liturgie middagdienst zondag 17 februari 2013
votum en groet
zingen: Lied 15: 1,3,4
gebed
Schriftlezing: Job 14
zingen: Ps. 88: 1,2,3
Schriftlezing: Job 17
zingen: Ps. 88: 6,7,8
Schriftlezing: Job 19: 23-27
verkondiging: zondag 22
zingen: Gz. 113: 1,2,3
geloofsbelijdenis
zingen: Gz. 113: 4
gebed
collecte
zingen: Gz. 114: 1,3,7
zegen
amen: Gz. 37: 8
————————————————————————————————————————————-
Gemeente van onze Heer Jezus Christus, broeders en zusters, jongens en meisjes,
Vragen rond leven en dood vragen regelmatig indringend de aandacht.
Zoals rond al of niet euthanasie, en ook hulp bij zelfdoding, onlangs weer in het nieuws toen iemand zijn moeder van 99 geholpen had, die niet ernstig ziek was maar toch niet langer wilde leven.
Wat de laatste tijd veel aandacht vraagt en veel mensen schokt, zijn jongeren die een eind aan hun leven maken, en meer dan eens omdat ze jarenlang zijn gepest en het uiteindelijk niet meer aan kunnen – vreselijk als dat je overkomt – als het zover komt met een mens -hoe kun je het voorkomen?
Wat voor lessen kun je eruit trekken: als jongere, ouders, school, overheid, omgeving…?
Voorbeelden die ons in elk geval kunnen leren dat we niet makkelijk over veel ellende en lijden heen moeten praten, of ons er met een paar simpele volzinnen of bijbelteksten vanaf maken.
Er moet echt heel wat aan de hand zijn, wil een mens verlangen naar de dood, zover gaan dat hij erover praat met zijn familie en met z’n dokter, of zover komen dat hij of zij zelf een eind aan maakt.
Artsen en andere hulpverleners krijgen te maken met schrijnende gevallen en komen soms voor verschrikkelijk moeilijke vragen en afwegingen te staan,om nog maar te zwijgen van het verdriet en de machteloosheid bij wie het naast staan…en vreselijk als iemand dichtbij voor de dood kiest…
Het is weinig zinvol, en het helpt niet om als buitenstaanders te oordelen laat staan te veroordelen.
Trouwens, we hebben meer dan genoeg aan onszelf en aan elkaar:
Hoe staan we zelf om met het leven en hoe kijken we aan tegen de dood?
Hebben we echt steun en houvast aan die troost die we belijden in zondag 22 –
of denken we diep in ons hart: eigenlijk is dat toch maar een schrale troost,
want je krijgt er je overleden geliefden toch niet mee terug en de pijn blijft….
en stel dat ik zelf ondraaglijk lijd, veel pijn heb, dat ik aftakel tot op het bot…?
Of dat ik dat moet meemaken en aanzien met iemand van wie ik vreselijk veel houd?
En ook: hoe kunnen we als gelovigen elkaar niet goedkope maar echte troost bieden?
en toch: er is hoop!
1. ondanks de laatste vijand;
2. dankzij de laatste Adam;
3. tot aan de laatste snik.
1. en toch er is hoop! ondanks de laatste vijand.
“Niets dan ellende brengt mij jullie troost!” – “Jullie zijn armzalige troosters” (NBG-51)
Dat gooit Job eruit aan het adres van zijn drie vrienden (16:2)
Toch was het goed begonnen.
Ze bleven niet weg toen Job het zo moeilijk had maar zochten hem op.
In 2:11 staat: “samen gingen ze naar hem toe om hun medeleven te tonen en hem te troosten”.
Wat is daar vaak moed voor nodig, om te reageren naar iemand die iets ergs is overkomen:
een plotseling sterfgeval, een ernstige mededeling van de dokter, een erg ongeluk…..
Je wacht vaak liever af, omdat je er geen raad mee weet, stelt uit: wat moet ik zeggen?
Nou, je hoeft niet zoveel te zeggen. ‘Er zijn’ , dat is het allervoornaamste.
“Zeven dagen en zeven nachten bleven ze naast hem op de grond zitten zonder iets tegen hem te zeggen, want ze zagen hoe vreselijk hij leed” (2:13) . Ze waren Job tot steun. Echte vrienden.
Iemand merkt op: “Troost mislukt, als je iemand voor de voeten loopt met jouw invulling
van zijn of haar emoties, jouw teksten, jouw verklaringen, jouw lichtpuntjes”.
Troosten is in de eerste plaats luisteren. Dat doen die drie mannen.
Het gezegde luidt: “in de nood leer je je vrienden kennen”. Job heeft zijn vrienden leren kennen”.
Totdat Job ineens losbarst. En dingen zegt waar die vrienden van schrikken.
Zoals wij ervan kunnen schrikken: hoe kan een gelovig mens dat zeggen?
Het is ook niet niks wat Job eruit gooit: was ik maar nooit geboren,
was ik maar voor m’n geboorte overleden, dan had ik nou tenminste rust.
Als we zo lezen wat we net van Job gelezen hebben, lijkt dat ver af te staan
van die troost waar zondag 22 ons uitzicht mee wil bieden tot over het graf heen.
Je krijgt zelfs de indruk dat Job dicht in de buurt komt van de dood als eindstation.
In 10:21-22 noemt hij sterven: voorgoed vertrekken “naar het land van diepe donkerte,
van de diepzwarte chaos, van het nachtzwarte licht!”
In hoofdstuk 14 vergelijkt hij de mens die sterft met een omgehakte boom
en die vergelijking valt uit in het nadeel van de mens: een boomstronk kan weer uitlopen,
maar als een mens sterft, gaat hij liggen en staat niet meer op, hij wordt niet meer wakker.
“Als een mens sterft- kan hij dan herleven?” Nee toch?
“Zo doet U de hoop van de mens teniet” , slingert Job God in zijn gezicht.
We zijn geneigd te zeggen: maar weet Job dan niet van de opstanding van het lichaam?
Geloofde Job dan niet dat er leven is na de dood, omdat God je vasthoudt?
Het antwoord hebben we misschien vlot klaar: de gelovigen van het oude testament
wisten nog niet wat wij weten: dat Jezus de schuld betaald en de dood overwonnen heeft.
In het OT is nog veel schemerig waar in het NT helder licht over schijnt…
Nou, dat is ook waar, maar daar wou ik het nou even niet over hebben.
Ik wou u voorstellen gewoon eens naast Job te gaan zitten en te luisteren..
en hem niet als die vrienden in de rede te vallen en lastig te vallen
met hun goedbedoelde invullingen en verklaringen.
Zo van: maar je gelooft toch, je kent je bijbeltje toch, er is toch hoop als een mens sterft…?
Te vaak en te gauw staan we ermee klaar: God zal met wat is gebeurd wel een bedoeling hebben;
en: hij/zij is nu toch in de hemel en daar is het toch veel fijner…natuurlijk, maar ik kan hem niet missen, zij is er niet meer….en dat doet zo vreselijk pijn! ik kom er maar niet mee klaar….
Wat Job allemaal zo rauw en keihard verwoordt, dat is toch gewoon
wat je om je heen zien en hoe je het zelf voelt, wat je elke keer maar weer meemaakt?
dat een mens maar kort leeft, als een bloem die even bloeit en dan verwelkt en afsterft?
dat de dood alles kapotscheurt wat een mens bindt aan dit leven en aan z’n geliefden?
dat als je begraven wordt, je dat ervaart als een definitief afscheid: nooit komt hij/zij terug!
ja, maar ook dat het bestaan hier zo zwaar kan zijn en het lijden zo ondraaglijk,
dat een mens zover kan komen dat hij zegt: alles, zelfs doodgaan, is beter dan dit!!
Wie dat probeert te verbloemen of rechtzinnig weg te verklaren, is een armzalig trooster.
De bijbel troost anders, doet dat echt, juist door lijden en dood helemaal serieus te nemen.
Daarom staat ook zo’n boek als Job en zo’n psalm als psalm 88 in de bijbel.
Het mag gezegd en het moet gehoord worden:
waarom doet God nou zo…waarom moet dit nou?
Juist als je gelooft – zoals Job deed – kan het zo vreselijk moeilijk zijn!
Job staat vaak model als de lijdende mens bij uitstek.
Maar dan moet iedereen ook dit van hem willen horen en leren:
er is er maar Eén die beschikt over het leven, en dat is God die het leven gegeven heeft.
Dat zei Job meteen al toen hem alles afgepakt was, en dat is hij blijven volhouden:
de Here heeft gegeven, de Here heeft genomen.
Het komt terug in 14: 5: dat de dagen van de mens vaststaan, dat God het aantal maanden
dat de mens leeft bepaalt, en de grens stelt die je als mens niet kunt overschrijden.
En dat geldt naar twee kanten: je kunt niet je leven verlengen, je mag het ook niet verkorten.
Job is er diep onderdoor gegaan…hij wist wat ondraaglijk lijden was…
en hij kende momenten dat hij zelfs openlijk verlangde naar de dood…..
maar dan legde hij dat altijd aan God voor die daar als enige over gaat:
Here, ik kan niet meer, eigenlijk wil ik maar liever er niet meer zijn…ik wil rust!
Tegelijk wist Job wel dat de dood niet de oplossing is.
Soms lijkt het wel zo, b.v. in 17: 13: “mijn huis staat in het dodenrijk, in de duisternis
spreid ik mijn bed. Tot het graf roep ik: ‘Jij bent mijn vader!, en tot de wormen:
‘moeder, zuster'” –– iemand maakt er de opmerking bij; dan is de dood wel in de familie
opgenomen!-nou, dan is er ook echt geen uitzicht meer – dat is het wel hopeloos en troosteloos…
Dat is de klacht van Job ook – en neem die maar serieus want die klacht is de wereld niet uit –
“waar is dan mijn hoop, mijn hoop, wie kan die nog bespeuren?”.
Maar daar is Job wel naar op zoek, hij krabt langs de muren van de ellende naar een uitweg.
Er is geen sprake van dat Job bedoelt dat de dood een oplossing zou zijn,
als toch niet meer dan een biologisch proces dat nou eenmaal bij het leven hoort.
Nee, de dood is de laatste grimmige vijand die elk mens aan het eind tegenkomt.
En daar windt de bijbel geen doekjes om, daar komt een Job onverbloemd voor uit…
maar hij legt zich er ook niet bij neer, hij worstelt om er bovenuit te komen.
Want hij kende God als zijn Schepper. God is toch de God van het leven…
en daarom kan het toch niet en mag het toch niet dat de dood het laatste woord heeft.
Zoals wij er tegen aan lopen, tegen de verwoestende kracht die die vijand nog heeft
maar als we weten van de levende God en een levende Heer, we grijpen naar troost
en het houvast: en toch, er is hoop, dankzij de laatste Adam die de dood te sterk is.
2. en toch is er hoop! dankzij de laatste Adam.
Nee, de dood hoort van huis niet in thuis in Gods wereld.
Dat wist Job ook wel. Dat dood te maken heeft met zonde, en dat hij niet zonder zonde is-maar dat wat hij moet lijden, over hem komt als vergelding voor erge zonden, dat wil er niet in bij hem.
En dat terwijl zijn vrienden de oplossing klaar hadden: Job, biecht maar op wat je op je kerfstok hebt,
want de geloofsleer zegt toch dat God de goeden beloont en de kwaden straft – nou dan!
Job kan daar in zijn eigen geval niet mee uit de voeten – waar heb ik dit erge aan verdiend?
Kijk, en zie je wat opmerkelijks in het spreken van Job.
Dat hij namelijk zich beroept op God tegenover God.
Hij voelt zich staan voor Gods rechtbank, nota bene aangeklaagd door zijn eigen vrienden
en die schijnen gelijk te hebben ook dat God hem straft voor waar Job geen weet van heeft.
Nou, zo in het nauw zoek je de beste advocaat die je maar kunt krijgen….en dat is God zelf!
Kijk maar naar dat merkwaardige dat Job zegt in 17: 3: “God, stel uzelf borg voor mij, want wie staat er anders voor mij in?” – in de vorige vertaling nog meer bijzonder: “Stel uzelf als mijn borg bij U”.
Wilt U in dat proces dat U me aandoet, en waarin U de Rechter bent, ook mijn Advocaat zijn?
Ik weet niet hoe het u gaat, maar ik vind dat verrassend en bevrijdend.
Wat kun je juist als kind van God het soms moeilijk hebben met wat je overkomt.
Extra moeilijk als je eraan vast wilt houden dat niets buiten God om gaat…..dat was juist
het probleem voor Job, dat God hem dat lijden aano, als dat deed: waarom, waarom?
Maar dan kiest Job niet voor de vluchtweg van veel mensen vandaag:
God zal wel niks met dat lijden te maken hebben, God kan het ook niet helpen.
Nee, Job legt zijn zaak aan de Here voor, en smeekt God het voor hem op te nemen
…niet zozeer tegen zijn vrienden, ook dat, maar vooral: tegen God zelf.
Ziet u hoe nog zo diep in het OT de figuur van de grote Advocaat al komt opdoemen:
Jezus Christus, Gods eigen Zoon, die voor mensen als Job en u en ik pleit bij de Vader….
en die zelfs zijn leven ervoor gegeven heeft om Job en om ons het leven te redden?
Ja, en de gelovigen onder het oude verbond konden zich er ook niet bij neerleggen
dat de dood het einde zou zijn: God laat toch niet los wat Hij zelf maakt en uitkiest.
Later is de Here Jezus er helder over: God is geen God van doden maar van levenden-
voor Hem leven ze allen die al lang gestorven zijn.
Je vindt dat geloof toch ook al bij Job al doorschemeren en zelfs doorbreken.
Al worstelend en zoekend naar een uitweg hoor je verlangen doortrillen:
zou een dode weer tot leven kunnen komen? je zou zeggen: wat een vraag, nee natuurlijk
maar daar kun je als je in de God van het leven gelooft toch niet in berusten?
nee, dan verlang je naar meer, grijp je naar leven zelfs over het graf heen
hoor maar: als een mens sterft – kan hij dan herleven?
o, als dat eens waar was…dan zou ik heel mijn tijd uitdienen,
totdat ik werd afgelost,
U zou me roepen en ik zou antwoorden,
U zou terugverlangennaar het werk van uw handen.
Ja, en dan zouden de zonden vergeven en vergeten zijn:
U zou al mijn stappen tellen maar geen acht slaan op mijn zonden.
U zou mijn wandaad in een buidel weggesloten hebben
en mijn fouten hebben toegedekt.
Gemeente, dankzij de Here Jezus – die Paulus later de laatste Adam noemt –
is dat heerlijk werkelijk geworden: volkomen verzoening van al onze zonden.
Die zonden worden weggedaan zover het oosten verwijderd is van het westen,
ze worden gedumpt in de diepe oceaan om nooit meer opgedoken te worden.
En dat maakt het sterven en het graf ook totaal anders.
We hebben dat beleden in zondag 16: sterven is niet meer straf voor de zonden
maar voorgoed van zonden en de gevolgen ervan verlost krijgen we eeuwig leven.
Zoals we het vanmorgen vierden: er is dankzij Jezus’ dood voor ons eeuwig leven.
Die troost mogen we meenemen door moeiten heen en tegen de dood in:
als ons leven met Christus is, komen we als we sterven nog dichter bij Hem..
en hebben we uitzicht op een compleet herstel als ook ons lichaam heerlijk wordt opgewekt.
God heeft dat licht ook al voor Job doen opgaan midden op de puinhoop van zijn leven
met een ziek en verminkt lichaam en eenzaam zelfs in zijn huwelijk en onze zijn vrienden:
maar ik weet: mijn redder, leeft! Eens zal Hij komen en dan wordt het goed.
Wat een evangelie al: hoezeer mijn huid is geschonden, en straks verteert in het graf,
zal ik met eigen ogen mijn God aanschouwen. In de hemel eerst. En straks hier op aarde.
Daar wordt lijden niet minder van. Daar wordt sterven niet minder afbraak door.
En toch: er is hoop. Leven zelfs als je moet sterven.
Ik weet: mijn redder leeft! en ik zal leven! Nee, mooier nog: ik mag nu al echt leven!
3. en toch is er hoop. tot aan de laatste snik.
Ik bedoel dat anders dan de gewoonlijke betekenis.
Tot je laatste snik wil zeggen: tot het eind van je leven, tot je de laatste adem uitblaast.
Nou, zolang mag je op je Heer hopen, en je Vader aanroepen, zelfs in de allermoeilijkste momenten.
Die verwachting kan een mens helpen om vol te houden.
Als je zonder God alleen bestaat tussen wieg en graf…en het wordt echt uitzichtloos moeilijk
of het leven heeft je voor jouw besef niks meer te bieden, waarom stap je er niet uit?
Maar als je mag geloven dat de heerlijkheid straks veel groter is dan nu het lijden zwaar,
mag je uitkijken naar je God die op je wacht en die op zijn tijd zijn kinderen thuishaalt..
en met God ernaar hunkeren: in dit lichaam zal ik God aanschouwen. Hoop die leven doet.
Maar ik bedoel met dit ‘tot aan de laatste snik’ dat we nog verder vooruit mogen kijken.
Want er komt een dag dat echt voor het allerlaatst gehuild en gerouwd en geleden is.
Als die volkomen heerlijkheid komt en de laatste traan door God zelf is gedroogd.
En alleen nog het lied overblijft: om God daarin eeuwig te prijzen!
Een mooi vooruitzicht, om elkaar mee te bemoedigen.
Geve God dat bij al die vragen rond leven en dood
van zovelen die niet weten waar ze het moeten zoeken
of die zo moeten lijden dat het niet meer te dragen is voor een mens…
zijn evangelie en zijn christenen een reddingsboei voor velen mogen zijn – tot leven!
amen