordt of niet. Een moeilijk en vaak ook pijnlijk onderwerp. Je kunt elkaar er makkelijk pijn mee doen. Als je bijvoorbeeld over de diepe geloofsvragen en zelfs geloofstwijfels van je broeder of je zuster heen walst. Door alleen maar te zeggen dat God onze gebeden altijd verhoort, maar op zijn eigen manier. Of dat wel niet of niet gelovige genoeg gebeden zult hebben. De Heer  Jezus is in Matt.7 heel stellig. Het zijn ook al weer bekende uitspraken van de Heiland: bid, en je ontvangt; klop, en de deur gaat voor je open, zoek, en je vind. Als je dat zo leest, lijkt het wel of je gegarandeerd alles krijgt wat je van de Here vraagt. Je hoeft maar een kik te geven, en het staat al voor je neus. Ergens anders zegt Jezus dat als we in zijn naam bidden,alles ons gegeven wordt. Alles? Echt waar.

Natuurlijk komen dan meteen onze vragen. Onze tegenargumen­ten. De lijst met voorbeelden van dit en dat, toen en toen, voorbeelden van dat de Here dit en dat gebed niet verhoord heeft. En dat we klopten en klopten, tegen een dichte deur.

Daarmee terug naar die verzen uit Matt.7, en nog eens die verzen lezen, en ze ook laten staan in het verband waar ze staan, en we ontdekken dat de Here hier helemaal niet ons belooft dat al onze verlanglijstjes ingewilligd worden. Die verlanglijstjes van ons zitten trouwens vaak nog zo heidens in elkaar. Wij zelf staan daar in het middelpunt, met wat wij nodig hebben of denken nodig te hebben om hier op aarde gezond en prettig te leven, verder te komen op de maatschappelijke ladder, bescherming te krijgen tegen gevaren, genezen te worden van een bepaalde ziekte, ons examen te mogen halen. Let wel: daar mogen we om vragen, dat wil de Here zelfs van ons horen. Vraag maar om hulp bij je huiswerk of voor je examen, om wijsheid voor de opvoeding, om verlichting van lastendruk of werkdruk, om genezing of verkorting van het lijden, en om zoveel meer “wat we voor lichaam en ziel nodig hebben”.

Alleen: waarom vragen we om al die dingen? Zo makkelijk is het ook in ons bidden begonnen om wat Jezus noemt: daar zijn de mensen zonder God ook op uit. Voor zichzelf n.l. Voor het bestaan op deze aarde alleen. Zonder hoger en verder doel.  Maar een kind van God zal het om meer gaan. Je hebt een veel geweldiger doel en uitzicht. Jezus zegt dat we eerst en voor alles uit moeten zijn op het koninkrijk van God dat ons is beloofd en waarheen we op weg zijn. De eerste vraag die ons bezig zal houden, dat waar we vooral om zullen bidden is, of we dat rijk zullen binnengaan. Vandaar dat voorop staat: klop, en u zal opengedaan worden. Vader doet de deur open van zijn rijk, van de feestzaal, voor iedereen die daar gelovig op uit is en om vraagt. Als je zoekt hoe je het beste God kan dienen, wijst de Heer  je de weg. En geeft Hij alles wat nodig is voor de reis daar naar toe en onze dienst onderweg. Het voorbeeld van zo bidden gaf Jezus zelf ons mee. Waarin voorop staat de zaak van Vader: uw naam, uw wil, uw rijk, en daarom en met het oog daarop ook: ons brood, onze vergeving, hulp in onze stri­jd.

Kijk, en als we zo kinderlijk vertrouwend leven, op weg met Vader en onderweg naar Vader, stelt Vader ons ook niet teleur. Krijgen we geen stenen voor brood. Krijgen we zelfs brood als wij iets vragen dat vergif voor ons zou zijn. Wees maar blij dat Vader niet alles geeft wat u wilt en jij vraagt!

Vertrouw er maar op: Vader weet het beste wat goed voor me is.

amen

 

 liturgie morgendienst 

votum en groet

zingen:         Ps. 138: 1,2,4

wet van de HEER

biddend zingen:     Gz. 178 (1a, 2m, 3a, 4v, 5a)

Schriftlezing:  Matt. 6: 5-13 en 25-34;  7: 7-11

zingen:         Gz. 38

verkondiging:   zondag 46

zingen:         Gz. 39

gebed

collecte

slotzang:      Ps. 36: 2

zegen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *