Ruth 2: Oogsten in het veld van Bethlehem

liturgie morgendienst zondag 9 december 2012

votum en groet

zingen:     Ps. 116: 1,2,3

wet van de HEER

zingen:    Lied 9: 9,10

gebed

Schriftlezing:   Ruth 2

zingen:     Ps. 146: 3,5,7

verkondiging: Ruth 2   ‘Oogsten in het veld van Bethlehem’

zingen:     Ps. 36: 2

gebed

collecte

zingen:     Ps. 72: 1,6,9

zegen

—————————————————————————————————————–

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,  broeders en zusters, jongens en meisjes,

 

Afgelopen week stond een opvallend bericht in de krant – tenminste: het viel ons op.

Als kop stond erboven:   ‘Weinig oog in theologie voor naastenliefde’.

Er werd doorgegeven wat tijdens een themadag over de liefde gezegd werd door een van de sprekers, namelijk dat in de christelijke theologie de nadruk altijd gelegen heeft op de leer, op het juiste denken en belijden, en dat goed doen voor de medemens erg onderbelicht is gebleven.

Als bewijs voor die bewering werd aangevoerd dat in veel dogmatische boeken, ook in de onlangs verschenen Christelijke Dogmatiek, maar weinig plek is voor de naaste en voor naastenliefde.

Wat niet perse hoeft te betekenen dat christenen ook in de praktijk geen oog zouden hebben

voor hun medemensen, maar het zou goed zijn daar ook eens kritisch naar te kijken.

Niet voor niets is er dat lied: geef dat niet de woorden breken op de daden van uw kerk.

 

Of wat in die lezing gezegd is over de christelijke theologie, kan ik niet goed beoordelen.

Nader onderzoek daarnaar zou boeiend en zinvol kunnen zijn – vooral ook naar de uitwerking

van zoiets als weinig aandacht voor de naaste in de christelijke theologie voor de praktijk.

Maar in elk geval kun je dat de Bijbel niet verwijten, is dat niet wat God ons vertelt en laat zien.

Denk alleen maar aan de toen geboden met die samenvatting van de Here Jezus die aangaf

dat het tweede gebod over de naaste liefhebben  en dienen, even belangrijk is als het eerste.

Nagevolgd door wat apostelen vaak schrijven: wie God liefheeft, heeft ook zijn naaste lief.

 

Dat ligt helemaal in de lijn van wat een rode draad is in het OT, en de wetten van Mozes

die allerlei heel concrete voorschriften hebben over omgang met elkaar en zorg voor elkaar,

vooral voor wie kwetsbaar zijn als vreemdelingen, weduwen, wezen, armen, verdrukten.

Vaak kwam daar ook toen veel te weinig van terecht, zodat leiders en profeten in soms scherpe woorden de mensen erop moesten aanspreken, lees b.v. Jesaja,  Jeremia, Hosea,  Amos.

We zagen al:  in de tijd van de Rechters was er afgoderij maar ook onderling geruzie en zelfs oorlog.

Pijnlijk werd zichtbaar dat zonder goede leiding ieder deed wat in eigen ogen goed was…

Ja maar zelfs in die moeilijke tijd waren er mensen die wel oog hadden voor de ander,

mensen die zich wel veel gelegen lieten aan die regel van hun Heer om Hem lief te hebben

en te eren, en van daaruit ook zorg te dragen voor wie gebrek leden en hulp nodig hadden.

Ook dat is een lichtstraal midden in die donkere periode in de geschiedenis van Israël en een

bewijs van de trouw van God die zijn plannen doorzet, via wat mensen besluiten en doen.

 

 Oogsten in het veld van Bethlehem

 

 Je zou wat dit hoofdstuk vertelt kunnen bekijken vanuit drie hoofdpersonen: Ruth, Boaz, Naomi.

Ze spelen allemaal hun eigen rol en worden elk op eigen manier ingeschakeld in het plan van de

HEER die achter de schermen bezig is als de grote Regisseur en de eigenlijke Hoofdrolspeler.

 

Als je kijkt naar wat mensen doen en wat hun inbreng is, dan ligt duidelijk het initiatief bij Ruth.

Dat is best bijzonder want Ruth is net binnengekomen als de buitenstaander, de vreemdelinge.

Ja en dat in een best lastige situatie want er stond wel weer koren op het land en het werd tijd om

te oogsten, maar Naomi had geen land – of misschien dat wel (we komen er op terug als hoofdstuk 3 en 4 aan de ore komen) maar in elk geval niet land dat was ingezaaid en waar koren op verbouwd was dat zij kon laten maaien – en dus voor hen geen koren op het land en geen brood en geen geld.

 

We krijgen de indruk dat Noömi niet wist wat ze ermee aan moest en weinig initiatief toonde.

Zij bleef maar steken in haar rol als slachtoffer van wat haar was overkomen: ik sta met lege handen.

Bijzonder dat Ruth het initiatief naar zich toetrok en bereid was de handen uit de mouwen te steken.

En dat door gebruik te maken van wat in de wetten van Mozes was geregeld uit zorg voor wie niet

zelf voor brood op de plank konden zorgen, omdat ze arm waren en zonder eigen land en inkomen, of als weduwe geen man hadden om als kostwinner in de behoeften van het gezin te voorzien,

of als vreemdeling geen eigen grond had in Israël en aangewezen was op de goedgeefsheid van

de inwoners van het land waar ze asiel had aangevraagd of tijdelijk woonde om er te werken.

Daarvoor golden bepalingen als in Leviticus 22 en Deuteronomium 25lees maar even met me mee.

                                                   

We zien er de zorg van onze goede God in voor juist die mensen die niet voor zichzelf konden zorgen.

De HEER wilde niet – staat ook in de wet – dat in het land dat Hij aan zijn volk gegeven had mensen

zouden verarmen en zouden verhongeren, daar moesten ze met elkaar voor zorgen. Wat nog altijd zo is, lees b.v. het formulier voor de bevestiging van diakenen: “De Heer roept ook nu op tot het betonen van gastvrijheid, offervaardigheid en barmhartigheid, om zwakken en hulpbehoevenden volop te laten delen in de blijdschap van Gods volk. In de gemeente van Christus mag niemand ongetroost leven in ziekte, eenzaamheid of armoede” –   daar zijn wij samen verantwoordelijk voor.

In alle voorzichtigheid mag je het ook doortrekken naar buiten de gemeente, naar de samenleving,

waar we als en voorzover we dat kunnen, solidariteit zullen tonen richting medeburgers die door

ziekte, arbeidsongeschiktheid, handicaps, werkloosheid, of als vluchteling, steun nodig hebben.

Dat is een taak van de overheid maar ook voor alle burgers, vandaar sociale wetten, WAO, bijstand.

 

Reken maar niet trouwens dat het zo makkelijk was voor Ruth, om de stap te zetten naar wat je vandaag de diaconie zou noemen of de bijstand: het was allereerst vernederend om je te melden

als iemand die het van de goedgeefsheid van anderen moet hebben, en genadebrood moet eten.

Ja en de wetten van God gaven je dan wel het recht om aren op te rapen achter de maaiers aan,

maar in die moeilijke tijd van de Rechters waren er blijkbaar ook boeren die het armen en weduwen van hun land wegjoegen – Ruth zegt: ik zoek een akker “om aren te lezen bij iemand die me dat toestaat– en er waren ook maaiers die vrouwen alleen die aren kwamen rapen, lastig vielen – niet voor niets waarschuwt Boaz zijn knechten om Ruth niet lastig te vallen maar haar ter wille te zijn.

 

En als je dan aren mocht rapen, was het hard werken in de brandende zon voor net genoeg

om weer een dag brood te hebben – je moest ook nog zelf het koren malen en brood bakken.

Dus niet naar elke maand een uitkering op je rekening zonder dat je er iets voor hebt hoeven doen, niet je hand ophouden bij het loket van een sociale dienst maar zelf de handen uit de mouwen steken en keihard sappelen om jouw graantje mee te pikken van de overvloed van anderen –

maar Ruth deed het graag, uit liefde voor haar schoonmoeder, en met een ijver en inzet die

iedereen opviel – ze liep niet de kantjes ervan af maar werkte van de vroege morgen tot de late avond – “ze is hier al de hele dag, en ze heeft maar even gezeten“, zegt de voorman van de maaiers.

 

Leerzaam denk ik voor hulpverlening vandaag die geen liefdadigheid moet zijn maar gebaseerd op Gods recht, die mensen ook niet afhankelijk moet maken of zielig moet laten zijn maar hen moet

steunen om zo veel mogelijk zichzelf te redden, om aan te sluiten bij wat iemand wel kan en zelf kan regelen – ook de sociale vangnetten van de overheid werken niet als mensen alleen maar op een loket zijn aangewezen en worden gereduceerd tot een nummer – veel beter is ieder waar dat maar kan in te schakelen en te stimuleren zich nuttig te maken – met waar nodig een steuntje in de rug.

Vanuit de grondgedachte dat deze aarde met alles wat erin zit en erop groeit, Gods eigendom is,

en bedoeld om het als zijn mensen samen te delen, en met wat we samen krijgen goed te doen.

 

Kijk, en dan is het ook niet om je te schamen als je het niet helemaal of helemaal niet redt alleen,

als je hulp nodig hebt of een beroep moet doen op de diakenen of de sociale dienst – zoals Ruth zich niet opdrong maar zich ook niet weg liet drukken, maar royaal gebruik maakte van de mogelijkheden die er waren – en vergeet nooit dat we allemaal genadebrood eten, als allemaal afhankelijk van God.

 

Ook Boaz besefte dat, ook al zat hij zouden we vandaag zeggen aan de goede kant van de streep.

Er staat in de NBV dat hij ‘een belangrijk man’  was, andere vertalingen hebben: ‘zeer vermogend’.

Het zal allebei waar zijn: een rijke hereboer, met veel land en veel knechten en dus veel invloed.

Maar dat maakte van Boaz niet een op eigenbelang gerichte kapitalist, alleen uit op winst, keihard tegenover zijn personeel, en iemand die desnoods over lijken ging om zijn eigen doelen te halen.

We krijgen uit wat we over Boaz lezen een positieve indruk, zowel van zijn omgang met de HEER, als van de verhoudingen die hij met en onder zijn personeel bevorderde, en ook uit demanier waarop hij de mensen bejegende die op zijn land hun graantjes van zijn oogst probeerden mee te pikken.

Je kunt denken dat hij Ruth bevoordeelde omdat hij al meteen een oogje op haar had – dat laatste is

de vraag, dat bevoordelen klopt zeker – maar ik ga ervan uit dat Boaz ook anderen die aren wilden

lezen achter de maaiers als echt zijn naasten behandelde, en daarin wilde doen naar Gods wetten.

 

Bijzonder ook hoe Boaz zijn personeel begroet: “De HEER zij met jullie” – en zij hem terug groeten:

“de HEER zegene u” – het klinkt als meer dan standaard – alleen al dat ze elkaar groeten! – wat getuigt van onderling respect en elkaar zien staan; als dat al op de werkvloer gebeurt, dan toch zeker in de kerk – hoe doen wij dat? toen we vanmorgen binnenkwamen en gingen zitten, straks na de dienst –

zien wij elkaar staan, hebben we oog voor die ander, ook voor wie niet in het vertrouwde kringetje van familie en vrienden past – denk aan Jezus: als je alleen je bekenden groet, wat doe je meer dan de wereld?  Jezus wil ons blikveld verruimen naar wie wij niet zo zien staan of zien zitten, naar hem

of haar met wie wij niks hebben of het helemaal gehad hebben – zelfs: heb je vijanden lief!

Ja,  en als je dat binnen de kerk geleerd hebt, gaat dat verder:  op het werk, op school, in de supermarkt, – en dan kan er zelfs op het sportveld en in het verkeer veel ten goede veranderen!

Als je het allemaal op je in laat werken, kun je Boaz zien als een vroeg voorbeeld wat we vandaag een christen-ondernemer zouden noemen: zakelijk maar met hart voor zijn werknemers en erop uit een goede werksfeer en goede omgangsvormen te bevorderen, met oog en hart voor wie in de problemen zijn en op hulp van wie sterker en beter bedeeld zijn, en ook alert op wat mis kan gaan.

We krijgen de indruk dat er ook ruig volk rondliep tussen de maaiers, en dat er ook misstanden voorkwamen, vandaar al van te voren waarschuwingen: denk erom dat je die vrouw niet lastigvalt en dat je haar geen verwijten maakt – dus niet haar nafluiten of racistische opmerkingen maken over zo’n Moabietische; laat staan dat die kerels handtastelijk zouden worden – kwam toen ook al voor!

Boaz wilde dat op zijn akkers absoluut niet hebben, en hij komt met zoveel woorden voor Ruth op.

 

Wat je ook merkt is dat Boaz niet karig precies langs de randjes van de wet loopt maar juist die wet

heel ruim uitlegt en toepast en veel guller is voor Ruth dan hij verplicht is: ze moeten haar ook tussen de schoven laten rapen en niet alleen langs de rand van het veld, en zelfs expres wat voor haar laten vallen, als ze dorst heeft mag ze drinken pakken,  en als het tussen de middag etenstijd voor het personeel is, mag ze met de maaiers en de vrouwen die het koren tot bundels maken, meeëten.

Waarom hij juist voor Ruth zo goed en zo gul is, komt er goed uit als zij hem daarnaar vraagt: omdat je zo goed bent voor je schoonmoeder, en alles in je eigen land hebt achtergelaten om met haar mee te gaan naar een land dat je vreemd is, en omdat je bescherming hebt gezocht bij de God van Israël.

Juist  op dat laatste valt de nadruk, met dat mooie beeld van het kuiken dat wegkruipt bij  vleugels van de moedervogel: “de God van Israël onder wiens vleugels je een toevlucht hebt gezocht”.

 

Terecht wijst een uitlegger erop dat Boaz dat maar niet als een vrome zin of een mooi compliment in de mond neemt maar daar zelf ook inhoud aan wil geven, dat hij als beschermer voor Ruth wil gaan optreden – we zullen in het volgende hoofdstuk diezelfde beeldspraak terugvinden, maar nu als een verzoek van Ruth aan het adres van Boaz: “spreid uw vleugel uit over uw dienstmaagd”  (3: 9 NBG-51)

Met als motief dat Boaz de ‘losser’  is, een familielid dat als beschermer en redder kan optreden….

wat in heel het optreden van Boaz als vanaf het eerste moment handen en voeten heeft gekregen.

Ook dat is leerzaam – die uitlegger ziet hoe Boaz praat en doet, als voorbeeld van bidden en werken:

“bidden is niet makkelijk iets op Gods bord leggen en dan zelf in je luie stoel gaan zitten afwachten”;

we worden zelf ingeschakeld om mee te werken met het plan dat God met ons en anderen heeft.

 

Weet u wat dan het mooie is – in dit verhaal maar ook vaker – dat goede initiatieven aanstekelijk werken, en dat als mensen het goede doen voor anderen dat veel meer goeds op gang kan brengen.

Dat gebeurt in dit verhaal met Noömi: je ziet haar langzaam maar zeker ontdooien en opbloeien.

Eerst zat ze in elkaar gedoken in haar hoekje en was ze om zo te zeggen niet vooruit te branden,

en als Ruth zegt dat ze van plan is aren te gaan lezen, klinkt haar reactie als: je gaat je gang maar.

Maar als Ruth dan na een dag hard werken terugkomt met enthousiaste verhalen over hoe goed

het is gegaan en over die aardige boer Boaz,en ze ook nog een grote volle zak gerst meebrengt,

begint ook Noömi enthousiast te worden: waar ben je vandaag geweest, wat een geweldige man die Boaz: “Moge de HEER hem zegenen, want hij heeft trouw bewezen aan de levenden en de doden”.

Ja, en weet je Ruth: die Boaz is nog familie van ons, hij kan zelfs als losser voor ons gaan optreden.

Alsof haar nu pas dat lichtje opgaat, alsof dankzij Ruth en Boaz ze uit haar cocon tevoorschijnt  kruipt en ze verder gaat kijken dan haar verdrietige verleden en haar op het eerste gezicht uitzichtloze bestaan: misschien is er toch nog hoop, dankzij die goede wetten van God – en ja, er is nog familie!

 

  Hé, hoor je hoe ze het zegt: “Hij is een naaste verwant van ons…” . Ze zegt: van ons!

Na zo heel veel keren ‘ik’  en ‘mijn bittere lot’ – betrekt ze Ruth er helemaal bij, als een van de familie.

In een schets kwam ik de opmerking tegen: “voor het eerst geeft ze Ruth het gevoel er echt bij te horen, ziet ze Ruth staan – ja en ook, en nog meer: haar hart staat weer echt open voor God – God verandert mensen – ja en daar gebruikt God zoals zo vaak mensen voor – misschien u wel, en jou!

 

Waarmee we uitkomen bij wie in heel dit verhaal – en in elk mensenverhaal – de eigenlijke en grote Hoofdpersoon is: God zelf – God die bezig was en bezig is met zijn reddingsplan voor mensen.

Dat is waarom dit tweede hoofdstuk begint met al een beetje te verklappen waar het heen gaat:

“Nu was Noömi van de kant van haar echtgenoot Elimelech verwant aan een belangrijk man, die

Boaz heette” – in een goed verhaal doe je dat niet zo, dan haal je meteen al een stuk spanning weg.

Dus moet de schrijver van dit korte spannende verhaal er een bedoeling mee hebben het zo te doen.

Ik denk dat hij ermee wil zeggen dat wat op het menselijk vlak inderdaad toevallig is – Ruth wist van te voren niet op welke akker ze aren ging lezen, ze kende Boaz niet, en Noömi had ze niet die kant op gestuurd – ja maar God regisseert achter de schermen haar gaan en liet haar Boaz ontmoeten, en

was zo bezig aan zijn plan dat die twee elkaar zouden krijgen en samen voorouders van David zouden worden – noem het leiding, noem het Gods voorzienigheid – betrek het maar op die machtig wijze en goede God wat Noömi over Boaz zei: Hij-de HEER bewijst zijn trouw – aan de levenden en aan al overledenen – want Hij is de God van het eeuwige verbond die trouw is en blijft van generatie op

generatie – die nooit loslaat en opgeeft waaraan Hij ooit begonnen is – eeuwig duurt zijn trouw!

Daarom is het altijd weer goed bij deze God te schuilen, wie bij U woont HEER, heeft het goed!

                                                                            amen  

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *